• No results found

viSveiligheid en -paSSeerbaarheid

In document Vissen zwemmen weer heen en weer (pagina 112-115)

Hoekpolder - 24 uur meting

5.1 viSveiligheid en -paSSeerbaarheid

disCUssie

Het onderzoek naar aanbod en passage kon overal in goede orde worden uitgevoerd, ofschoon niet altijd op de geplande termijn (Maelstede). Niet overal waren de vangsten groot genoeg voor het doen van betrouwbare uitspraken. Zo bleven in het najaar van 2011 de traditionele temperatuursdaling en de stormen uit, waardoor met name de trek van de schieraal niet echt naar een piek liep. Pas na half december, toen het onderzoek was afgelopen, was sprake van storm en regen. Op basis van alle onderzoeksresultaten kunnen echter voldoende betrouw-bare conclusies worden getrokken over de effecten van de verschillende aanpassingen op een succesvolle passage van vis. In dit hoofdstuk evalueren wij onze conclusies met betrekking tot de gestelde onderzoeksvragen.

5.1 viSveiligheid en -paSSeerbaarheid

5.1.1 vergelijkbaarheid aanbod- en paSSagevangSten binnen MonitoringSjaren Voor elke monitoringsperiode, zowel tijdens de nulmetingen als tijdens de testen, geldt dat de onderzochte gemalen onderling kunnen verschillen in de verhouding tussen de aanbodsvang-sten en de passagevangaanbodsvang-sten. Dit geldt met name voor de potamodrome soorten (overige soorten in Tabel 1). Bij gemaal Kralingse Plas was het aanbod in het najaar van 2009 bijna drie keer zo hoog als het aantal passanten. Dat lijkt een normaal beeld bij onderzoek naar gemaalpas-sage. In de rapportage van de nulmetingen voor de gemalen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, werden ook veel lagere passagevangsten gevonden, in ver-houding tot het aanbod bij de gemalen Krimpenerwaard, Verdoold, poldergemaal Abraham Kroes en ringvaartgemaal Abraham Kroes (Kruitwagen & Klinge, 2010a). De auteurs schrijven dit toe aan het feit dat de aanbodfuiken continu vangen, terwijl de gemalen maar een beperkt aantal uren hebben gedraaid met de vangconstructie erachter.

Het staat overigens niet vast dat bij een gelijke vangstinspanning de resultaten wel één op één vergelijkbaar zijn. Kruitwagen & Klinge (2010a) geven aan dat dit niet zo is voor de bemon-stering van de Snelle Sluis (zoals beschreven in deze rapportage), omdat daar bij de passage-bepaling de hele sluis wordt beslagen door het net, terwijl de aanbodfuiken slechts een deel van de toevoer bemonsteren. Mocht dit zo zijn, dan geldt in principe hetzelfde voor de vang-constructies achter de gemalen. Deze vangen ook de totale passage af. Bij onze interpretatie van de resultaten gaan wij uit van de aanname dat in het geval van een substantieel kleinere passagevangst ten opzichte van het aanbod, een deel van de voor het gemaal aanwezige vis-sen probeert het gemaal te mijden. In dat geval lijkt het waarschijnlijk dat slechts een deel van de populatie het gemaal gebruikt als migratieroute. Bij vangsten die in dezelfde orde van grootte liggen, wordt aangenomen dat er geen sprake is van vermijdingsgedrag. Hier zal een groter deel van de populatie, al dan niet bewust, het gemaal passeren. Bij duidelijk grotere vangsten achter het gemaal mag worden aangenomen dat een deel van de vissen

actief gebruik heeft gemaakt van de geboden uittrekmogelijkheid. Het is niet mogelijk om absolute waarden te berekenen voor het deel van van het visaanbod dat gebruik maakt van de migratieroute via de gemaalpompen. Wij gebruiken voor de najaarsmonitoring van 2011 dan ook relatieve waarden, verdeeld in drie categoriën (klein, intermediair, groot) op basis van de hierboven beschreven aannames. Door het simultaan zetten en lichten van aanbod- en passagefuiken in het voorjaar van 2012, werd een meer kwantitatieve benadering mogelijk, waarbij de grenzen voor de onderscheiden catagorieën zijn vastgesteld op de waarden 0,25 en 0,75 van de intrekfractie.

5.1.2 vergelijkbaarheid aanbod- en paSSagevangSten tuSSen MonitoringSjaren De vergelijkbaarheid tussen monitoringsjaren kan het beste worden behandeld aan de hand van de voorjaarsmonitoring in de Snelle Sluis, omdat dit de meeste jaren beslaat en hierbij hetzelfde vistuig is gebruikt. In 2009 werden hier zeer weinig vissen gevangen. Er passeer-den slechts 29 exemplaren (zes per fuiknacht) van zeven soorten in vijf fuiknachten (Kruitwa-gen & Klinge, 2010a). In het voorjaar van 2011 is opnieuw een bemonstering uitgevoerd, nu gedurende tien fuiknachten (Kalkman, 2011). Daarbij waren zowel de hoeveelheid passanten (985; 99 per fuiknacht) als het aantal soorten (vijftien) veel hoger dan in 2009. In het voorjaar van 2012 werden in zeven fuiknachten 613 vissen (88 per fuiknacht) en 21 soorten gevangen. De grote verschillen treden op tussen 2009 en de beide andere jaren. Hierbij zou kunnen wor-den verondersteld dat de vissen in 2009, toen voor het eerst loze schuttingen werwor-den uitge-voerd om vissen te kunnen laten passeren, de migratieroute nog niet hadden ontdekt. Ook het aanbod was in 2009 echter veel lager dan in 2012 (in 2011 is geen aanbod bepaald). Door gebruik van een kruisnet in plaats van fuiken bij de aanbodbepaling in 2009 zijn de uitkom-sten echter niet goed vergelijkbaar. Onder de aanname dat de orde van grootte van het aan-bod in 2009 en 2012 echter wel is te vergelijken, blijkt de variatie tussen de jaren geen belem-mering te zijn voor het verkrijgen van een indruk van het percentage van het aanbod dat de sluis passeert.

De monitoring bij alle kunstwerken laat variatie in de vangsten zien tussen de jaren. In prin-cipe is uit de verhouding tussen aanbod- en passagevangsten echter af te leiden welk deel van de variatie waarschijnlijk kan worden toegeschreven aan natuurlijke factoren en welk deel aan de gerealiseerde aanpassingen aan de kunstwerken. De betrouwbaarheid van deze analyse hangt af van de mate waarin de aanbod- en passagevangsten in de tijd overlappen. Bij een simultane bemonstering, zoals uitgevoerd in het voorjaar van 2012, zijn de resul taten het meest betouwbaar en kan bijvoorbeeld een intrekfractie (zie paragraaf 4.2.2) worden berekend.

5.1.3 StatiStiSche betrouwbaarheid van de reSultaten per Soortgroep

Diadrome doelsoorten komen vaak in lage dichtheden voor in de vangsten. De schatting van het deel van de aanwezige vissen dat werkelijk door het gemaal gaat, is voor deze soorten

5.2 geluidSproductie

Voor de evaluatie van de resultaten van de geluidsmetingen in de context van veiligheid en verstoring van vis is het belangrijk een aantal punten te noemen met betrekking tot tekort-komingen in de huidige stand van de wetenschap. Hoewel we voor veel vissoorten een goede indicatie hebben van de bandbreedte voor gehoorgevoeligheid (meestal door onderzoek aan verwante soorten), weten we voor geen enkele soort hoe dat zich verhoudt tot verstoring-gevoeligheid. Verder zijn niet alleen geluidsniveaus van belang voor mogelijke reacties van vissen, maar ook bijvoorbeeld de spectrale verdeling van geluid in hoge en lage componen-ten. Ook weten we inmiddels dat de temporele variatie in het geluid invloed heeft, waarbij men kan denken aan homogene, continue geluiden of meer regelmatig of onregelmatig pul-serende geluiden. En als laatste punt is het belangrijk zich te realiseren dat het geluid van opvoerwerken zijn invloed heeft in een cruciale periode voor vissen (bijvoorbeeld trektijd of paaiseizoen). Los van het feit dat variatie in motivatie van vissen hun verstoringgevoeligheid waarschijnlijk aanzienlijk kan beïnvloeden, zal variatie in het min of meer continue achter-grondlawaainiveau of het voorkomen van fluctuaties in verband met boot- en sluisactiviteiten ook de invloed van de gemaalgeluiden op visbewegingen veranderen.

5.2.1 Mogelijke effecten op habitatgebruik viS

Bepaalde vissoorten kunnen het geluid vervelend vinden en de daarmee gepaard gaande verstoring en vermijding kan een inperking van het beschikbare habitat inhouden. Versto-ring in de zin van beperking in het beschikbare areaal is voor de hier geteste gemalen rela-tief beperkt vanwege de ondiepe wateren. De diepere hoofdsloten of boezems hebben nog de meeste potentie voor verstoring omdat daar het geluid over honderden meters hoorbaar kan zijn. De vraagt blijft dan echter bij welke geluidskarakteristieken (niveau en frequentie) vissen een gebied mijden en voor welke soorten dit geldt. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is experimenteel onderzoek noodzakelijk.

5.2.2 Mogelijke effecten op paSSage geMaalpoMp

Het gemaalgeluid kan ook voorkomen dat vissen te dicht in de buurt komen en door het opvoerwerk worden aangezogen. Verjaging kan hiermee schade en mortaliteit verkleinen die het gevolg zouden zijn van passage door het opvoerwerk. De evaluatie met betrekking tot gevaarvermindering door afschrikking hangt ook sterk af van ontberende kennis over de afstotende werking van geluid op vissen in het algemeen. Het is echter waarschijnlijk dat minder geluid, bijvoorbeeld bij het nieuwe gemaal van de Kralingse plas ook minder effectief zal zijn in het weren van vis. ‘Plonsgeluiden’ veroorzaakt door turbulentie aan het waterop-pervlak, zoals bij het gemaal Hillekade, zouden echter ook wel eens meer aantrekkingskracht kunnen hebben op bepaalde vissoorten, omdat ze dit mogelijk herkennen als een natuurlijke waterval of stroomversnelling. Naar een degelijk effect is, voor zover bekend, nog geen onder-zoek uitgevoerd.

5.2.3 Mogelijke effecten op paSSage bypaSS

Het gemaalgeluid kan niet alleen de passage via een gevaarlijk opvoerwerk beïnvloeden, maar ook visverblijf en visbewegingen dusdanig veranderen dat het de passage door een veilige bypass kan beperken. De invloed van het gemaalgeluid op passage via een veilige route, met name voor vissen met trekdrang, kan voor de op akoestiek onderzochte locaties alleen wor-den afgeleid uit de waarnemingen bij het gemaal Kralingse Plas. Het verminderde lawaai-niveau van de nieuwe pomp lijkt ons een mogelijk positief effect te kunnen hebben op het verblijven in de buurt van de sluis. Daarmee neemt de kans toe dat een vis de sluis kan bin-nenzwemmen, zodra hij de mogelijkheid krijgt. We verwachten hier naast de gemaalgeluiden

echter een grote invloed van scheepvaart en andere activiteiten die samenhangen met het sluisgebruik. Een analyse van 24-uurs opnames in de voor vissen belangrijke periode op deze locatie kan meer inzicht verschaffen in de cruciale temporele dynamiek van het geluidsland-schap onder water. Voor de gemalen Abraham Kroes en Aalkeet Buitenpolder kan niet wor-den uitgesloten dat het gemaalgeluid passage van de nabijgelegen hevelvistrap negatief zou kunnen beïnvloeden.

5.3 poMprendeMent

Uitspraken met betrekking tot het pomprendement zijn gebaseerd op door de leveranciers van de gemaalpompen uitgevoerde testen. Uit deze testen kan worden afgeleid dat het rende-ment van de nieuwe visveilige opvoerwerken gelijk of groter is dan dat van de oude opvoer-werken. De najaarsmonitoring in 2011 heeft aangetoond dat vissen de nieuwe pompen, ook bij een hoog toerental (en daarmee een relatief hoog rendement), met een zeer laag scha-depercentage kunnen passeren. De visvriendelijke opvoerwerken kunnen hierdoor met een hoog rendement draaien zonder dat dit ten koste gaat van de visveiligheid.

5.4 bijdrage aan krw-doelStellingen

In document Vissen zwemmen weer heen en weer (pagina 112-115)