• No results found

Den volgenden morgen stelde zich om kwartier vóór zessen een kleine stoet voor Corrie's huis in beweging; hij bestond slechts uit drie personen, te weten: de twee

gevangenen, die, van koude rillende, met de handen aan elkander geboeid en met de

staarten stevig aan elkander gebonden waren en een Bengaleeschen oppasser, die,

gewapend met een geweer en sabel, 't uiteinde der staarten in de hand hield en belast

was met 't over brengen der beide gevangenen naar den manager der estate. Waaraan

dacht Corrie, toen hij, peinzend en mijmerend, den kleinen stoet, die, evenals hij,

juist door de gulden stralen der opgaande zon liefelijk met een zacht rood gekleurd

werd, met de oogen volgde? Kwam in zijn binnenste een voorgevoel op van een

tooneel, dat eenigen tijd later zou afgespeeld worden, van een tooneel, waarvan den

vorigen avond 't voorspel was vertoond in de bangsal, daar, op de grens van Corrie's

afdeeling, van een tooneel, waarvan hij zonder tusschenkomst van Oh Soei San, zijne

Tjisai, nooit iets zou kunnen navertellen, in één woord, van een tooneel, waar zonder

haar zijn leven zou zijn bij ingeschoten? Wie zal 't zeggen? Zeker is 't, dat hij zich

plotseling omkeerde en, in presentie van eenige kippen en ander pluimgedierte, Oh

Soei San, die stil achter hem geslopen was, onverwachts om haar tenger middeltje

pakte, haar hoog ophief en haar volgens in zijne armen naar boven droeg, waar een

kop geurige koffie dampend op hen stond te wachten. Toen de tandoek een oogenblik

later den koelies luid en doordringend verkondigde, dat de arbeid weder hervat moest

worden, had een voorbijganger een aardig meisjesfiguur met een gezichtje, frisch

als 't morgenrood, zich zoo ver als zij kon, over de balustrade der voorgalerij van

Corrie's huis kunnen zien buigen, om, zoolang 't haar mogelijk was, een witte gedaante

met de oogen te volgen, terwijl zij vroolijk met een zakdoek wuifde.

Voor Corrie, die 't dien dag weder ontzettend druk had, vloog de tijd als gewiekt

voorbij. Nog had hij niet alles getaxeerd, toen hij plotseling den tandoek hoorde.

Verwonderd bleef hij staan, terwijl hij zich afvroeg, wat er zou kunnen zijn. Slechts

als er iets bijzonders is, wordt de tandoek gedurende den arbeid gebruikt; in plaats

van drie, hoort men dan echter vier stooten. Ook Corrie wachtte nu op den vierden

stoot: tevergeefs echter. Nu ook zag hij de koelies met hun gereedschap op den

schouder zich naar hunne woningen begeven en bemerkte hij aan de kleine schaduw,

die zijn lichaam afwierp, dat 't bijna middag was. Haastig spoedde hij zich nu voort:

zijne Tjisai wachtte hem toch en nog twee bangsals had hij te taxeeren, hij repte zich

dan ook zooveel hij kon: zijne oogen vlogen langs en door de rijen opgehangen

tabaksboomen; driftig schoof zijne hand de anakkâjoes (stokken) waaraan de boomen

tien aan tien op dichte rijen gehangen zijn) uit elkander en vliegensvlug tooverde hij,

alleen voor hem leesbare hiërogliefen op een onoogelijk, gescheurd zakboekje,

Eindelijk was hij klaar en spoedde

hij zich naar huis, waar zijne Tjisai hem met een bittertje zat te wachten. Daar 't

echter laat geworden was, werd er niet veel gesproken, terwijl de rijsttafel gebruikt

werd. Ook daarna had men niet veel tijd, want nauwelijks had Oh Soei San voor

Corrie eene cigarette gerold, toen hij hoed en stok greep en Tjisai een klinkenden

zoen gaf, zeggende: ‘Tot zes uur, kleintje! dan hoort Corrie weer aan jou, wat?’ En

Tjisai had geduldig gewacht, en had als gewoonlijk den middag doorgebracht,

gedeeltelijk in een longchair gedoken, droomende van hem, dien zij beminde boven

alles, gedeeltelijk spelende met hare pop, die zij verzorgde en liefkoosde met dezelfde

hartelijkheid en naieve beminnelijkheid, die immer in al hare handelingen en woorden

doorstraalden en waarmede zij iedereen, die met haar in aanraking kwam, betooverde.

Toen echter de warmte begon te minderen, toen 't avondwindje, met heerlijke geuren

uit de bosschen bezwangerd, zachtkens door de tabaksvelden ruischte en de schaduwen

langer werden, kon geen pop Oh Soei San meer boeien; ongeduldig volgde zij de

groote wijzer op de ronde klok, die in de voorgalerij hing en ongeduldig ook greep

zij van tijd tot tijd eene binocle om er den plantweg, die, als met een lineaal getrokken,

zich in de verte verloor, door af te zien, om haar een oogenblik, later uit de hand te

leggen, zichzelf afvragende hoe zij toch zoo dwaas kon zijn, hem nu reeds op te

wachten, daar zij maar al te goed wist, dat Corrie niet thuis zou komen, zoolang er

nog één koelie aan den arbeid was. 's Morgens de eerste, was hij ook 's avonds de

laatste. - Eindelijk daar klonken zes slagen door 't huis; de klok had gesproken en

vroolijk lachend zag Tjisai dankbaar naar

haar op, ala wilde zij haar bedanken. En ook in de bijgebouwen waren de zes slagen

gehoord en had Ah Hing zich naar buiten gespoed, gewapend met den tandoek om

tot driemaal toe luide te verkondigen, dat de rusttijd aangebroken was. Nu wachtte

't kleintje haren darling niet laag meer tevergeefs, want nog geen vijf miniten, nadat

Ah Hing den hoorn had opgehangen, zag Tjisai, met behulp der binocle, in de verte

een witte gedaante, die, in 't eerst bijna niette onderscheiden, allengs grooter en

grooter werd ten laatste duidelijk Corrie's stevige gestalte vertoonde. En Oh Soei

San, hem ziende, uitte een vreugdekreet en ging hem tegemoet en hand aan hand

kwamen zij samen terug, als twee vroolijke onbezorgde kinderen lachende en

schertsende. En toen Corrie zijne rapporten in orde had gebracht en zich vervolgens

gebaad en verkleed had, vervulde hij zijne belofte, zijn Tjisai dien middag gedaan,

en vergat hij alles, om slechts haar te zien en slechts voor haar te leven. Zoo volgden

de dagen op elkander, zonder dat er iets bijzonders voorviel. De eerste oogst was

reeds lang binnen en Corrie had 't met den tweeden niet bijzonder druk, daar deze

over 't geheel niet zoo groot en van veel minder goede kwaliteit was dan de eerste.

Ook moest hij nu dikwijls in de schuren zijn en vooral in de bangsal (schuur), die

op eenigen afstand van zijn huis was gebouwd. Dit alles tot groot genoegen van

Tjisai, die 't heerlijk vond, dat de grootste drukte achter den rug was en Corrie nu

meer tijd en lust had om zich 's avonds en in de rusturen op den dag, met haar bezig

te houden. Het lieve kind leefde als in een droom voort, zich als 't ware voedende

met en bloeiende door Corrie's liefde. Soms, in één der vele middaguren, dat

zij alleen op de voorgalerij op een longchair lag, trachtte zij zich rekenschap te geven