bellen voor wat aanspraak, maar het kon nog wel weken duren voordat die aangesloten
werd. Dat duurt nu eenmaal altijd lang op het platteland, zei Christiaan, en ze had
niet durven zeggen dat hij al maanden eerder daaraan had kunnen denken. Ze zou
hem maar weer eens herinneren aan zijn belofte om een mobiele telefoon voor haar
te kopen.
Er stonden nog een paar boekenkisten onuitgepakt in de hal. Christiaan was bezig
zijn zolderatelier te beitsen en had zijn schetsboeken onuitgepakt gelaten. Uit
nieuwsgierigheid en verveling ontgrendelde ze een deksel en pakte een schetsboek.
Christiaan was ondanks zijn passie voor de beeldende kunst zelf geen groot tekenaar,
dat kon ze wel zien, maar hij had enige flair in het schetsen van landschappen en
boerderijen. Deze had hij blijkens de datering een paar maanden voor haar ongeluk
gemaakt. Ze herkende een paar plekjes waar ze samen naartoe geweest waren. En
kijk, hier was 't Moshoes. Christiaan had hun huis getekend met een voor hem
ongebruikelijke magische toets: het leek net alsof een deel van de wingerd zich in
woede stortte op een angstig omhoog blikkend konijn.
Op de volgende pagina's was dit en détail uitgewerkt, als in een stripverhaal. Het
gevecht van het konijn tegen de worggreep van de plant. Zuignapjes die dreigend
boven het dierenlijfje hingen. Met een gevoel van
walging en angst wilde ze het boek dichtslaan, maar haar nieuwsgierigheid won, en
ze bladerde verder. Een portret. Dat was Christiaans kracht niet, maar het gezicht
kwam Ellen toch bekend voor. Langzaam realiseerde ze zich, dat ze zat te kijken
naar een afbeelding van Rosie. De volgende pagina's gaven daarvan een herhaling
en een bevestiging. Rosie bij een beekje, Rosie bloemen plukkend. Rosie naakt.
Rosie naakt. Rosie naakt. Op de laatste naaktschets herkende ze het interieur van 't
Moshoes, de open haard, de zwart-witte tegels. Ze keek door een mist van tranen
naar een Rosie die ondanks Christiaans onbeholpen weergave zoveel warmte en
vitaliteit uitstraalde dat ze kon begrijpen dat hij verliefd op haar geworden was. Maar
waarom had hij niets gezegd? Waarom die monsterachtige situatie geschapen waarin
zijn lief dagelijks bij zijn vrouw het huishouden deed? Geen wonder dat Rosie zo
koel en stug was.
Ze zat bij het dode haardvuur en dacht en dacht. Buiten stierf het licht langzaam,
maar ze deed de lampen niet aan. Ze kende Christiaan goed genoeg om te weten dat
hij geen opofferend type was. Als hij verliefd raakte op een ander, dan zou hij haar
in de steek laten, invalide of niet. Dat was altijd haar grote angst geweest. Haar geld
zou de enige reden voor Christiaan zijn om te blijven. Maar hij had niets aan haar
geld zolang oom Fons het beheerde. Alleen als ze dood was, zou hij het krijgen en
zijn gang kunnen gaan. Ze schrok van die gedachte. Was het mogelijk dat hij haar
dood wenste? Dat kon niet waar zijn. Maar er waren raadsels bij haar auto-ongeluk,
die altijd als raadsels in haar geheugen waren achtergebleven. De avond waarop het
gebeurde zouden ze samen naar oom Fons gaan, die hun voor zijn verjaardag een
etentje had aangeboden in zijn favoriete restaurant. Hij was heel punctueel en ze
probeerde hem
daarin altijd een plezier te doen. Hoezeer Christiaan ook een hekel had aan de oude
baas, hij zou nooit een kans missen om hem te ontmoeten. Hij zei altijd dat hij de
oude heer vroeg of laat ervan zou overtuigen dat hij toch een waardige echtgenoot
van zijn nichtje was. Maar deze avond kwam Christiaan niet alleen laat thuis, hij
weigerde zich te haasten en begon ruzie te maken, zodat ze ten slotte alleen vertrok,
doodongelukkig en gehaast. Het was altijd een open vraag gebleven hoe en waarom
de remleidingen gebroken waren. Was het mogelijk dat Christiaan dat gedaan had?
Een rilling liep over haar rug. Ze moest hier zo snel mogelijk weg, tijd vinden om
na te denken. Als Christiaan thuiskwam, moest ze zichzelf beheersen en heel gewoon
vragen of ze de volgende dag mee kon rijden naar de stad. En als hij tegenstribbelde,
zou ze zeggen dat ze van plan was oom Fons zijn congé te geven, zodat ze eindelijk
samen haar geld konden beheren. En als ze eenmaal in de stad was, bij oom Fons,
kreeg niemand haar meer terug naar deze plek. Ze reed naar de boekenkist en deed
het schetsboek er weer in en de grendel erop. Ze legde haar hoofd op het houten
deksel en huilde.
Ze hoorde het langzamerhand vertrouwde geluid van een opstekende bries, het
geritsel van de bladeren van de wingerd, het zacht roffelende geluid op het dak. Er
woei een slinger tegen het raam, heel even maar. Een paar seconden van wilde paniek,
tot ze besefte dat ze veilig was in dit huis, met alle deuren en ramen dicht. Na een
paar minuten hield het geroffel op. Christiaan, waar blijf je toch? Hij was nog nooit
zo laat geweest en haar bange hoofd bedacht vreemde dingen. Zijn kennismaking
met Rosie, al even ontevreden met het leven als hijzelf, hun verliefdheid, het
ontdekken van deze lege woning, merken dat er iets vreemds aan de
hand was, de dode konijnen. Hadden ze ontdekt wat er zo dodelijk was aan dit huis?
Waren Christiaan en Rosie bezig een val voor haar op te zetten?
Ze herinnerde zich ook het moment waarop Rosie de dode Barabas opraapte en
In document
Hans Vervoort, Geluk is voor de dommen · dbnl
(pagina 187-190)