• No results found

Vijftien aanbevelingen

In document In de eigen wijk naar school (pagina 80-92)

6 SAMENVATTENDE CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

6.4 Vijftien aanbevelingen

verkleuring.

Een reeds

gesegregeerde situatie.

De aanpak verschilt al naar gelang de fase waarin de onderwijssegregatie zich bevindt.

Beleid in bredere context van de school 3.

Een aanpak alleen gericht op de gesegregeerde of segregerende school is vaak niet effectief. Ook scholen die de ‘witte vlucht’ van de betreffende school opvangen, dienen te worden betrokken.

Ccommunicatie 4.

Volgens Rutten speelt in de aanpak van onderwijssegregatie communicatie een cruciale rol. Het gaat om overtuigen en verleiden van de verschillende betrokken partijen, maar ook om imago en profilering.

Draagvlak voor maatregelen in de vier wijken

Het draagvlak voor de doelstelling dat de school een afspiegeling is van de wijk is onder schooldirec-ties groot. Ouders en direcschooldirec-ties zijn opvallend eensgezind over de maatregelen die het best kunnen worden genomen om dit doel te bereiken: het stimuleren van ouderinitiatieven, het verbeteren van de voorlichting aan ouders en ook een vaste leeftijd voor inschrijving kunnen op een breed draagvlak rekenen, zowel bij ouders als schooldirecties. Ook vinden directies het een goed idee als afspraken tussen gemeente en schoolbesturen worden neergelegd in een convenant. Een maatregel waar de opvattingen van ouders en schooldirecties uiteenlopen, is het postcodebeleid. Van de ou-ders staat 40% niet afwijzend tegenover afspraken tussen gemeente en schoolbesturen over het wei-geren van kinderen van buiten de wijk. Schooldirecties zijn hier een stuk minder enthousiast over.

6.4 Vijftien aanbevelingen

Probleemdefinitie

Er is een wettelijke verplichting voor basisscholen om eraan bij te dragen dat kinderen opgroeien in een pluriforme omgeving, om het onderwijs mede gericht te laten zijn op actief burgerschap en sociale integratie en op het kennis laten nemen door leerlingen van andere culturen en achter-gronden van leeftijdgenoten. Daarnaast hebben zij de wettelijke taak te werken aan de bestrijding van onderwijsachterstanden. Het is van belang duidelijk te hebben waar het beleid gericht op het tegengaan van segregatie primair op is gericht: het aanpakken van leerachterstanden of het bevor-deren van integratie.

De cijfers over de leerlingenpopulatie van de scholen in de vier wijken laten zien dat niet alle scholen een afspiegeling zijn van de wijk waarin zij staan. Om hoeveel en welke scholen het precies gaat, hangt af van de criteria die gehanteerd worden. Het beeld dat ontstaat door te kijken naar het aandeel leerlingen van niet-westerse afkomst is anders dan wanneer gekeken wordt naar het aandeel gewichtenleerlingen of het aandeel kinderen uit gezinnen met een lage opleiding. Een eerste aanbeveling luidt dan ook:

1. Bepaal op basis van welk criterium scholen een afspiegeling van de wijk dienen te zijn.

Daarbij geven we nadrukkelijk mee dat er veel voor is te zeggen het aandeel gewichtenleer-lingen als criterium te nemen. Het is zeer verdedigbaar om de risico’s op onderwijsachter-standen als criterium te nemen, het hangt samen met etniciteit waardoor het belang van sociaal-culturele integratie niet uit het oog wordt verloren en het geeft geen juridische problemen bij actievere vormen van spreidingsbeleid. Dit wordt ook aanbevolen door de Onderwijsraad (2005).

In de tweede plaats kunnen verschillende grenzen worden gesteld voor een voldoende mate van afspiegeling. In de opdracht voor dit onderzoek werden marges van 20% gehanteerd. In andere gemeenten worden marges van 10 of van 15% gehanteerd. In dit onderzoek zijn we in hoofdstuk 3 uitgegaan van de meest strenge van deze marges: 10%. Dat is evenwel een keuze die niet noodza-kelijkerwijs door alle partijen gedeeld wordt. De percepties van de schooldirecties komen ook lang niet in alle gevallen overeen met de ‘objectieve’ cijfers; zij percipiëren een andere werkelijkheid.

De tweede aanbeveling luidt dan ook:

2. Stel de marges vast op basis waarvan wordt vastgesteld of de leerlingenpopulatie al dan niet een afspiegeling is van de wijk. Daarbij valt te overwegen om voor wijken met relatief weinig gewichtenleerlingen of leerlingen van niet-westerse afkomst een kleinere marge te hanteren dan in wijken met relatief veel van die leerlingen.

Als toelichting op dit laatste punt: in wijken met relatief weinig gewichtenleerlingen, zoals Leid-sche Rijn met een aandeel gewichtenleerlingen van 10%, is een afwijking van meer dan 10% van een andere orde dan in een wijk met rond de 50% gewichtenleerlingen, zoals in delen van Zuilen. Daar zou dan bijvoorbeeld een marge van 15% kunnen worden gehanteerd. In ieder geval is duidelijkheid omtrent deze marges van groot belang, zodat partijen elkaar (tijdig) kunnen aanspreken.

Een hieraan gerelateerd punt is de definitie van wijken waarvan scholen een afspiegeling moeten zijn. Sommige scholen liggen aan de randen van wijken of subwijken. Het is de vraag of het in strijd is met de intenties van het beleid als leerlingen dichtbij gelegen scholen bezoeken – soms de meest nabije school - aan gene zijde van een wijk- of subwijkgrens. In de vier gemengde wijken in dit onderzoek doet dat zich vooral in Abstede/Gansstraat voor.

Uit dit onderzoek blijkt dat voor 17% van de ouders die buiten de eigen subwijk een school kiest, deze school de dichtstbijzijnde is. In Amsterdam is het éénkilometercriterium gebruikt: kinderen dienen bij voorkeur een school te bezoeken die hemelsbreed minder dan een kilometer van de woning ligt. Een andere optie is het definiëren van voedingsgebieden van scholen. In de gemeente Schiedam wordt het voedingsgebied van de school bepaald door de drie buurten waaruit de meeste kinderen op die school afkomstig zijn. Het zijn verschillende mogelijkheden met ieder voor- en nadelen.

De Onderwijsraad (2005: 42) wijst op de mogelijkheid die artikel 65 van de Wet op het primair onderwijs biedt aan gemeenteraden: het instellen van schoolwijken. Een dergelijk raadsbesluit zou de basis kunnen vormen voor het beleid gericht op het tegengaan van segregatie. Ook als dit niet

gebeurt, is het hoe dan ook van belang dat er helderheid bestaat over de definitie van wijken of van voedingsgebieden van scholen.

Een kanttekening is dat als voor een andere definitie dan die van wijken of subwijken wordt ge-kozen, het niet gegarandeerd is dat er op dat niveau cijfers beschikbaar zijn over de aanwezigheid van gewichtenleerlingen of niet-westerse allochtone kinderen in die gebieden. Daardoor is de mate van afspiegeling lastig vast te stellen.

3. Stel vast waarvan de leerlingenpopulatie van scholen een afspiegeling moet zijn: van wij-ken, van subwijken of hoofdbuurten (Leidsche Rijn) of van de nader te bepalen voedingsge-bieden van scholen.

Ontwikkeling van beleid

Voor een effectieve aanpak van segregatie is een breed draagvlak onder betrokken partijen van groot belang. Het gaat dan niet alleen om draagvlak bij de gemeente en onder schoolbesturen, maar ook onder schooldirecties en ouders. Vooral ook het betrekken van ouders is essentieel.

Probeer per wijk in gesprek te komen met ouders over mogelijke maatregelen. Dat zou kunnen via de oudergeledingen van (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden, via op de scholen actieve ouderraden en eventueel via bewonersorganisaties in de wijken.

4. Organiseer in de vier gemengde wijken gesprekken tussen de gemeente, schoolbesturen, schooldirecties en ouders en bespreek het probleem, de noodzaak om het aan te pakken en de mogelijke maatregelen daarbij.

Het is belangrijk om de afspraken die de partijen maken – in ieder geval die tussen de gemeente en schoolbesturen – vast te leggen in een convenant. De afspraken hebben betrekking op de probleem-definitie (aanbeveling 1 t/m 3) en op de te nemen maatregelen. Leg ook vast wat vervolgacties kunnen zijn als partijen afspraken niet nakomen of resultaten niet behaald worden.

5. Leg de uitgangspunten van het beleid en de afspraken over de te nemen maatregelen tussen in ieder geval schoolbesturen en gemeente vast in een convenant. Besteed daarbij ook aandacht aan de wijze waarop naar de resultaten van de aanpak wordt gekeken en de handelwijze bij het niet nakomen van afspraken of niet behalen van resultaten.

Het aanpakken van dreigende segregatie is kansrijker dan het aanpakken van vergevorderde segre-gatie. Het is daarom van belang om te bepalen op welke wijze ontwikkelingen in de leerlingenpopu-latie in de richting van segregatie op een vroeg moment kunnen worden gesignaleerd.

6. Bepaal in overleg tussen gemeente, schoolbesturen en schooldirecties op welke wijze de ontwikkeling van de leerlingenpopulatie in de eerste twee jaargroepen adequaat in beeld kan worden gebracht, opdat dreigende segregatie (zoals gedefinieerd volgens aanbeveling 1 t/m 3) vroegtijdig wordt gesignaleerd.

De mogelijke maatregelen voor de aanpak van segregatie kunnen worden onderscheiden in commu-nicatieve, prikkelende en regulerende maatregelen. Bij communicatieve maatregelen gaat het om voorlichting en communicatie in brede zin. Bij prikkelende maatregelen gaat het om het verlei-den tot en belonen van bepaald gedrag of het ontmoedigen en sanctioneren van bepaald gedrag.

Denk hierbij aan het aantrekkelijk maken van de school door versterking van kwaliteit of sfeer, het toevoegen van voorzieningen aan de school of een sterkere inbedding in de wijk. Bij regulerende maatregelen gaat het om ge- of verboden. Denk aan een vast inschrijfmoment, postcodebeleid, het maximeren van schoolgrootte en een vast aanmeldmoment.

Communicatieve en prikkelende maatregelen kunnen op maat per school of per (sub)wijk wor-den ingezet. Zij laten de keuzevrijheid geheel bij ouders, die nog steeds de mogelijkheid hebben om te kijken naar scholen in andere wijken dan waarin zij wonen. Bij regulerende maatregelen daarentegen bestaat, als zij worden beperkt tot de (sub)wijk, het risico dat ouders zich er op grote schaal aan onttrekken door hun kinderen in te schrijven op scholen in wijken waar dergelijke maat-regelen niet worden toegepast. Dergelijke maatmaat-regelen zouden daarom stadsbreed moeten worden ingevoerd.

7. Voer communicatieve en prikkelende maatregelen als maatwerk in, gericht op specifieke scholen of wijken. Regulerende maatregelen dienen vanwege spillover-effecten naar andere wijken alleen stadsbreed ingevoerd te worden. Mogelijk kan wel een onderscheid worden gemaakt tussen de relatief gescheiden stadsdelen oostelijk en westelijk van de A2.

Mogelijke interventies

Vooraf: de segregatie in het onderwijs is voor een niet onbelangrijk deel het gevolg van woonsegre-gatie, waarbij er wijken zijn met relatief veel huishoudens met lage inkomens en wijken met rela-tief veel huishoudens met hoge inkomens – en inkomen hangt sterk samen met opleiding. Of wijken met relatief veel allochtonen en wijken met nagenoeg geen allochtonen. De leerlingenpopulatie op scholen is hiervan vaak in ieder geval ten dele een afspiegeling. Van de vier onderzoekswijken heb-ben vooral Zuilen en Lombok/Nieuw Engeland relatief veel huishoudens met een lage opleiding en huishoudens van niet-westerse afkomst. Het terugdringen van woonsegregatie is de meest kansrijke aanpak van de segregatie in het onderwijs, maar tegelijkertijd ook de meest ingrijpende, complexe en tijdrovende.

Verbeteren informatievoorziening

Er is veel draagvlak voor het verbeteren van de informatievoorziening. Uit dit onderzoek blijkt dat laagopgeleide en allochtone ouders beduidend minder informatiebronnen gebruiken om hun school-keuze te bepalen. Hier liggen aanknopingspunten, zeker om te voorkomen dat deze ouders te laat zijn voor de inschrijving op de meer populaire scholen in hun eigen wijk.

Het blijkt dat bezoeken aan scholen en mondelinge informatie belangrijker zijn dan schriftelijke informatie. Speel daar op in door centrale kennismakingsdagen/-avonden te organiseren waar alle scholen in de wijk aan meedoen; vergelijk de voorlichtingsavonden in het voortgezet onderwijs.

De gemeente Utrecht stuurt alle ouders van kinderen die twee jaar worden rond dat moment een brief, met wijkspecifieke informatie over scholen in de buurt. Deze tweejarigenbrief is bij veel ouders bekend. Opmerkelijk vaak vinden ouders dat de brief te laat komt, omdat sommige scholen

op dat moment al vol zitten. Dat komt ook doordat de helft van de ouders de kinderen al voor de tweede verjaardag heeft ingeschreven. Hoe hoger de opleiding, des te eerder (gemiddeld) de in-schrijving. Laagopgeleide ouders worden dus waarschijnlijk vaker met volle scholen geconfronteerd.

Het is daarom van belang - als er aan de aanmeldprocedures verder niets verandert - ouders eerder te informeren.

8. Verbeter in alle wijken de informatievoorziening over schoolkeuze en de wijkscholen door meer nadruk te leggen op niet-schriftelijke informatie; bedenk per wijk wat nodig is.

Schenk daarbij in het bijzonder aandacht aan gerichte informatie voor ouders met een lage opleiding. Daarbij valt vooral te denken aan centrale kennismakingsdagen of -avonden in de (sub)wijken, waarbij ouders de mogelijkheid hebben verschillende scholen te bezoeken en ze met ouders die al kinderen op de school hebben van gedachten kunnen wisselen. De wijkspecifieke schriftelijke informatie via de tweejarigenbrief dient - bij gelijkblijvende aanmeldprocedures - eerder verstuurd te worden.

Stimuleren van ouderinitiatieven

Dit is het instrument dat tot nu toe het meeste effect gesorteerd heeft. Het verdient aanbeveling om dit beleid (want er worden al ouderinitiatieven gestimuleerd) voort te zetten, ook omdat draag-vlak onder ouders dan verzekerd is. Het betrekken van oudergeledingen in medezeggenschapsraden en/of ouderraden biedt mogelijkheden.

Vooral in Lombok/Nieuw Engeland kiezen ouders vaak voor een meer witte school buiten de wijk. Met name in deze wijk zou het (verder) stimuleren van ouderinitiatieven kansrijk kunnen zijn.

Hetzelfde geldt rond de Parkwijckschool in Leidsche Rijn en De Notenboom in Abstede/Gansstraat.

9. Zet (verder) in op het stimuleren van ouderinitiatieven, vooral in de subwijk Lombok/Nieuw Engeland, rond de Parkwijckschool in Leidsche Rijn en De Notenboom in Abstede/Gansstraat.

Verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs

Ouders zijn alleen te verleiden tot de keuze voor scholen als tenminste de kwaliteit van die school voldoende is. Het is onwaarschijnlijk dat er draagvlak is voor maatregelen die beogen de instroom van niet-gewichtenleerlingen of autochtone leerlingen te vergroten indien de kwaliteit van on-derwijs op die school onder de maat is. Een voldoende kwaliteit van scholen geldt ook als noodza-kelijke voorwaarde voor het van de grond (laten) komen van ouderinitiatieven. Zeker op scholen met een negatief inspectieoordeel dient de verbetering van de kwaliteit hoge prioriteit te hebben.

Natuurlijk geldt dit evenzeer voor scholen in niet-gemengde wijken en voor niet-gesegregeerde scholen, maar dat terzijde.

10. Geef hoge prioriteit aan de verbetering van de kwaliteit van onderwijs, in het bijzonder op scholen met een negatief inspectieoordeel.

Verschillende onderwijskundige aanpakken per wijk

Hoger opgeleide ouders kiezen vaker voor een bijzondere onderwijskundige aanpak, zoals dalton-, jenaplan- of montessori-onderwijs, ook als deze school buiten de wijk ligt – zie de populariteit van

de Cleophas Jenaplan onder ouders in Zuilen, die tegelijkertijd relatief weinig gewichtenleerlin-gen heeft. Om deze ouders te verleiden in de wijk te blijven, zouden zij in de eigewichtenleerlin-gen wijk voor een dergelijke school moeten kunnen kiezen. Daarmee wordt de kans groter dat zij hun kind inschrijven op een school in de eigen wijk. Een mogelijk nadeel van deze werkwijze is dat er binnen de wijk segregatie optreedt, zoals de situatie in Lombok/Nieuw Engeland laat zien. Daar is de school met de jenaplanmethode wat betreft het aandeel niet-westerse leerlingen maar zeker wat betreft het aandeel gewichtenleerlingen geen afspiegeling van de wijk. De school heeft in vergelijking met de andere scholen in de wijk veel minder niet-westerse en gewichtenleerlingen. In Leidsche Rijn is rond de montessorischool iets soortgelijks waarneembaar.

11. Denk na over de vergroting van de diversiteit aan onderwijskundige aanpakken in de wijken Zuilen en Abstede/Gansstraat, maar wees daarbij bedacht op het gevaar van segregatie binnen de wijk.

Investeren in scholen en voorzieningen

Bespreek met ouders en schooldirecties of de aantrekkelijkheid van scholen vergroot kan worden door het ‘breder’ maken van de school: het aanbieden van dagarrangementen, het koppelen van vrijetijdsvoorzieningen op het gebied van sport en cultuur aan de buitenschoolse opvang die aan de school is gekoppeld, versterking van de buurtfunctie van de school waardoor het (nog) meer een ontmoetingspunt in de wijk wordt. Vooral hoogopgeleide ouders zouden verleid kunnen worden door aantrekkelijke dagarrangementen.

12. Ga in dialoog met ouders over de wijze waarop de aantrekkelijkheid van scholen vergroot kan worden door het (verder) verbreden van de school, bijvoorbeeld in termen van dagarrangementen.

Vast inschrijfmoment

Het verschil in leeftijd waarop laag- en hoogopgeleide ouders hun kind op een basisschool inschrij-ven, is een half jaar: respectievelijk op een leeftijd van ruim twee-en-een-half jaar en iets meer dan twee jaar. Bovendien blijkt dat laagopgeleide ouders hun kind minder vaak op de school van eerste voorkeur inschrijven dan hoogopgeleide ouders en dat zij ook vaker ontevreden zijn met hun schoolkeuze.

Veel ouders geven (ongevraagd) aan dat de tweejarigenbrief over schoolkeuze en de scholen in hun wijk te laat komt, omdat sommige scholen dan al vol zitten.

Zowel onder ouders als onder schooldirecties is er blijkens dit onderzoek veel draagvlak voor het invoeren van een vast inschrijfmoment. We bevelen aan om stadsbreed een vast inschrijfmoment in te voeren, waarbij ouders sterk gestimuleerd worden om op of kort na de derde verjaardag van hun kind het kind in te schrijven. Om te voorkomen dat kinderen die vroeg in het schooljaar (vanaf 1 oktober) geboren zijn een grotere kans hebben, kunnen - zoals in Amsterdam gebeurt - maande-lijkse quota worden vastgesteld. Een prangende vraag is of een vast inschrijfmoment kan worden ingevoerd zonder centraal stedelijk aanmeldpunt, of dat nu bij de gemeente of bij de schoolbestu-ren wordt ondergebracht. De schooldirecties behouden immers een grote autonomie in hun aan-namebeleid, de naleving van afspraken over een vast inschrijfmoment is lastig controleerbaar. Aan

de andere kant is het draagvlak voor deze maatregel ook onder de directies (in de vier gemengde wijken) groot. Het Deventer model kan als inspiratiebron fungeren.

13. Verken de mogelijkheden voor het stadsbreed invoeren van een vast inschrijfmoment verder, vooral bij schooldirecties buiten de vier gemengde wijken uit dit onderzoek. Indien er voldoende draagvlak is, kan een pilot worden uitgevoerd waarbij vertrouwd wordt op het nakomen van de afspraken door schooldirecties. Indien blijkt dat afspraken onvoldoende worden nagekomen, kan een sterker regulerende aanpak worden gekozen.

Maximeren van leerlingen

Een mogelijke maatregel is het maximeren van leerlingen, al dan niet alleen op populaire scholen.

Juridisch is die maatregel houdbaar, alhoewel bij het openbaar onderwijs geldt dat er wel aanbod van ander openbaar onderwijs in de buurt beschikbaar dient te zijn. Deze maatregel zal alleen een desegregerend effect kunnen hebben indien hij genomen wordt in combinatie met andere regule-rende maatregelen, omdat anders laagopgeleide ouders relatief vaak met een volle school zullen worden geconfronteerd.

14. Bekijk of op sommige populaire scholen het aantal leerlingen gemaximeerd kan worden.

Deze maatregel heeft alleen zin indien genomen in samenhang met andere regulerende maatregelen.

Voor- en vroegschoolse educatie

Het is mogelijk dat het beleid rond voor- en vroegschoolse educatie de segregatie versterkt. Dit is het geval indien de voorschoolse educatie alleen of vooral is gericht op doelgroepkinderen (gewich-tenleerlingen) en deze voorschool direct gekoppeld is aan een basisschool. In dat geval zullen de betreffende basisscholen relatief veel gewichtenleerlingen trekken en andere basisscholen relatief weinig. Bij gemengde vve-groepen (met zowel kinderen uit de doelgroep als kinderen die niet beho-ren tot de doelgroep) is het segregebeho-rend effect van vve veel geringer.

Het is mogelijk dat het beleid rond voor- en vroegschoolse educatie de segregatie versterkt. Dit is het geval indien de voorschoolse educatie alleen of vooral is gericht op doelgroepkinderen (gewich-tenleerlingen) en deze voorschool direct gekoppeld is aan een basisschool. In dat geval zullen de betreffende basisscholen relatief veel gewichtenleerlingen trekken en andere basisscholen relatief weinig. Bij gemengde vve-groepen (met zowel kinderen uit de doelgroep als kinderen die niet beho-ren tot de doelgroep) is het segregebeho-rend effect van vve veel geringer.

In document In de eigen wijk naar school (pagina 80-92)