• No results found

Visievorming binnen een netwerkstructuur

In document Blanco Kennisdocument (geen Boek) (pagina 30-33)

4.1. Eerste onderzoeksluik: analyse van erkenningsaanvragen

4.2.1. Visievorming binnen een netwerkstructuur

Huizen van het Kind zijn in de eerste plaats samenwerkingsverbanden tussen organisaties die werken binnen het brede werkveld van de preventieve gezinsondersteuning. Dit betekent dat professionals uit zeer diverse sectoren met uiteenlopende visies en aanpakken (bv.

kinderopvang, gezondheidszorg, jeugdwerk, armoedebeleid, integrale jeugdhulp…) er samenkomen om te werken aan een meer geïntegreerd en afgestemd aanbod. In alle onderzochte Huizen was het zeer opvallend dat er geen duidelijke, gemeenschappelijke visie was binnen het netwerk over gebruikersparticipatie. Respondenten geven aan hun aanpak rond participatie vorm te geven op basis van de visie van de partnerorganisatie waar ze werken, of vanuit eigen intuïtie. In cases 2 & 3 is er dan ook geen formele visie over dit thema uitgewerkt over de partners heen. Voor case 1 is dit wel het geval. De stad legt daar vanuit haar regierol een kader rond gebruikersparticipatie op aan alle Huizen van het Kind. Daarin onderscheidt men drie componenten van participatie: deelnemen aan, inspraak en actief burgerschap. De doelstelling van gebruikersparticipatie wordt gedefinieerd als:

“De Huizen van het Kind stimuleren en ondersteunen gezinnen, buurtbewoners en verenigingen uit de buurt om bij te dragen aan de werking van de Huizen van het Kind. Op die manier sluit het aanbod van de HvhK dicht aan bij de noden van het doelpubliek en nemen gezinnen, buurtbewoners en verenigingen een actieve rol op in de realisatie van de werking.” (Gezinsbond, z.d., p.11)

29

Hoewel dit kader wel bestaat, gaf het merendeel van de ondervraagden aan de inhoud ervan niet te kennen. Met uitzondering van de coördinatie van het Huis konden zij die het wel gelezen hadden zich de inhoud ervan niet herinneren. Alle respondenten zijn er zich wel van bewust dat Huizen van het Kind volgens het decreet preventieve gezinsondersteuning verplicht moeten inzetten op gebruikersparticipatie. Hoe zij hierop willen inzetten, verschilt echter sterk van persoon tot persoon, ook binnen eenzelfde Huis. Een mogelijke verklaring die de respondenten hiervoor geven is de organisatiestructuur van de Huizen van het Kind die het moeilijk maakt om tot een gemeenschappelijke visie te komen.

Respondenten geven aan dat de structuur van een netwerk heel wat mogelijkheden biedt: het geeft organisaties de kans om samen te werken zonder hun eigenheid te verliezen.

Professionals leren elkaars werking beter kennen en kunnen ook samen nieuwe initiatieven opzetten zonder dat de kern van hun job al te hard moet veranderen. De netwerkstructuur brengt echter ook uitdagingen met zich mee: in sommige gevallen blijven organisaties eerder naast elkaar werken en voelen partners zich niet echt deel van het Huis van het Kind. In case 1 en case 3 werken bepaalde partners samen vanuit één locatie, onder de noemer Huis van het Kind. Het eigenlijke samenwerkingsverband is er echter veel breder. Voor partners die vanop een andere locatie werken, kan het daarom moeilijk zijn om zich echt deel te voelen van het Huis van het Kind. Zo redeneert een van de partners dat het decreet preventieve gezinsondersteuning en de bijhorende verplichting om in te zetten op gebruikersparticipatie niet geldt voor de organisatie waar zij werkt:

“Maar ik heb wel de indruk dat zij daar vanuit hun visie van Huis van het Kind wel nog veel meer belang aan hechten, of voor hun werking het wel nog belangrijker is dat gebruikers ook participeren en mee vormgeven aan het aanbod. En dat het bij ons op dat vlak wel nog meer aanbodsgerichter is dan vraaggericht. Omdat wij ook wel gewoon redelijk duidelijke opdrachten hebben vanuit de Stad over hoe ons aanbod eruit moet zien.”

(respondent 7)

Uit dit voorbeeld blijkt dat men een onderscheid maakt tussen het fysieke Huis van het Kind, dat moet inzetten op gebruikersparticipatie, en de eigen werking. De respondent heeft het gevoel dat de organisatie waarvoor ze werkt niet echt deel uitmaakt van het Huis van het Kind maar eerder een partner is die er af en toe mee samenwerkt. Dit terwijl het decreet preventieve gezinsondersteuning Huizen van het Kind definieert als een samenwerkingsverband en niet als enkel de fysieke locatie. Verschillende ondervraagde medewerkers zien hier een rol weggelegd voor de coördinator van het Huis, die erover zou moeten waken de verschillende partners meer op één lijn komen te staan op het vlak van visie. Een ander aspect dat in

30

bovenstaand voorbeeld naar voor komt is het strikte kader waarbinnen bepaalde partners van de Huizen moeten werken. Zelfs wanneer men binnen het Huis van het Kind samen aan de slag zou willen gaan rond gebruikersparticipatie, geeft een aantal organisaties aan dat dit voor hen moeilijk te combineren zou zijn met verplichtingen waarvan zij afhankelijk zijn voor hun subsidies. Ze stellen dat het niet altijd mogelijk is om hiervan af te wijken op basis van input van gebruikers omdat zij nu eenmaal bepaalde targets moeten halen.

Toch is de structuur van het samenwerkingsverband niet de enige reden waarom er geen gemeenschappelijke visie over participatie leeft in de Huizen. Respondenten geven namelijk aan dat dit om verschillende redenen ook in de eigen organisatie niet het geval is. Een eerste reden waarom hier niet in team over wordt nagedacht zijn de hoge werkdruk en praktische problemen binnen een organisatie. Ervoor zorgen dat de werking blijft draaien neemt al gauw de bovenhand over inhoudelijke vraagstukken:

“Want dat is een beetje hé. Dat praktische werk bij elke organisatie, bij elke werker, je doet verder met je praktisch werk en je moet eigenlijk heel goed in je achterhoofd houden van:

ja, dat is onze achterliggende visie of van daaruit doen we mee. […] En de dagen dat je er bent is het dan het praktische werk. En minder: ik ga een keer nadenken over een inhoudelijk luik dat ik nu kan uitwerken. […] En als ik de opdracht krijg dat ik iets moet uitwerken dan ga ik dat doen. Maar het is niet dat ik nu vanuit mezelf dat er nog bij ga nemen om te gaan nadenken hoe dat ik een participatief luik in heel de werking kan steken.” (respondent 12)

Andere respondenten geven aan dat dit niet echt een probleem hoeft te zijn. Het niet formeel uitwerken van een visietekst rond bepaalde thema’s biedt ook ruimte om hier flexibel mee om te gaan. Bepaalde organisaties werken heel bewust niet met een visietekst op papier omdat ze het gevoel hebben dat visie iets is wat continu evolueert en vooral van onderuit groeit, door het aanvoelen van praktijkwerkers zelf. Een kader om binnen te werken zouden zij dan ook als belemmerend ervaren.

31

In document Blanco Kennisdocument (geen Boek) (pagina 30-33)