• No results found

Heeft in uw visie het ambt van de pastoraal werker nog toekomst? Indien ja, waarom denkt u dat? Indien nee, waarom niet?

In document Pastoraal werker: beroep met toekomst? (pagina 51-54)

De antwoorden zijn verschillend, maar alle vier ondervraagden zien een toekomstperspectief voor de pastoraal werker. Wel geven de ondervraagden eigen beweegredenen voor dat toekomstbeeld. Negatief opgevat geeft een van de ondervraagden aan dat bij een doorgaande huidige ontwikkeling er geen toekomstperspectief is voor de pastoraal werker. Je kunt hieruit concluderen dat als de kerkelijke leiding zo door blijft gaan - steeds nieuwe en meer regels en de pastoraal werker verder wegdrukken ten faveure van het gewijde ambt - de functie pastoraal werker steeds minder aantrekkelijk wordt.

Wel geeft deze ondervraagde gelijktijdig aan dat, als je als pastoraal werker je eigen weg zoekt, je ruimte hebt (en hopelijk ook Gods geest), met andere woorden naast de officiële regels is er ruimte voor een eigen invulling. Dat lees ik ook uit de andere antwoorden. Je moet er als pastoraal werker voor willen gaan, je moet naast mensen gaan staan en je moet willen samenwerken, waarbij van de andere partijen best gevraagd mag worden ook te willen samenwerken. En natuurlijk ben je afhankelijk van de priester zoals een van de ondervraagden zegt: als die niet wil, kun als pastoraal werker niets. Er zal, zo denkt er een, een verschuiving plaatsvinden in werkzaamheden, meer specialisatie voor de pastoraal werker. Dat lijkt ook de ingezette beleidslijn. Maar de ruimte benutten ten behoeve van de medemens, dat is m.i. de grote gemene deler in de antwoorden.

Enkele opmerkingen naar aanleiding van deze quick-scan

Uit de quick-scan lijkt er een verschil te zijn tussen pastoraal werker in een parochie en in een instelling. Het lijkt erop dat de kerkelijke documenten geen betrekking hebben op de pastoraal werkers in een instelling heen gaan, terwijl de documenten de gehele Kerk, dus alle pastoraal

werkers betreffen. Blijkbaar wordt dit bij een instelling anders ervaren, wordt er anders tegen een pastoraal werker aangekeken. In een nadere studie zou onderzocht kunnen worden of deze constatering juist is.

Er lijkt bovendien een tegenstelling tussen praktijk en theorie te zijn, tussen wat de pastoraal werker zelf ervaart op de “werkvloer”en wat je zou mogen verwachten op basis van de kerkelijke documenten. Onze ondervraagden hebben alle veranderingen meegemaakt vanaf de brief uit 1989 tot en met de laatste bisschoppelijke brief uit 2008. Ze zijn begonnen, toen er nog geen beleid was geformuleerd en toen het wel kwam, hebben ze daar mee leren leven en getracht daar voor henzelf een invulling aan te geven.

Dit roept vragen op, die nader onderzoek vereisen: Geldt dit voor hen, omdat ze al zo lang pastoraal werker zijn? Geldt dit ook voor de jongere lichting pastoraal werkers, dus pastoraal werkers na 1989 en zelfs na 1999? Is er verschil in beleving tussen pastoraal werkers van voor 1989 en na 1999, het verschijnen van de beleidsnota Meewerken in het pastoraat? Dit zou uit een eventueel nader te houden onderzoek duidelijkheid kunnen verschaffen.

§3.6 samenvatting en conclusies hoofdstuk 3

Ondanks dat er bijna tien jaar zijn verstreken na het verschijnen van de beleidsnota Meewerken in het pastoraat kunnen we na het verschijnen van de brochure Kerk en Ambt en de bisschoppelijke brief Kerk, Eucharistie en Priesterschap concluderen dat de standpunten van de kerkelijke leiding niet zijn gewijzigd. De nood, zoals beschreven in Kerk en Ambt wordt gedeeld door de bisschoppen, de oplossingsrichting zoals in Kerk en Ambt wordt voorgesteld, wordt door de bisschoppen niet gedeeld. Er moet weer een gelovig klimaat ontstaan, waarin roepingen tot bloei kunnen komen, dat is waar de bisschoppen de oplossing zien. Alleen als er meer roepingen komen, kunnen de problemen worden opgelost.

Ten aanzien van het veldonderzoek kan uit de antwoorden de conclusie getrokken worden dat de ondervraagden met de beperkingen die hun functie als pastoraal werker ten opzichte van het gewijde ambt met zich meebrengt, kunnen leven. Ze hebben zelf hun eigen wegen gezocht en soms zoeken ze nog de grenzen van het toelaatbare op. Uit de antwoorden van de vragenlijst blijkt dat het heel belangrijk is dat ze zich gesteund weten door de kerkelijke leiding (vraag 4), maar ook belangrijk is dat ze gesteund worden door en verbonden zijn met de (plaatselijke) geloofsgemeenschap79.

In het vorige hoofdstuk (zie blz. 38) stelden we ons de vraag of de pastoraal werker de confrontatie met Rome, met het leerambt zoekt. Uit de antwoorden van de quick-scan blijkt dat we deze vraag ontkennend moeten beantwoorden. Natuurlijk, het is niet altijd gemakkelijk. Dat geven de ondervraagden ook aan, het spanningsveld dat er is tussen de officiële Kerk en de manier waarop zij invulling willen geven aan hun taak. Maar voorop staat het er willen zijn voor de mensen, niet de regeltjes. Met de belemmeringen hebben de pastoraal werkers blijkbaar leren leven en hebben wegen gezocht om met die belemmeringen om te gaan om toch volwaardig voor de geloofsgemeenschap te kunnen staan. Hoewel ze misschien anders zouden willen, is dat niet iets wat hun dagelijks bezighoud.

Voor de plaats van de pastoraal werker is er dus ten opzichte van 1999 niets veranderd. Een status quo lijkt te zijn bereikt. Natuurlijk is het wel zo, dat we 10 jaar verder zijn na het verschijnen van de nota. Natuurlijk zijn er nieuwe pastorale werkers bijgekomen (evenals nieuwe priesters). Zij komen echter uit de periode ná 1999, toen de beleidsnota bekend was en er een officiële functie geschapen was van pastoraal werker. De zoektocht naar erkenning was

79

voor hun geen punt meer. Maar ook zij lopen tegen de belemmeringen van hun functie aan. Ook zij worden met dezelfde problemen geconfronteerd als de pastoraal werkers van het eerste uur.

Is er dan wel toekomst voor de pastoraal werker? Die vraag komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.

In document Pastoraal werker: beroep met toekomst? (pagina 51-54)