van het onderzoek zullen tot meer inzicht moeten leiden in wat voor Nederland belangrijk is in het Europese e‐Justice Meerjarenactieplan 2014‐2018. Dit kan door het ministerie van Veiligheid en Justitie bij de uitvoering worden gebruikt voor een prioriteitstelling.’ Dit bakent de vraagstelling duidelijk af: (1) het Nederlands per‐ spectief, (2) het Meerjarenactieplan en (3) de behoeften en prioriteiten van Neder‐ landse deelnemers aan Europese e‐Justitie zijn bepalend voor de richting en om‐ vang van het onderzoek.14 Het onderzoek is daarom gericht op de praktische be‐ schrijving (classificatie) van het verschijnsel e‐Justitie, waarbij de betrokken maat‐ schappelijke belangen (verwoord als rechtsvragen) voorop staan, op een analyse van de problemen en mogelijke oplossingen (nieuw beleid) op dit gebied en op een inventarisatie van de ervaringen en opvattingen van een selectie van de spelers in dit veld. In de startnotitie wordt e‐Justitie daarbij omschreven als: ‘Het gebruik van informa‐ tie‐ en communicatietechnologie om de toegang van burgers, bedrijven en justitie‐ functionarissen tot het recht te verbeteren en het justitiële en judiciële optreden – alle activiteiten om een civiel geschil te regelen of een gedraging strafrechtelijk te vervolgen – doeltreffender te maken.’ Voor de invoering en integratie van e‐Justitie op Europese schaal heeft het Meerjarenactieplan in het bijzonder het Europese e‐ Justitieportaal opgeleverd.15
1.2. Vraagstelling
De algemene vraagstelling van het onderzoek is in de startnotitie uitgewerkt in acht specifieke vragen. Hierin komen de beperkingen die de doelstelling van het onderzoek oplegt aan beantwoording van de algemene vraagstelling (zie paragraaf 1.1.) slechts ten dele tot uitdrukking. De specifieke vragen zijn bovendien nog on‐ voldoende geconcretiseerd in termen van kennisbronnen om ze op een eenduidige wijze aan toe te passen onderzoeksmethoden te kunnen koppelen. De in de start‐ notitie beschreven wensen op het gebied van de uitvoering (methode) van het onderzoek geven wel aan in welke richting deze concretisering moet plaatsvinden. Hieronder wordt daarom kort toegelicht welke de onderzoekstaken zijn en worden 14 Zie o.a. Muller e.a. 2013 over het belang van de behoeften van deelnemers voor de effectiviteit van innovatieve processen. 15 e‐justice.europa.eu.
deze onderzoekstaken ten slotte beschreven in termen van onderzoeksdoelen die op een verantwoorde wijze gekoppeld kunnen worden aan de toe te passen on‐ derzoeksmethoden en te beantwoorden specifieke vragen. De algemene vraagstelling16 van het onderzoek luidt volgens startnotitie: 1. Wat zijn de mogelijke gevolgen (maatschappelijk, juridisch, economisch enz.) van de digitalisering van het grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen de Europese Unie voor Nederlandse burgers, bedrijven, juridische professionals zoals is voor‐ zien in het meerjarenactieplan European e‐Justice 2014‐2018 en wat zijn hierbij de knelpunten en kansen? 2. Welke actiepunten, die nog niet zijn genoemd in het meerjarenactieplan Europe‐ an e‐Justice 2014‐2018, zouden prioriteit moeten krijgen in een mogelijk nieuwe versie van dit meerjarenprogramma, omdat zij in sterke mate zouden kunnen bij‐ dragen aan de verbetering van het grensoverschrijdend rechtsverkeer?
Deze algemene vraagstelling is in de startnotitie uitgewerkt in de volgende speci‐ fieke vragen: 1. Wat kan worden verstaan onder grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Eu‐ ropa en wat is er in grote lijnen bekend over de actuele en toekomstige ontwik‐ kelingen op dit gebied? 2. Welke personen, bedrijven en organisaties zijn in Nederland vooral bezig met de afhandeling van grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Europa?
3. Welke actiepunten worden genoemd in het Meerjarenactieplan European e‐ Justice 2014‐2018 en welke organisaties in Nederland hebben vooral te maken met de acties die zijn voorzien in dit Meerjarenactieplan? 16 In de startnotitie wordt gesproken van probleemstelling, dat wil zeggen een beschrijving van het probleem of de problemen die aan de vraagstelling ten grondslag liggen. Deze probleemstelling is in de startnotitie echter geformuleerd als een tweeledige algemene vraagstelling. Binnen dit onderzoek is hieraan de interpretatie gegeven dat het beantwoorden van deze tweeledige vraagstelling het probleem is dat door het onderzoek moet worden opgelost.
1.2. Vraagstelling 5 4. Welke personen, bedrijven en organisaties hebben hiervoor eigen voorzieningen in het leven geroepen, al dan niet samen met andere landen of onder coördina‐ tie van de Europese Commissie of van een Europese instelling? Dat wil zeggen: voorzieningen die niet vallen onder het voornoemde Meerjarenactieplan? 5. Wat zijn – in kwalitatief opzicht – de mogelijke positieve en negatieve gevolgen voor deze organisaties van de actiepunten die worden genoemd in het Meerja‐ renactieplan? Dat wil zeggen: welke actiepunten leveren de meest positieve bij‐ drage aan gebruikersgemak, toegankelijkheid en snelheid van de afhandeling van het grensoverschrijdend rechtsverkeer? 6. Welke andere actiepunten die nog niet zijn genoemd in het Meerjarenactieplan en waarvoor ook geen andere voorzieningen in het leven zijn geroepen, kunnen een bijdrage leveren aan de verbetering van het grensoverschrijdend rechtsver‐ keer? 7. Welke actiepunten om het grensoverschrijdend rechtsverkeer te verbeteren en waarvoor nog geen andere voorzieningen in het leven zijn geroepen, zouden onder de werkingssfeer van een mogelijk nieuw Meerjarenactieplan kunnen worden gebracht?
8. Zijn er quick wins als het gaat om een betere afhandeling van het grensover‐ schrijdend rechtsverkeer binnen de Europese Unie? En zo ja, welke?
De door de doelstelling van het onderzoek (zie paragraaf 1.1) gegeven beperking van de algemene vraagstelling tot: (1) het Nederlands perspectief; (2) het Meerja‐ renactieplan en (3) de behoeften en prioriteiten van Nederlandse deelnemers aan Europese e‐Justitie, komt slechts gedeeltelijk in deze uitwerking in specifieke vra‐ gen tot uitdrukking. Een aantal specifieke vragen is bovendien onvoldoende op concrete kennisbronnen gericht en onvoldoende onderscheidend geformuleerd om op een eenduidige manier aan de verschillende toe te passen methoden van onderzoek te worden gekoppeld. De vragen en in het bijzonder de kennisbronnen waar ze ‐ veelal impliciet (beleidsstukken, wetenschappelijke literatuur, projectdo‐ cumentatie) en soms expliciet (belanghebbende personen en/of organisaties) ‐ naar verwijzen sluiten elkaar deels uit, maar overlappen ook deels (zie paragraaf 1.3).
In de startnotitie worden wel aanwijzingen gegeven over de wijze waarop het on‐ derzoek moet worden uitgevoerd, namelijk door:
‐ het bestuderen van de schriftelijke stukken over grensoverschrijdend rechtsver‐ keer en European e‐Justice;
‐ het inventariseren van de personen, bedrijven, juridische professionals en rech‐ terlijke instellingen die het meest te maken hebben met de afhandeling van grensoverschrijdende geschillen;
‐ het inventariseren van manieren waarop zij deze geschillen afhandelen, al dan niet digitaal;
‐ het verzamelen van informatie over digitale grensoverschrijdende procedures en de mate waarin dit voorkomt bij de aldus geïnventariseerde personen, bedrijven en organisaties;
‐ het afnemen van interviews met deskundigen/leidinggevenden en uitvoerders van grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Europa bij de verschillende be‐ trokken.
In de startnotitie wordt bovendien duidelijk aangegeven dat het onderzoek betrek‐ king dient te hebben op de kwalitatieve aspecten van e‐Justitie, zoals die worden ervaren door een selectie van betrokken partijen. Het onderzoek heeft daarom geen kwantitatief karakter (zoals onderzoek naar de frequentie van het gebruik van e‐Justitiefaciliteiten op grond van een representatieve steekproef van gebruikers) en is evenmin gericht op de psychologische en sociale aspecten van e‐Justitie (zoals onderzoek naar de wijze waarop rechtssubjecten en juridische professionals infor‐ matie verwerken en daarbij samenwerken). Met behulp van deze aanwijzingen kan een duidelijk verband worden gelegd tus‐ sen de onderzoeksvragen en voor de uitvoering van de volgende onderzoekstaken te gebruiken kennisbronnen.:
(1) Geef een beschrijving van grensoverschrijdend rechtsverkeer binnen Europa aan de hand van openbare bronnen (beleidsstukken, websites, literatuur); (2) Geef een verkenning van de ontwikkelingen op het gebied van het grensover‐
1.2. Vraagstelling 7
(3) Geef een inventarisatie van de bij het grensoverschrijdend rechtsverkeer be‐ trokken partijen (waarbij in de opdracht soms van organisaties en soms van per‐ sonen, bedrijven en organisaties wordt gesproken) aan de hand van de in de opdracht genoemde organisaties en van de openbare bronnen; (4) Geef een beschrijving van de ervaringen van deze partijen met e‐Justitie – in het bijzonder met de actiepunten die worden genoemd in het Meerjarenactieplan – en hun behoeften aan verbetering en uitbreiding van e‐Justitie door middel van interviews; (5) Geef een inventarisatie van de mogelijkheden tot verbetering van de afhande‐ ling van het grensoverschrijdend rechtsverkeer en de vertaling daarvan in mo‐ gelijke nieuwe actiepunten voor een nieuw Europees actieplan aan de hand van openbare bronnen en door middel van interviews.
De onderzoekstaken 1, 2 en 3 kunnen worden uitgevoerd met behulp van litera‐ tuuronderzoek, de onderzoekstaak 4 met behulp van interviews en de onderzoek‐ staak 5 met behulp van literatuuronderzoek en interviews. De uitvoering van de onderzoekstaken concentreert op de volgende onderzoeksdoelen, waarvan de rea‐ lisatie op eenduidige wijze aan een van de toegepaste onderzoeksmethoden (lite‐ ratuuronderzoek, interviews) kan worden gekoppeld:
(1) De beleidsmatige en praktische beschrijving van e‐Justitie in termen van het recht, de betrokken juridische organisaties en de toegepaste procedures en technieken;
(2) Een analyse in juridische en praktische termen van de ontwikkeling van e‐Justitie (juridische en praktische problemen en oplossingen (nieuw beleid) in de vorm van regulering, procedures en technieken);
(3) Een inventarisatie van de ervaringen en behoeften van een selectie van bij e‐ Justitie betrokken partijen.
Deze onderzoeksdoelen worden gebruikt als uitgangspunt voor literatuuronder‐ zoek (onderzoeksdoelen 1 en 2) en empirisch onderzoek door middel van inter‐ views (onderzoeksdoel 3). De onderzoeksdoelen van het literatuuronderzoek lei‐ den op grond van het voorgaande tot de beantwoording van de eerste hoofdvraag en de specifieke onderzoeksvragen 1, 2, 3, 4 en 6 en die van het empirisch onder‐ zoek tot de beantwoording van de hoofdvragen en de specifieke onderzoeksvragen 4, 5, 6, 7 en 8.
1.3. Opzet en methode van het onderzoek
Voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen is literatuuronderzoek verricht en is vervolgens empirisch onderzoek bij een selectie van tweeëntwintig Neder‐ landse juridische organisaties door middel van vijfendertig interviews verricht. De specifieke onderzoeksvragen konden hierbij deels door het literatuuronderzoek (vragen 1, 2, 3, 4 en 6), deels door het empirisch onderzoek (vragen 4, 5, 6, 7 en 8) en voor het overlappende deel op grond van beide delen van het onderzoek wor‐ den beantwoord (vragen 4 en 6). Alleen in het laatste geval was vergelijking van de onderzoeksresultaten mogelijk.
Het doel van het literatuuronderzoek was tweeledig. In de eerste plaats beschrij‐ vend: het verkrijgen van een goed overzicht van het domein van Europese e‐ Justitie (welke rechtsvragen, gegevens, regels, organisaties, procedures en tech‐ nieken betreft het?). In de tweede plaats beschrijvend‐analytisch: het inventarise‐ ren van de in de literatuur genoemde en daaruit afleidbare praktische problemen en mogelijke oplossingen (nieuw beleid) op dit gebied. Het literatuuronderzoek heeft een omvangrijke classificatie opgeleverd van (1) de rechtsvragen, (2) de voor de beantwoording daarvan relevante juridische gegevens en regels, (3) de daarbij betrokken juridische organisaties, (4) de procedures en technieken die gebruikt worden voor de ondersteuning van het grensoverschrijdend rechtsverkeer, (5) de bestaande problemen (knelpunten op het gebied van de informatievoorziening, gegevensuitwisseling en (internationale) samenwerking) en (6) de mogelijke oplos‐ singen (nieuw beleid) in de vorm van nieuwe regelgeving en de toepassing van nieuwe procedures en technieken. Een overzicht van deze classificatie inclusief de gevonden problemen en oplossingen wordt gegeven in hoofdstuk 2 (literatuuron‐ derzoek). De volledige classificatie is opgenomen in bijlage 9. Het literatuuronder‐ zoek geeft hiermee antwoorden op een aantal van de onderzoeksvragen. In het empirisch deel van het onderzoek is door middel van semi‐gestructureerde interviews (een vaste vragenlijst met de mogelijkheid tot doorvragen) vastgesteld hoe de vertegenwoordigers van een selectie van (juridische) organisaties in Neder‐ land de onderzoeksvragen beantwoorden en in het bijzonder welke problemen en oplossingen ze daarbij vanuit het perspectief van hun eigen organisatie zien (knel‐ punten, kansen, prioriteiten). De interviews bevatten gezien het abstractieniveau van de vraagstelling geen gesloten vragen (de extensie van de onderzoeksvragen is