• No results found

3 Evaluatie monitoringsresultaten

3.3 Vloedraaf fase

De Vloedgraaf maakt deel uit van de stroomgebieden van de Rodebeek en de Geleenbeek. De Vloedgraaf is een van oorsprong gegraven parallelsysteem van de Rodebeek en de Geleenbeek, aangelegd om de Geleenbeek te ontlasten van

piekafvoeren. De Vloedgraaf begint ten noorden van Sittard bij het gehucht Millen en voor Oud-Roosteren vloeien de drie beken weer samen in de Geleenbeek. Fase 3 is het gedeelte tussen de spoorlijn Sittard-Roermond en de Oude Rijksweg tussen

Nieuwstadt en Susteren. Het beektracé heeft een lengte van ruim 1100 m en een oppervlakte van 8,4 hectare. De Vloedgraaf vóór de herinrichting bestond uit een smalle, rechte loop met een betonnen bodem en betegelde taluds (Maris et al 1998). De referentietoestand voor deze beek is:

- Natuurdoeltype: ‘Snelstromende midden- en benedenloop’(NDT 3.4);

- Kaderrichtlijn Watertype: ‘Snelstromende midden/benedenloop op kalkhoudende bodem’ (R18).

3.3.1 Herstelmaatregelen

De maatregelen zijn gericht op natuurontwikkeling en het opvangen van

piekafvoeren van het systeem. De verhoging van de natuurwaarde van de beek als ook het vergroten van de ruimtelijke diversiteit in het beeksysteem door het creëren van overstromingsvlakten en meandering waren hierbij belangrijk.

Er is gekozen voor een geleide of bewaakte meandering. Binnen een dwarsprofiel van ca. 75 meter is het maaiveld gemiddeld 75 centimeter verlaagd waarna een

slingerende bedding gegraven is. De loop is niet vastgelegd, zodat in principe vrije meandering binnen het dwarsprofiel kan plaatsvinden. De beek wordt aan beide zijden omgeven door ca. 1 meter hoge kades, bedoeld om extreem hoge

waterstanden die eenmaal in de 50 jaar worden verwacht, te keren. In de beek en de oeverzones is diepte en substraatvariatie aangebracht (Maris et al 1998) en er zijn poelen aangelegd die bij hoge waterstanden inunderen (Bijlage 2,

Figuur 24).

3.3.2 Monitoring

Bemonstering van de soortgroep macrofauna heeft plaatsgevonden in het voorjaar van 1992-1995, 1998, 2000, 2001 en 2004 en het najaar van 1992-1994. De herinrichting is in 1993 afgerond. Bemonstering vóór herinrichting (1992) is wellicht niet geheel representatief. Van 1993-1995 zijn voor macrofauna apart deelmonsters genomen in verschillende substraten, die later zijn samengevoegd. Over de gehele meetperiode heeft zich een duidelijke waterkwaliteitsverbetering voorgedaan, die niet te maken heeft met de herinrichting.

3.3.3 KRW maatlat score

Na de herinrichting in 1993 blijft de Ecologische Toestand lange tijd ontoereikend (OET), vanaf 2000 wordt de matige ecologische toestand bereikt (MET) en blijft de kwaliteit stijgen tot en met 2004 (EKR(2004)=0.54, Figuur 6).

0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 1992 1992 nj 1993 1993 nj 1994 1994 nj 1995 1998 2000 2001 2004 EK R m a crofauna MET GET OET

Figuur 6. Ecologische kwaliteitsratio (EKR) voor de soortgroep macrofauna voor monsters uit de Vloedgraaf in de jaren 1992-2004. De herinrichting is in 1993 afgerond (pijl).

3.3.4 Aantal taxa, zeldzame soorten en doelsoorten

0 5 10 15 20 25 30 1992 nj (20) 1992 nj (16) 1993 (39) 1993 nj (41) 1994 (49) 1994 nj (47) 1995 (60) 1998 (26) 2000 (48) 2001 (47) 2004 (63) aa nta l ta xa

geen indicatie zeer algemeen algemeen vrij algemeen vrij zeldzaam zeldzaam zeer zeldzaam

Figuur 7. Het aantal taxa per zeldzaamheidsklasse in de Vloedgraaf fase 3 voor de jaren 1992-2004. Totaal aantal taxa is weergegeven op de x-as (tussen haakjes). De herstelmaatregelen zijn in 1993 afgerond (pijl).

De monsters in 1992 bevatten weinig taxa hetgeen wellicht te wijten is aan het feit dat ze niet representatief zijn (mededeling Barend van Maanen). Vanaf 1993 neemt het totaal aantal taxa licht toe met een dip in 1998, hetzelfde geldt voor het aantal zeer algemene taxa (Figuur 7). Het aantal vrij zeldzame taxa neemt echter ook toe en de eerste zeldzame taxa verschijnen 1995, waaronder de haft Baetis fuscatus (grotere en kleinere rivieren) die alle daaropvolgende jaren is aangetroffen. In 2000 zijn de zeer zeldzame soorten Cardiocladius fuscus en Elmis maugetii (voorkeur bronmos vegetatie) aangetroffen en in 2004 Polypedilum convictum, Polypedilum cultellatum en Psychomyia pusilla (beken en rivieren in voorjaar). Vanaf 2000 is de doelsoort

Hydropsyche pellucidula, een naakte kokerjuffer van schone beken, elk jaar

aangetroffen en in 1998 eenmalig de doelsoort Hydropsyche instabilis (het habitat zijn grindbedden/stenen in snelstromende beken).

3.3.5 Evaluatie beekherstel

Ondanks dat de kwaliteit van de Vloedgraaf matig is te noemen, treedt er een vanaf 1995 een verbetering op in Ecologische Toestand volgens de KRW. Het totaal aantal taxa neemt ook toe. Daarnaast verschijnen er met name vanaf 2000 verschillende zeldzame, zeer zeldzame en doelsoorten, welke allen typische bewoners zijn van beken met kalkhoudende bodems. De monitoringsdata van dit voorbeeldproject geven een beeld van het effect van hermeandering gecombineerd met een

verbetering in de waterkwaliteit. Deze maatregelen leiden tot een positief effect na 2 tot 7 jaar. Of de herstelmaatregelen of de verbeterde waterkwaliteit (of een

combinatie van beide) deze verbetering faciliteren is niet exact aan te duiden. De ecologische kwaliteit vertoont na 11 jaar nog steeds een stijgende lijn en steeds meer bijzondere soorten weten de herstelde beek te bereiken, hetgeen ook nodig is om de beek in de toekomst met een goede ecologische kwaliteit te kunnen verbinden. Het voortzetten van monitoring lijkt nuttig om de effecten van beekherstel op lange termijn (>11 jaar) in kaart te brengen

3.4 Hemelbeek

De Hemelbeek wordt gevoed door talrijke, veelal zeer waardevolle bronnen en bronbeken in het Bunderbos. Hier komen veel karakteristieke bronsoorten voor, die van hieruit de benedenloop zouden kunnen koloniseren. De Hemelbeek voert het bronwater uiteindelijk af naar de Maas (Bijlage 2, Figuur 25). De grondwaterkwaliteit van de bronnen wordt sterk bedreigd door bemesting in het inzijggebied, hetgeen een sterke verhoging van nitraatgehalten tot gevolg heeft. Dit leidt bijvoorbeeld tot een verstoorde diatomeeënsamenstelling.

De referentietoestand voor deze beek is:

- Natuurdoeltype: ‘Snelstromende bovenloop’ (NDT 3.3);

- Kaderrichtlijn Watertype: ‘Snelstromende bovenloop op kalkhoudende bodem’ (R17) en is tevens aangemerkt als sterk veranderd.

Omdat de beek hier in het dal van de Maas ligt is de stroomsnelheid in het

heringerichte traject aan de lage kant. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit klei, terwijl harde substraten, zoals stenen en grind, niet aanwezig zijn, wat de vestiging van R-17- macrofauna voor een deel kan belemmeren.

3.4.1 Herstelmaatregelen

In 1995 is het gedeelte van de Hemelbeek dat stroomt door Kasteelpark Elsloo heringericht, waarbij hermeandering heeft plaatsgevonden. Voorheen stroomde de Hemelbeek door de langgerekte kasteelvijvers. Met de herstelmaatregelen die zijn uitgevoerd in de winter van 1995-1996, is de beek losgekoppeld van de vijver en er meanderend door de omliggende (voedselrijke) weilanden gelegd. De herinrichting beslaat een traject van 900 m. Het profiel is variabel, maar over het algemeen behoorlijk vlak aangelegd, soms met kleine nevengeulen.

3.4.2 Monitoring

Er zijn monitoringsgegevens beschikbaar van de macrofauna. In het voorjaar van 1980, 1981, 1982 en 1995 en het najaar van 1982 en 1995 is het traject direct bovenstrooms van het heringerichte tracé bemonsterd (OHEME800, Figuur 25). Na herinrichting heeft monitoring plaatsgevonden op 2 verschillende locaties in het heringerichte tracé (bovenstrooms en benedenstrooms van de brug) in het voorjaar van 1996, 1997, 1998 en 2000 en het najaar van 1996.

3.4.3 KRW maatlat score 0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 0.8 1980 1981 1982 1982 nj 1995 1995 nj 1996 1996 nj 1997 1998 2000 E K R m a cr of au n a

bovenstrooms van herinrichting heringericht tracé 1 heringericht tracé 2

MET GET

Figuur 8. Ecologische kwaliteitsratio (EKR) voor de soortgroep macrofauna voor monsters uit de Hemelbeek in de jaren 1980-2000. Het traject in kasteelpark Elsloo is in 1995 heringericht (pijl).

Er zijn geen nulmetingen beschikbaar van het heringerichte tracé, waardoor het effect van de herinrichting niet kan worden bepaald. De ecologische kwaliteit is het eerste jaar na herstel ontoereikend (OET), terwijl op locatie 1 de matige ecologische toestand vanaf het najaar van 1996 bereikt wordt (Figuur 8).

3.4.4 Aantal taxa, zeldzame soorten en doelsoorten

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 1980 (13) 1981 (14) 1982 (25) 1995 (21) 1996 (17) 1997 (42) 1998 (34) 2000 (33) aant al t a xa

geen indicatie zeer algemeen algemeen vrij algemeen

vrij zeldzaam zeldzaam zeer zeldzaam

Figuur 9. Het aantal taxa per zeldzaamheidsklasse in de Hemelbeek voor de jaren 1980-2000. Totaal aantal taxa is weergegeven op de x-as (tussen haakjes). De herstelmaatregelen zijn in 1995 afgerond (pijl).Voor een evenredige vergelijking is 1 locatie (locatie 2) weggelaten.

Het totaal aantal taxa, vooral bepaald door het aantal taxa zonder indicatie als ook de zeer algemene taxa neemt toe vanaf 1997. Ook het aantal vrij tot zeer zeldzame soorten neemt in deze periode toe (Figuur 9).

Na de herinrichting verschijnen de zeer zeldzame soort Rheocricotopus effusus (tolerantere soort die voorkomt in langzame of sneller stromende rivieren en beken) en de zeldzame soorten Corynoneura coronata agg, Cricotopus gr fuscus (talrijk in laaglandbeken), Helophorus aquaticus (stilstaand water soort), Hygrobates fluviatilis (vrij algemene rheofiele soort), Laccobius sinuatus (subrheofiele soort van Pleistocene zandgronden), Metriocnemus eurynotus, Rhithrogena semicolorata (snelstromende beken), Simulium costatum en Sperchon setiger (vrij algemene rheofiele, tolerantere soort) . Er zijn geen doelsoorten aangetroffen in de Hemelbeek.

3.4.5 Evaluatie beekherstel

De Ecologische Toestand volgens de KRW is na herstel steeds lager dan in het traject dat niet is hersteld (gegevens vóór de herinrichting). Desondanks neemt vanaf 1997 het totaal aantal taxa toe. Daarnaast verschijnen verschillende zeldzame en een zeer zeldzame soort. Een vergelijking met de situatie voor herstel is moeilijk, omdat de monitoring heeft plaatsgevonden op een andere locatie. De monitoringsdata van dit voorbeeldproject laten het belang zien van de locatiekeuze bij monitoring. Bij voorkeur wordt dezelfde locatie zowel voor- als na beekherstel gemonitord om zo locatiefactoren uit te sluiten. Omdat herstel in een nieuwe bedding veel tijd kan vragen en om de voortgang van de ingezette verbetering te blijven volgen is monitoring over de komende 5 tot 10 jaar gewenst.