• No results found

Vraagstelling

In document Verkenning Prioriteiten e-Justice (pagina 29-34)

 

van  het  onderzoek  zullen  tot  meer  inzicht  moeten  leiden  in  wat  voor  Nederland  belangrijk is in het Europese e‐Justice Meerjarenactieplan 2014‐2018. Dit kan door  het ministerie van Veiligheid en Justitie bij de uitvoering worden gebruikt voor een  prioriteitstelling.’  Dit  bakent  de  vraagstelling  duidelijk  af:  (1)  het  Nederlands  per‐ spectief, (2) het Meerjarenactieplan en (3) de behoeften en prioriteiten van Neder‐ landse  deelnemers  aan  Europese  e‐Justitie  zijn  bepalend  voor  de  richting  en  om‐ vang  van  het  onderzoek.14  Het  onderzoek  is  daarom  gericht  op  de  praktische  be‐ schrijving (classificatie) van het verschijnsel e‐Justitie, waarbij de betrokken maat‐ schappelijke  belangen  (verwoord  als  rechtsvragen)  voorop  staan,  op  een  analyse  van de problemen en mogelijke oplossingen (nieuw beleid) op dit gebied en op een  inventarisatie van de ervaringen en opvattingen van een selectie van de spelers in  dit veld.    In de startnotitie wordt e‐Justitie daarbij omschreven als: ‘Het gebruik van informa‐ tie‐ en communicatietechnologie om de toegang van burgers, bedrijven en justitie‐ functionarissen tot het recht te verbeteren en het justitiële en judiciële optreden –  alle activiteiten om een civiel geschil te regelen of een gedraging strafrechtelijk te  vervolgen – doeltreffender te maken.’ Voor de invoering en integratie van e‐Justitie  op Europese schaal heeft het Meerjarenactieplan in het bijzonder het Europese e‐ Justitieportaal opgeleverd.15   

1.2. Vraagstelling 

 

De  algemene  vraagstelling  van  het  onderzoek  is  in  de  startnotitie  uitgewerkt  in  acht  specifieke  vragen.  Hierin  komen  de  beperkingen  die  de  doelstelling  van  het  onderzoek oplegt aan beantwoording van de algemene vraagstelling (zie paragraaf  1.1.) slechts ten dele tot uitdrukking. De specifieke vragen zijn bovendien nog on‐ voldoende geconcretiseerd in termen van kennisbronnen om ze op een eenduidige  wijze aan toe te passen onderzoeksmethoden te kunnen koppelen. De in de start‐ notitie  beschreven  wensen  op  het  gebied  van  de  uitvoering  (methode)  van  het  onderzoek geven wel aan in welke richting deze concretisering moet plaatsvinden.  Hieronder wordt daarom kort toegelicht welke de onderzoekstaken zijn en worden         14  Zie o.a. Muller e.a. 2013 over het belang van de behoeften van deelnemers voor de effectiviteit van  innovatieve processen.  15  e‐justice.europa.eu. 

 

deze onderzoekstaken ten slotte beschreven in termen van onderzoeksdoelen die  op  een  verantwoorde  wijze  gekoppeld  kunnen  worden  aan  de  toe  te  passen  on‐ derzoeksmethoden en te beantwoorden specifieke vragen.  De algemene vraagstelling16 van het onderzoek luidt volgens startnotitie:     1. Wat zijn de mogelijke gevolgen (maatschappelijk, juridisch, economisch enz.) van  de digitalisering van het grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen de Europese  Unie voor Nederlandse burgers, bedrijven, juridische professionals zoals is voor‐ zien in het meerjarenactieplan European e‐Justice 2014‐2018 en wat zijn hierbij  de knelpunten en kansen?    2. Welke actiepunten, die nog niet zijn genoemd in het meerjarenactieplan Europe‐ an e‐Justice 2014‐2018, zouden prioriteit moeten krijgen in een mogelijk nieuwe  versie van dit meerjarenprogramma, omdat zij in sterke mate zouden kunnen bij‐ dragen aan de verbetering van het grensoverschrijdend rechtsverkeer?   

Deze  algemene  vraagstelling  is  in  de  startnotitie  uitgewerkt  in  de  volgende  speci‐ fieke vragen:    1. Wat kan worden verstaan onder grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Eu‐ ropa en wat is er in grote lijnen bekend over de actuele en toekomstige ontwik‐ kelingen op dit gebied?    2. Welke personen, bedrijven en organisaties zijn in Nederland vooral bezig met de  afhandeling van grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Europa?   

3. Welke  actiepunten  worden  genoemd  in  het  Meerjarenactieplan  European  e‐ Justice 2014‐2018 en welke organisaties in Nederland hebben vooral te maken  met de acties die zijn voorzien in dit Meerjarenactieplan?           16  In de startnotitie wordt gesproken van probleemstelling, dat wil zeggen een beschrijving van het  probleem of de problemen die aan de vraagstelling ten grondslag liggen. Deze probleemstelling is in  de startnotitie echter geformuleerd als een tweeledige algemene vraagstelling. Binnen dit onderzoek  is hieraan de interpretatie gegeven dat het beantwoorden van deze tweeledige vraagstelling het  probleem is dat door het onderzoek moet worden opgelost. 

  1.2. Vraagstelling    4. Welke personen, bedrijven en organisaties hebben hiervoor eigen voorzieningen  in het leven geroepen, al dan niet samen met andere landen of onder coördina‐ tie van de Europese Commissie of van een Europese instelling? Dat wil zeggen:  voorzieningen die niet vallen onder het voornoemde Meerjarenactieplan?    5. Wat zijn – in kwalitatief opzicht – de mogelijke positieve en negatieve gevolgen  voor deze organisaties van de actiepunten die worden genoemd in het Meerja‐ renactieplan? Dat wil zeggen: welke actiepunten leveren de meest positieve bij‐ drage  aan  gebruikersgemak,  toegankelijkheid  en  snelheid  van  de  afhandeling  van het grensoverschrijdend rechtsverkeer?    6. Welke andere actiepunten die nog niet zijn genoemd in het Meerjarenactieplan  en waarvoor ook geen andere voorzieningen in het leven zijn geroepen, kunnen  een bijdrage leveren aan de verbetering van het grensoverschrijdend rechtsver‐ keer?    7. Welke actiepunten om het grensoverschrijdend rechtsverkeer te verbeteren en  waarvoor  nog  geen  andere  voorzieningen  in  het  leven  zijn  geroepen,  zouden  onder  de  werkingssfeer  van  een  mogelijk  nieuw  Meerjarenactieplan  kunnen  worden gebracht? 

 

8. Zijn  er  quick  wins  als  het  gaat  om  een  betere  afhandeling  van  het  grensover‐ schrijdend rechtsverkeer binnen de Europese Unie? En zo ja, welke? 

 

De  door  de  doelstelling  van  het  onderzoek  (zie  paragraaf  1.1)  gegeven  beperking  van de algemene vraagstelling tot: (1) het Nederlands perspectief; (2) het Meerja‐ renactieplan en (3) de behoeften en prioriteiten van Nederlandse deelnemers aan  Europese e‐Justitie, komt  slechts gedeeltelijk  in deze uitwerking  in specifieke vra‐ gen  tot  uitdrukking.  Een  aantal  specifieke  vragen  is  bovendien  onvoldoende  op  concrete  kennisbronnen  gericht  en  onvoldoende  onderscheidend  geformuleerd  om  op  een  eenduidige  manier  aan  de  verschillende  toe  te  passen  methoden  van  onderzoek te worden gekoppeld. De vragen en in het bijzonder de kennisbronnen  waar ze ‐ veelal impliciet (beleidsstukken, wetenschappelijke literatuur, projectdo‐ cumentatie)  en  soms  expliciet  (belanghebbende  personen  en/of  organisaties)  ‐  naar  verwijzen  sluiten  elkaar  deels  uit,  maar  overlappen  ook  deels  (zie  paragraaf  1.3).  

   

In de startnotitie worden wel aanwijzingen gegeven over de wijze waarop het on‐ derzoek moet worden uitgevoerd, namelijk door: 

 

‐  het  bestuderen  van  de  schriftelijke  stukken  over  grensoverschrijdend  rechtsver‐ keer en European e‐Justice; 

‐  het  inventariseren  van  de  personen,  bedrijven,  juridische  professionals  en  rech‐ terlijke  instellingen  die  het  meest  te  maken  hebben  met  de  afhandeling  van  grensoverschrijdende geschillen;  

‐  het  inventariseren  van  manieren  waarop  zij  deze  geschillen  afhandelen,  al  dan  niet digitaal;  

‐ het verzamelen van informatie over digitale grensoverschrijdende procedures en  de mate waarin dit voorkomt bij de aldus geïnventariseerde personen, bedrijven  en organisaties;  

‐  het  afnemen  van  interviews  met  deskundigen/leidinggevenden  en  uitvoerders  van  grensoverschrijdend  rechtsverkeer  binnen  Europa  bij  de  verschillende  be‐ trokken. 

 

In de startnotitie wordt bovendien duidelijk aangegeven dat het onderzoek betrek‐ king dient te hebben op de kwalitatieve aspecten van e‐Justitie, zoals die worden  ervaren  door  een  selectie  van  betrokken  partijen.  Het  onderzoek  heeft  daarom  geen kwantitatief karakter (zoals onderzoek naar de frequentie van het gebruik van  e‐Justitiefaciliteiten  op  grond  van  een  representatieve  steekproef  van  gebruikers)  en is evenmin gericht op de psychologische en sociale aspecten van e‐Justitie (zoals  onderzoek naar de wijze waarop rechtssubjecten en juridische professionals infor‐ matie verwerken en daarbij samenwerken).    Met behulp van deze  aanwijzingen kan een duidelijk verband worden gelegd tus‐ sen de onderzoeksvragen en voor de uitvoering van de volgende onderzoekstaken  te gebruiken kennisbronnen.:    

(1) Geef  een  beschrijving  van  grensoverschrijdend  rechtsverkeer  binnen  Europa  aan de hand van openbare bronnen (beleidsstukken, websites, literatuur);  (2) Geef  een  verkenning  van  de  ontwikkelingen  op  het  gebied  van  het  grensover‐

  1.2. Vraagstelling 

 

(3) Geef  een  inventarisatie  van  de  bij  het  grensoverschrijdend  rechtsverkeer  be‐ trokken partijen (waarbij in de opdracht soms van organisaties en soms van per‐ sonen,  bedrijven  en  organisaties  wordt  gesproken)  aan  de  hand  van  de  in  de  opdracht genoemde organisaties en van de openbare bronnen;   (4) Geef een beschrijving van de ervaringen van deze partijen met e‐Justitie – in het  bijzonder met de actiepunten die worden genoemd in het Meerjarenactieplan –  en hun behoeften aan verbetering en uitbreiding van e‐Justitie door middel van  interviews;   (5) Geef een inventarisatie van de mogelijkheden tot verbetering van de afhande‐ ling van het grensoverschrijdend rechtsverkeer en de vertaling daarvan in mo‐ gelijke nieuwe actiepunten voor een nieuw Europees actieplan aan de hand van  openbare bronnen en door middel van interviews.   

De  onderzoekstaken  1,  2  en  3  kunnen  worden  uitgevoerd  met  behulp  van  litera‐ tuuronderzoek, de onderzoekstaak 4 met behulp van interviews en de onderzoek‐ staak  5  met  behulp  van  literatuuronderzoek  en  interviews.  De  uitvoering  van  de  onderzoekstaken concentreert op de volgende onderzoeksdoelen, waarvan de rea‐ lisatie op eenduidige wijze aan een van de toegepaste onderzoeksmethoden (lite‐ ratuuronderzoek, interviews) kan worden gekoppeld: 

  

(1) De  beleidsmatige  en  praktische  beschrijving  van  e‐Justitie  in  termen  van  het  recht,  de  betrokken  juridische  organisaties  en  de  toegepaste  procedures  en  technieken; 

(2) Een analyse in juridische en praktische termen van de ontwikkeling van e‐Justitie  (juridische  en  praktische  problemen  en  oplossingen  (nieuw  beleid)  in  de  vorm  van regulering, procedures en technieken); 

(3) Een  inventarisatie  van  de  ervaringen  en  behoeften  van  een  selectie  van  bij  e‐ Justitie betrokken partijen. 

 

Deze  onderzoeksdoelen  worden  gebruikt  als  uitgangspunt  voor  literatuuronder‐ zoek  (onderzoeksdoelen  1  en  2)  en  empirisch  onderzoek  door  middel  van  inter‐ views  (onderzoeksdoel  3).  De  onderzoeksdoelen  van  het  literatuuronderzoek  lei‐ den op grond van het voorgaande tot de beantwoording van de eerste hoofdvraag  en de specifieke onderzoeksvragen 1, 2, 3, 4 en 6 en die van het empirisch onder‐ zoek tot de beantwoording van de hoofdvragen en de specifieke onderzoeksvragen  4, 5, 6, 7 en 8. 

 

1.3. Opzet en methode van het onderzoek 

 

Voor  het  beantwoorden  van  de  onderzoeksvragen  is  literatuuronderzoek  verricht  en  is  vervolgens  empirisch  onderzoek  bij  een  selectie  van  tweeëntwintig  Neder‐ landse  juridische  organisaties  door  middel  van  vijfendertig  interviews  verricht.  De  specifieke  onderzoeksvragen  konden  hierbij  deels  door  het  literatuuronderzoek  (vragen 1, 2, 3, 4 en 6), deels door het empirisch onderzoek (vragen 4, 5, 6, 7 en 8)  en voor het overlappende deel op grond van beide delen van het onderzoek wor‐ den beantwoord (vragen 4 en 6). Alleen in het laatste geval was vergelijking van de  onderzoeksresultaten mogelijk.  

 

Het  doel  van  het  literatuuronderzoek  was  tweeledig.  In  de  eerste  plaats  beschrij‐ vend:  het  verkrijgen  van  een  goed  overzicht  van  het  domein  van  Europese  e‐ Justitie  (welke  rechtsvragen,  gegevens,  regels,  organisaties,  procedures  en  tech‐ nieken betreft het?). In de tweede plaats beschrijvend‐analytisch: het  inventarise‐ ren van de in de literatuur genoemde en daaruit afleidbare praktische problemen  en  mogelijke  oplossingen  (nieuw  beleid)  op  dit  gebied.  Het  literatuuronderzoek  heeft een omvangrijke classificatie opgeleverd van (1) de rechtsvragen, (2) de voor  de beantwoording daarvan relevante juridische gegevens en regels, (3) de daarbij  betrokken  juridische  organisaties,  (4)  de  procedures  en  technieken  die  gebruikt  worden voor de ondersteuning van het grensoverschrijdend rechtsverkeer, (5) de  bestaande  problemen  (knelpunten  op  het  gebied  van  de  informatievoorziening,  gegevensuitwisseling en (internationale) samenwerking) en (6) de mogelijke oplos‐ singen  (nieuw  beleid)  in  de  vorm  van  nieuwe  regelgeving  en  de  toepassing  van  nieuwe procedures en technieken. Een overzicht van deze classificatie inclusief de  gevonden problemen en oplossingen wordt gegeven in hoofdstuk 2 (literatuuron‐ derzoek). De volledige classificatie is opgenomen in bijlage 9. Het literatuuronder‐ zoek geeft hiermee antwoorden op een aantal van de onderzoeksvragen.     In het empirisch deel van het onderzoek is door middel van semi‐gestructureerde  interviews (een vaste vragenlijst met de mogelijkheid tot doorvragen) vastgesteld  hoe de vertegenwoordigers van een selectie van (juridische) organisaties in Neder‐ land de onderzoeksvragen beantwoorden en in het bijzonder welke problemen en  oplossingen ze daarbij vanuit het perspectief van hun eigen organisatie zien (knel‐ punten,  kansen,  prioriteiten).  De  interviews  bevatten  gezien  het  abstractieniveau  van de vraagstelling geen gesloten vragen (de extensie van de onderzoeksvragen is 

In document Verkenning Prioriteiten e-Justice (pagina 29-34)