• No results found

III. Dankwoord

2 Resultaten

2.4 Visuele inspectie van de data op kaart

2.4.1 Alle verkeersslachtoffers op kaart

Uit het voorgaande mocht al blijken dat er veel slachtoffers gevonden zijn in elk van de Vlaamse pro-vincies, maar een overzichtskaart (Figuur 2.5) geeft nog meer informatie over hoe de verkeersslacht-offers verspreid lagen over Vlaanderen. Hier valt meteen op dat er overal in Vlaanderen verkeers-slachtoffers gemeld zijn, maar dat er op sommige plaatsen, zoals het zuiden van West-Vlaanderen, ten noordoosten van Antwerpen en bepaalde gebieden in Limburg, minder werd geregistreerd. Of er in deze streken werkelijk minder slachtoffers vallen, minder dieren aanwezig zijn of minder geteld werd, valt hier nog niet uit af te leiden.

33

Een tweede opvallend gegeven is dat de autosnelwegen en de belangrijkste verbindingswegen als het ware ‘vol liggen met’ verkeersslachtoffers en daardoor herkenbaar zijn op de kaart. Verder in dit rapport wordt deze relatie nog verder uitgespit (zie 2.8).

Figuur 2.5 – Weergave op kaart van alle meldingen van verkeersslachtoffers die in dit project geregistreerd werden.

Voor elk van de tien meest gemelde soorten van verkeersslachtoffers is een verspreidingskaart op-gemaakt en terug te vinden in Bijlage 4: Verspreidingskaarten van de verkeersslachtoffers uit de top 10. We lichten er hier twee uit waarvoor op de kaart al enkele belangrijke zaken meteen opvallen.

2.4.2 Snelwegen knelpunt voor vossen

Figuur 2.6 toont de vindplaatsen van de verkeersslachtoffers van vos op een kaart van het Vlaams gewest. Wat meteen opvalt, is het lijnvormige patroon dat op deze schaal zichtbaar is. De belangrijk-ste autosnelwegen en verbindingswegen zijn ook weergegeven en daardoor valt op dat de meebelangrijk-ste slachtoffers van vos op autosnelwegen lijken te vallen. Verder in dit rapport zal dit patroon of de relatie tussen verkeersslachtoffers van vos en de categorie van wegen meer in detail worden bespro-ken.

34

Figuur 2.6 – Vindplaatsen van verkeersslachtoffers van vos op een kaart van het Vlaams gewest. Op de kaart zijn ook de belangrijkste snelwegen en verbindingswegen weergegeven.

2.4.3 Voorbeeld van een knelpunt: E40 tussen Leuven en Tienen

Het ree behoort niet meteen tot de algemene top tien van meest gemelde soorten, maar staat wel in de top tien van de meest gevonden verkeersslachtoffers van zoogdieren. Aangezien dit ook een van de grootste diersoorten is die gemeld werden als verkeersslachtoffer, is ook de verspreiding van deze slachtoffers op kaart geïnspecteerd (Figuur 2.7).

Figuur 2.7 – Vindplaatsen van verkeersslachtoffers van ree op een kaart van het Vlaams gewest. Op de kaart zijn ook de belangrijkste snelwegen en verbindingswegen weergegeven.

35

Voor ree blijken er opvallend geconcentreerd slachtoffers te vallen langs het stuk autosnelweg tus-sen Leuven en Tienen. Dat is het stuk van de E40 waar de HST-bedding (het hogesnelheidstreinspoor) vlak langs de autosnelweg ligt (Figuur 2.8). Dit blijft zo tot in Leuven, maar vanaf Tienen ligt dit in Wallonië, wat buiten het werkingsgebied van deze studie ligt.

Figuur 2.8 – Luchtfoto van de E40 en de HST-lijn ter hoogte van Bierbeek.

Aan beide zijden van de HST-bedding is een hoog wildraster of een betonnen wand aangebracht, maar niet aan de andere zijde van de autosnelweg (Figuur 2.9).

36

Figuur 2.9 – Foto van de E40 en de HST-lijn ter hoogte van Bierbeek gezien vanuit het noordoosten (kant van de auto-strade. Dit toont duidelijk dat dieren rechtstreeks vanuit het veld, onder of over de vangrail door op de autosnelweg kunnen lopen.

Dieren die er dus in slagen de autosnelweg over te steken, komen aan het raster tussen de snelweg en het spoor terecht en moeten – vaak in verdwaasde paniek – terugkeren over de autosnelweg, met alle gevolgen van dien. Bij nadere inspectie blijken hier ook heel wat slachtoffers van andere soorten te vallen. Een wildraster aan de andere kant van de autosnelweg zou dus veel rechtstreeks dieren-leed kunnen voorkomen. Anderzijds vormen dergelijke wildrasters een absolute barrière voor dieren, waardoor populaties aan de ene zijde geïsoleerd worden van populaties aan de andere zijde van de weg. Dit kan zoals eerder vermeld onrechtstreeks ook een negatieve impact hebben voor die popula-ties door inteelt en dergelijke meer. Wildrasters dienen dus altijd gecombineerd te worden met fau-napassages, zij het onder (ecotunnels) of over de weg (ecoducten). Hier en daar lopen er wel andere wegen onder de autosnelweg en HST-lijn door, maar deze tunnels zijn niet aangepast voor het ge-bruik door fauna. Als dieren niet afgeschikt worden door het verkeer, lopen ze op deze plaatsen extra kans om aangereden te worden omdat er in tunnels geen uitwijkmogelijkheden zijn. Specifieke maat-regelen voor de passage van fauna dringen zich dus op.

In deze regio zijn bovendien nog bijkomende redenen om voor voldoende ontsnippering te zorgen, door de aanwezigheid van een soort van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen sterk bedreigd is: de hamster. Er leven nog hamsters in Bertem (ten zuiden van de E40 en tussen de E40 en de HST-lijn ten westen van Leuven) en in Hoegaarden (ten zuiden van Tienen en de E40). Het is voor deze dieren zo goed als onmogelijk om zich in noordelijke richting te verspreiden.

De voorgaande opmerkingen over rasters kunnen veralgemeend worden naar alle wegen. Indien rasters geplaatst worden om de veiligheid van mens en dier te verhogen, moeten deze rasters abso-luut aan beide zijden geplaatst worden om het risico op aanrijdingen effectief te verlagen.

37

2.4.3.1 Onderschatting aantal verkeersslachtoffers bij reeën?

Reeën komen intussen zo goed als in heel Vlaanderen voor (Natuurpunt, 2012) en het totaal aantal werd in 2003 al geschat op 20.000 (Verkem, De Maeseneer, Vandendriessche, Verbeylen, & Yskout, 2003). De 148 gevonden verkeersslachtoffers van ree lijken op het eerste zicht dan ook een laag aan-tal (0,7%). In het algemeen werden lagere aanaan-tallen verkeersslachtoffers gemeld dan verwacht voor de grotere zoogdieren zoals ree, damhert, edelhert en everzwijn. Er zijn veel factoren die hierin kun-nen meespelen. Misschien kunkun-nen grotere zoogdieren het verkeer beter inschatten en komen ze daardoor minder onder de wielen terecht. Men zou verwachten dat grotere slachtoffers sneller inge-voerd worden in waarnemingen.be vanwege het ‘meer speciale karakter’ van de waarneming, maar misschien worden slachtoffers vaker van de weg verwijderd omdat ook de kadavers een gevaar kun-nen vormen voor het verkeer. De persokun-nen die aanrijding gehad hebben met een dergelijk groot dier zullen zelf andere bekommernissen hebben dan het verkeersslachtoffer in te voeren op waarnemin-gen.be. Wellicht worden kadavers van aangereden reeën ook wel eens meegenomen door de be-stuurder van de betrokken auto om de schade aan het voertuig een beetje te compenseren.

In “De Vlaamse Jager” (De Cock, 2012) verscheen een lezersbrief met de titel “Reeën sneuvelen langsheen de autosnelweg.” De lezer maakt gewag van een “opvallend groot aantal aangereden ree-en langs E40 Gree-ent-Oostree-ende”. Van februari tot mei 2012 trof hij negree-en dode reeën aan op de auto-snelweg. Drie van deze slachtoffers werden gemeld via waarnemingen.be. Gedurende de volledige projectperiode werden zeven verkeersslachtoffers van ree ingevoerd voor het snelwegtraject Gent-Oostende. Als er enkel in het voorjaar van 2012 al negen gevonden werden door één waarnemer, zou het aantal verkeersslachtoffers van grotere dieren wel eens sterk ondergerapporteerd kunnen zijn (zie ook 4.2.4). Deze studie maakt weliswaar voor geen enkele soort aanspraak op volledigheid bij het inzamelen van de slachtoffers, maar op basis van de voornoemde elementen wordt hier een onderrepresentatie van de reeën in de dataset van verkeersslachtoffers vermoed.