• No results found

Voorwaar een welverdiende epitaaf voor een man, die alles bijeengenomen, door geweld van Europese wapens

tot slaaf gemaakt werd met behulp van het ‘welwillend’ vernuft van een blanke

medemens. Hoezeer Defoe ook zijn best deed om Robinson op een voetstuk te

plaatsen, Vrijdag was in alle opzichten zijn evenknie. Een vraag blijft, of Defoe dit

ook zo bedoeld heeft, dan wel of zijn schepping zijn bedenker de baas werd.

Vandaag, meer dan twee en een halve eeuw sedert Defoe zijn verhaal vertelde, hebben

wij ook nog steeds geen antwoord op de vraag, hoe oud Vrijdag was toen hij stierf.

Toch valt zijn ten naaste bije ouderdom op dat tijdstip wel te berekenen. Want volgens

Robinson's schatting moet zijn man ‘ongeveer zesentwintig jaar oud’ geweest zijn

toen zij elkaar voor het eerst ontmoetten, en dit gebeurde toen de verteller al ‘meer

dan vijentwintig jaar’ op het eiland had doorgebracht, waar hij in de tweede helft,

of om nauwkeuriger te zijn, eind september of begin october 1660 aanspoelde. Crusoe

noteert ook heel accuraat dat hij ‘het eiland op de negentiende december 1686 verliet,

zoals ik uit het scheepsjournaal te weten kwam, nadat ik achtentwintig jaren, twee

maanden en 19 dagen daarop geweest was’. Dus mogen we aannemen dat de

ontmoeting met Vrijdag omstreeks 1684 plaatsvond en Vrijdag zal dus wel circa

1658 of wat later geboren zijn. Daar al op de eerste bladzijde van Crusoe I staat

aangegeven dat Robinson (hij heette eigenlijk Kreutznaer en zijn vader kwam uit

Bremen) in 1632 geboren werd, was hij zelf dus tussen de vijfentwintig en

zevenentwintig jaar ouder dan Vrijdag, en waren zij respectievelijk 58 en 33 à 36

jaar oud toen zij van het eiland werden gered. Eigenlijk is het alsof Defoe heeft willen

suggereren, dat Vrijdag net geboren werd toen Robinson op het eiland terechtkwam.

Volgens Crusoe I zochten zij hun oude verblijfplaats weer op in 1694, en volgens

Crusoe II was dat in april 1694-5. Er blijkt iets aan de hand met Defoe's dateringen,

want hij gebruikt nu herhaaldelijk een ‘onzekere’ jaartelling, aangegeven door een

streepje tussen twee opeenvolgende cijfers. Een verklaring hiervoor zoek ik door te

veronderstellen dat hij om zijn Schotse lezers te gerieven (en hij moet er vele gehad

hebben door zijn Crusoe I) of

om nog meer ‘echtheid’ aan zijn verhaal bij te zetten, hij zowel de Engelse als de

Schotse jaartelling aangaf. Want in Schotland begon men in 1600 al met het invoeren

van de Gregoriaanse kalenderhervorming, iets waartoe de Britten pas in 1752

overgingen. Het verschil in jaartal treedt uiteraard op aan het eind van het jaar volgens

de oude, en aan het begin van het jaar volgens de nieuwe (in Schotland geldende)

telling. Defoe schrijft dan ook in Crusoe II dat Robinson in ‘het begin van het jaar

1693’ besloot om weer Engeland te verlaten, ofschoon ‘ik op mijn leeftijd van 61

jaar ietwat geneigd zou moeten zijn om thuis te blijven’. En dan gaat hij scheep op

‘de 8ste januari 1694-5’, maar komt, aangezien hij geen aanleiding had om zijn reis

meer dan een jaar uit te stellen, in april 1694 op zijn oude eiland aan, dat hij weer

verliet ‘op de vijfde mei 1694, na vijfentwintig dagen daar bij hen te zijn geweest’.

Slechts weinige dagen later, dat wil zeggen: in de eerste helft van mei 1694, dus

1695 volgens onze jaartelling, werd Vrijdag gedood. Onze vriend stierf derhalve

toen hij om en bij de zesendertig was, en dus in de bloei van zijn leven. Zijn meester

was op dat tijdstip al ruimschoots de zestig gepasseerd, een krasse, maar reeds wat

oudere man - oud voor zijn eeuw - met een ongeneeslijke drang om rond te reizen.

Waarom al dit chronologische gekissebis, zal de lezer zich vermoedelijk afvragen.

Is de schrijver van deze kleine Crusoe-studie soms vergeten dat hij het heeft over

een totaal fictieve figuur en niet over een historisch personage? Soms is het goed of

leuk om de smalle grens tussen de wereld der verbeelding en die der realiteit met

opzet of uit speelsheid uit te wissen. De serieuze historici mogen zich er gerust aan

ergeren dat hun methoden worden toegepast op een figuur die helemal nooit ‘bestaan’

heeft, maar het niettemin al een paar eeuwen lang bestaat om niet minder scherp in

onze cultuur aanwezig te zijn dan de schim van bijvoorbeeld Nebucadnezar of keizer

Barbarossa. En is het niet prettig om over de man Vrijdag en zijn meester te spreken

alsof het ‘echte’ mensen waren - wat zij immers nog altijd zijn - of goede oude

bekenden? Zij zijn even aantrekkelijk voor het eeuwige kind in ons als voor de

onafgebroken verouderende wijsneus waartoe wij ons als volwassene ontwikkelen.

Genoeg over dit alles. Zonder zijn lieve metgezel bij zich, wordt kapitein Crusoe

nogal een zeurpiet. Zijn ‘verdere avonturen’ na Vrijdags dood laten ons enigszins

koud, en hij schijnt dit zelf al bij voorbaat gevoeld te hebben toen hij voor de tweede

keer te kennen gaf: ‘Ik heb nu afgedaan met mijn eiland en met alle verder geredekavel

daarover...’, waarna hij zijn toehoorders wegstuurt met de openhartige waarschuwing

dat zij van nu af aan alleen moeten verwachten ‘de dwaasheden van een oude man

te lezen’.

In Crusoe II blijft Robinson ‘tien jaren en negen maanden’ weg uit Engeland en

geeft hij inderdaad nog eens 1694 aan als het sterfjaar van Vrijdag. In de slotparagraaf

van het boek legt hij voorts de plechtige verklaring af dat ‘na 72 jaar geleefd te

hebben’, en ‘vastbesloten mijzelf niet meer af te matten’, hij bezig is ‘mij voor te

bereiden op een langere reis dan al deze’, welke hij heeft afgelegd. Wat hij niet met

evenzoveel woorden zei, maar stellig ook wilde uiten, was dat hij nu klaar stond om

- misschien weer op een andere vrijdag - zijn trouwe en unieke bediende opnieuw

te ontmoeten. Ditmaal echter voor altijd, ‘in vrede’. Het stáát er; ‘in vrede’ zijn de

twee allerlaatste woorden in Crusoe II.

EINDE