• No results found

Type IV: Locaties met traag groeiende, meerjarige larven

5 Analyse voedsel/substraat groepen

6.4 Voedsel/substraat groepen

Voor deze studie is gebruik gemaakt van Twinspan om de losse gegevens over voedsel en substraat te ordenen tot een beperkt aantal voedsel/substraat-groepen. Gezien het inventariserende karakter van de studie was dit een manier van werken, die snel resultaat geeft. Net als bij de weergave van de verspreidingspatronen is op dit vlak echter nog voortgang te boeken door de groepering preciezer te maken.

In het kader van een andere studie is ondertussen ervaring opgedaan met het werken met een handmatige groepenindeling. Dit heeft het voordeel dat bij de aanwezigheid van meerdere kruisjes bij verschillende voedsel- of substraatwensen van een soort, een bewuste indeling kan worden gemaakt, die rekening houdt met het belang dat een soort hecht aan de ene factor ten opzichte van een andere factor.

Bovendien heeft het voordelen voor de interpretatie van resultaten als de groepenindeling een logische ordening vertoont, bijvoorbeeld door voedselstrategieën in te delen op basis van de gradiënt in de voedingswaarde van het voedsel. Een voorbeeld hiervan is de ranking van parasitoiden en predatoren, naar kadavereters, planteneters, detrituseters en houteters.

6.5 Relatie ecologische verspreidingsgegevens met terreingebruik

Het onderzoek in dit rapport laat duidelijk zien dat de locaties sterk verschillen in ecologie (zie Figuur 6 en 10). Vaststellen van de relatie tussen verspreidingspatroon en terreingebruik vraagt echter om een GIS benadering.

De reden is dat de meeste ecologische strategieën in grote delen van Nederland voorkomen in vergelijkbare macro-patronen, terwijl de ecologische verschillen vooral optreden op 'micro-schaal', dat wil zeggen in aangrenzende kilometerhokken binnen de grote patronen. Het gevolg is dat de relatie tussen terreingebruik en het voorkomen van functionele groepen met het oog slecht is vast te stellen.

Toekomstig onderzoek naar de relatie tussen terreingebruik, zoals bos, heide, akker en stad, en de locale verschillen in ecologische strategie zal zich dus ook moeten richten op locaal niveau. Alleen op die manier kan het belang van bepaalde terreintypen voor de verspreiding van ecologische strategieën goed in kaart worden gebracht. Dit betekent dat een koppeling met GIS-bestanden in de toekomst nog tot zeer informatieve resultaten kan leiden.

Aanbevelingen

Aanbevelingen voor het beleid

Op een paar honderd gewervelden na, behoort het overgrote deel van

de minimaal 35000 soorten in Nederland tot de 'cryptobiota', waarvan ongeveer 20000 soorten geleedpotige dieren zijn. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk, om ieder van deze soorten individueel te beschermen. Toch heeft het beleid zich in Programma Groots Natuurlijk, taakstelling 8, uitgesproken voor de doelstelling, dat in 2020 voor alle in 1982 van nature voorkomende soorten de condities voor instandhouding duurzaam zijn gewaarborgd.

Het individueel beschermen van alle 20000 geleedpotigen is een onrealistisch doel. Daarom is een andere aanpak nodig. Een eerste aanzet hiertoe wordt gegeven door het aanwijzen en beschermen van gebieden waarin deze soorten voorkomen.

Een probleem bij deze benadering is dat de ecologie van een gebied niet star is. Wat nu een geschikt habitat is, kan over 15 jaar totaal veranderd zijn en ongeschikt zijn geworden. Daarom is het nodig niet alleen gebeiden te beschermen, maar binnen de gebieden ook gericht aandacht te besteden aan de functioneel-ecologische randvoorwaarden. Alleen als aan deze randvoorwaarden wordt voldaan, kan de instandhouding van soorten, die afhankelijk zijn van deze randvoorwaarden, duurzaam worden gegarandeerd.

Dit rapport kan worden gezien als een eerste aanzet voor een geintegreerde benadering van het vaststellen van functionele groepen van organismen en de bij deze groepen behorende functionele randvoorwaarden.

Het werken met functionele groepen is een methodiek in ontwikkeling. Zoals we in dit rapport laten zien, zijn interessante resultaten behaald op het gebied van de theorie van het indelen van soorten in functionele groepen en op het gebied van het karakteriseren van de ecologie van terreinen op basis van landsdekkende verspreidingspatronen.

Deze studie heeft ook duidelijk gemaakt dat op een aantal punten verbetering mogelijk is. Deze technische aspecten worden hieronder beschreven. Verdere ontwikkeling van deze methodiek is in onze ogen van groot belang, omdat het definieren van functionele randvoorwaarden een belangrijk instrument kan vormen voor het beleid om -zonder over te gaan op het individueel beschermen van meer dan 35000 soorten- toch een weg te vinden om in 2020 te voldoen aan de duurzame instandhouding van alle in 1982 van nature in Nederland vookomende soorten.

Aanbevelingen voor verder onderzoek

De huidige resultaten hebben geleid tot een database met ecologie van alle 321 zweefvliegen in Nederland. Deze informatie is gebruikt voor het indelen van de soorten in ecologische groepen. Op basis van de aanwezigheid van soorten met een bepaalde ecologie per km-hok in Nederland, zijn verspreidingskaarten gemaakt per ecologische groep. De stap naar het aanduiden van hotspots kon nog niet gemaakt

68 Alterra-rapport 937 worden. Voor deze laatste stap moet de verspreiding van functionele groepen worden gerelateerd aan de ligging van habitat-typen.

Op grond van de resultaten uit het huidige onderzoek en in relatie tot het doel van het onderzoek, komen wij tot de volgende aanbevelingen voor verder onderzoek: 1. Aanscherpen van de ecologische groepenindeling voor voedsel/substraat door

te werken met een kennis-gebaseerde indeling van voedsel- en substraataspecten.

2. Optimaliseren van de (mogelijkheden tot) ruimtelijke analyse door: A. Aanscherpen van de kaartbeelden van de verspreiding van ecologische groepen door de verspreidingskaarten te corrigeren voor monsterintensiteit en landelijke dekking. Het verdient aanbeveling om de vrijwilligers die de bemonstering voor het grootste deel uitvoeren te motiveren om landsdekkend en seizoensdekkend te werken volgens een uniforme monstermethodiek. B. Reduceren van ruis in de kaartbeelden door middel van het 'smoothen' van waarnemingen, dat wil zeggen, het toevoegen van een bijdrage van omringende waarnemingsblokken aan de meldingen op iedere locatie. Voordat wordt begonnen met het smoothen en corrigeren voor monsterintensiteit moet wel duidelijk zijn dat het bestand zich daarvoor leent en moet worden besloten wat het minimale aantal monsters in een oppervlakte-eenheid is dat in de analyse wordt betrokken.

3. Het samenstellen van gerichte combinaties van ecologische eigenschappen om specifieke beleidsvragen te beantwoorden.

4. Het koppelen van verspreidingskaarten aan GIS-kaarten om op deze manier de voorspellende waarde te toetsen die functionele groepen hebben voor verschillende typen terrein of terreingebruik. Het uitwerken van deze stap is van essentieel belang om duidelijk zicht te krijgen op de relatie tussen ecologie en terreingebruik, en daarmee de waarde van hotspots of de EHS voor het behoud van soorten. Op het oog blijkt deze relatie moeilijk te leggen omdat de verspreiding van de zweefvliegen een warrig patroon betreft van naast elkaar liggende 'stippen' waarvan moeilijk is te zien of ze correleren met de, eveneens warrig door elkaar liggende, terreintypen. De relatie tussen terreintype en het voorkomen van ecologische groepen is overigens duidelijk aangetoond met de analyses in deze studie, zowel voor levens cyclus strategie groepen als voor voedsel/substraat groepen (zie Figuur 6 en 10).

5. Het gebruik van de berekende relaties tussen functionele groepen en terreintypen bij het aanduiden van de ligging van functionele hotspots en het belang van de EHS in relatie tot de ligging van deze hotspots.

Literatuur

Bongers, T. (1990): The maturity index: an ecological measure of environmental disturbance based on nematode species composition. Oecologia 83: 14-19. Bongers, T. (1999): The maturity index, the evolution of nematide life history traits,

adaptive radiation and cp-scaling. Plant and soil 212: 13-22.

Grime J.P. (1974), Vegetation classification by reference to strategies. Nature 250: 26-31.

Grime J.P. et al. (1997), Integrated screening validates primary asxes of specialisation in plants. Oikos 79: 259-281.

McCune, B., and M.J. Mefford 1999. PC-ORD. Multivariate analysis of ecological data, Version 4. MjM Software Design, Gleneden Beach, Oregon, USA..

Siepel H. (1994), Structure and function of soil microarthropod communities. Proefschrift LU, Wageningen.

Siepel H. (1996): Biodiversity of soil microarthropods: the filtering of species. Biodiversity and conservation 5: 251-260.

Schouten A.J. et al. (1997): Een indicatorsysteem voor life support functies van de bodem in relatie tot biodiversiteit. RIVM-rapport 712910005, Bilthoven.

Bijlage 1 Opmerkingen bij ecologietabel Syrphidae