• No results found

Vijfde Jaargang No. 3

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 5 · dbnl (pagina 75-104)

Onze schrijvers V

Hélène Lapidoth-Swarth

IN mij, is er rond de figuur van Hélène Swarth altijd een eerbiedige stilte; en nu ik

die stilte zal moeten verbreken om van haar te gaan vertellen, voel ik mij wel wat verlegen.

Even verlegen voelde ik mij, toen ik, Hélène Swarth alleen kennende uit haar verzen, en mij haar onwillekeurig voorstellende, als een bekranste, los-lokkige zangster met wuivend gewaad, wonende in een bosch, persoonlijk met haar kennis maakte, en zag, dat zij heusch een twintigste eeuwsche kleeding droeg, en wezenlijk leefde in een kamer, in een huis, in een straat, in een stad, en zelfs in een stad als Den Haag, waar voor een dichter, voor een die wil weg-droomen in de natuur, geen natuurschoon meer is.

Toch, in mijn verlegenheid, voelde ik mijn bewondering rijzen: want hoe véél en hoe diep natuurgevoel moest Hélène Swarth wel bezitten, om in haar gedichten altijd weer dat zuivere natuurgeluid te kunnen geven.

Sinds dien heb ik de dichteres leeren waardeeren ook als mensch; en ik heb gezien dat bij haar, even weinig als bij elk ander waarachtig lyricus, de mensch en de dichter te scheiden zijn: in den mensch komt de dichter naar boven, in den dichter de mensch; waardoor de persoonlijkheid tot een zuiver te zien, tot een harmonisch geheel wordt. Het is ook daarom, dat ik mijn tweeden verzenbundel opdroeg aan haar ‘de mensch en de dichteres’. Een neuswijze meneer of juffrouw (in de Dordtsche krant meen ik!) een meneer of juffrouw namelijk, die in het leven niet dieper zag noch wijzer werd dan zijn (haar) neus lang is, heeft gevraagd: waarom niet aan de v r o u w en dichteres? Misschien is het hier wel de plaats om dit even uit te leggen: V r o u w e n , in hun kwaliteit van v r o u w , kan ik waardeeren van mijn dienstmeisje af, tot aan... ja!... tot aan de keizerin van China toe! maar een m e n s c h , een wezen dat denkt, lijdt, gevoelt, begrijpt, en daarbij w a a r h e i d zoekt, is een zóó zeldzaam iets, dat er wel in 't bizonder de aandacht op gevestigd mag worden, vooral als die m e n s c h een v r o u w is.

Hélène Swarth dan heb ik leeren kennen als zulk eenen mensch; en mijn genegenheid en bewondering voor haar dichterfiguur zijn hierdoor zeer versterkt.

Hélène Swarth is in onze literatuur nu eenmaal iets geworden dat bestáát, zooals zon, maan en sterren bestaan. En evenals er maar een heel enkele keer een heel dankbare naar boven kijkt, om te constateeren dat sterren toch mooie dingen zijn, zoo kijkt er nog maar een heel enkele maal iemand naar den naam Hélène Swarth, om te constateeren dat we zùlk een dichteres bezìtten. Haar altijd mooie verzen in De Gids worden gelezen en stil geprezen; maar tot spontane uitingen van

bewondering komt het bij publiek of critiek nog maar zelden meer. En toch, hoe véél heeft deze dichteres ons al

geven, bescheidenlijk, zonder markt-geschreeuw en eigen-werk-opvijzelarij: zij heeft nog nooit, behalve in verzen, haar eigen persoonlijkheid op den voorgrond laten treden, heeft zich nooit ingelaten met polemiek, of met 't kwaadaardig critiek-geschrijf waar vele van onze letterkundige ‘juffrouwen’ zoo dol op blijken te zijn. Hélène Swarth is dan ook geen ‘juffrouw’. Zij is voornaam in al haar uitingen, en heeft in alles het onbewust vorstelijke, dat den geboren dichter kenmerkt.

En dit voorname, vorstelijke, maakt haar als elk dichter, een weinig misplaatst in ons bruut wereldje, en het doet haar daarover klagen, en het doet haar verzen op een enkele na worden tot wellen van weemoed.

Door niet-dichterlijke menschen is mij wel eens gezegd geworden: Hélène Swarth moet wel niet gelukkig zijn: haar verzen zijn meestal zoo droef. Dan haalde ik maar de schouders op, 't niet goed in voor d i e menschen begrijpelijke woorden kunnende zeggen: dat in de smart van een dichter méér geluk is, dan zij misschien ooit voelen als ze blij zijn; noch, dat het leed van een dichter, in verzen tot schoonheid geworden, de vreugde nadert, noch dat de vreugde van een dichter zóó fel kan zijn, dat die hem pijn doet.

Om dit alles is het, ondanks mijn verlegenheid bij 't verbreken van de stilte rond Hélène Swarth's dichterfiguur heen, toch óók een genoegen voor mij, hier eens voluit te kunnen zeggen, hoe hoog ik deze dichteres - de eenige die er ‘is’ in ons land - stel.

Hélène Swarth heeft mij verlof gegeven, eenige biografische bizonderheden te publiceeren.

Zij werd in Amsterdam geboren, is van Hollandsche ouders, (Swarth-Heijblom) en jongste van negen kinderen. Natuurlijk heeft zij al heel vroeg de behoefte gevoeld om zich in dichtmaat te uiten; maar daar zij in Brussel werd opgevoed was dit altijd in 't Fransch.

Zoo brachten ook fragmenten van Lamartine's ‘Jocelyn’ en zijn ‘Le Poëte mourant’ haar het eerst tot besef van haar dichter-zijn.

Als een aardige herinnering uit haar kinderjaren vertelt Hélène Swarth de aanleiding tot haar allereerst ‘gerijm’. Twee van haar zusters maakten verzen; en als Hélène, toen een achtjarig kind, bewonderend die verzen opzei, werd haar verweten: ‘Die verzen zijn van mij! Maak jij ze zelf’. Hierop gìng Hélène ‘ze’ zelf maken; met welken uitslag weten we.

Hélène Swarth's eerste bundeltje ‘Fleurs du Rêve’ (dus Fransche verzen!) kwam uit te Parijs bij A. Ghio in 1879. De critiek was tamelijk gunstig; tot de Fransche pers, ontdekkend dat de dichteres een vreemdelinge was, opeens allerlei feilen meende te moeten zien.

In 1883 gaf zij haar tweeden bundel, ‘Printanières’, eveneens in 't Fransch uit, bij J. Minkman te Arnhem.

Intusschen had de dichteres, die tot nu toe alleen Fransch las, Duitsch geleerd om ‘Faust’ te kunnen genieten; en vooral onder den invloed van Heine, Lenau en de lyrische verzen van Goethe, begon zij zich nu ook in een aanverwante taal, in 't Hollandsch te uiten.

Haar kennismaking met Pol de Mont, en diens vriendelijke raadgevingen, spoorden haar aan, zich geheel aan de Nederlandsche Poëzie te wijden. ‘Het was een heel besluit’ schrijft mij de dichteres zelve. ‘Hoewel wij thuis Hollandsch spraken, op wandelingen met mijn zusters, in intieme gesprekken, sprak ik Fransch; en ik had zoogoed als niets van Hollandsche taal geleerd. Mijn Fransche verzen vloeiden als improvisatie's; mijn Hollandsche verzen vielen me eerst zwaar, vooral daar ik, behalve in Vondel en in Jacques Perk (wiens bundel mooie sonnetten toen juist verschenen was) geen Hollandsche voorbeelden vond’.

Toch kan ik mij niet herinneren dat de eerste Hollandsche verzen van Hélène Swarth opvallend onhandig waren; wat wel pleit voor de bizondere dichtergave, die haar ook in een betrekkelijk vreemde taal dadelijk vertrouwd maakte met rijm en rythme.

Evenals alle meisjes die iets anders willen dan haar zusters, nichtjes en tantes, vond Hélène Swarth in haar kring meer tegenkanting dan steun; wat haar, zooals zij zelf zegt, voor altijd het gevoel

heeft gegeven van, optredend als dichteres, ‘eigenlijk iets onbehoorlijks te doen’. Gelukkig echter voor ons en voor haarzelf heeft zij zich door dit haar

gesuggereerde gevoel niet laten dwingen. In Januari 1884 kwam het eerste Hollandsche bundeltje ‘Eenzame Bloemen’ bij den uitgever De Seijn, Verhougstraete te Roeselare (W.V.) en in December van datzelfde jaar het bundeltje ‘Blauwe Bloemen’ bij den uitgever J.L. Beijers te Utrecht. Daarna volgden bij de firma Van Kampen te Amsterdam ‘Beelden en Stemmem’, ‘Sneeuwvlokken’, ‘Rouwviolen’, ‘Passiebloemen’ en de verzamelbundels ‘Verzen’ en ‘Poëzie’, met verscheiden nieuwe gedichten.

Haar huwelijk in 1894 bracht de dichteres uit België naar Holland. Na dien tijd verschenen, eveneens bij de firma Van Kampen, de bundels ‘Blanke Duiven’, ‘Diepe Wateren’ en ‘Stille Dalen’, de verzamelbundel ‘Gedichten’, en weer nieuwe gedichten verzameld in de bundels ‘Schaduwtuinen’, ‘Najaars-stemmen’ en ‘Octoberloover’. Bij de firma Loman en Funke te Amsterdam verschenen van de dichteres in proza ‘Kleine Schetsen’, ‘Sprookjes’, bij Van Kampen ‘Van Vrouweleed’, ‘Van Vrouweleven’, ‘Van Vrouwenlot’, ‘Profieltjes’ en ‘Ernst’. Ook werd door de firma Van Kampen een paar jaar geleden uitgegeven een bundel Fransche verzen ‘Premières Poésies’, inhoudende, zorgvol geschift, de twee eerste Fransche bundels, en behalve dat, ook nog een tot op dien tijd niet gedrukte bundel ‘Feuilles mortes’. Hélène Swarth heeft dus in geen geval terug te zien op een ledig leven; zij is een van de weinige thans nog bestaande voorbeelden, die aantoonen, dat een groot talent ook een groot productie-vermogen bezit.

Tusschen veel dor woord-gepruts, en veel in zelf-ijdelheid met groote volharding aangekweekte talentjes, staat Hélène Swarth dan ook als ‘de’ dichteres van geboorte, als ‘de’ klassieke dichteres, die ik me nog zou kunnen denken, luisterende naar een Muze die haar heur droomen vóórzingt. En zoo zal Hélène Swarth nog stáan voor ons, als veel hedendaagsch geschreeuw verstomd is, en zoo zullen zij die ná ons leven, nog met dankbare verbazing luisteren naar den wondervogel, die in ons land van mist en lange winters, wonende in een stad, àl maar bleef kweelen, weelderig en zuiver, of zijn stem kwam van uit een oord waar 't eeuwig lente is.

MARIE METZ-KONING.

Snipper

C'est le rôle de la poésie, de rendre à notre vision sa véridique ingénuité...’ ANDRÉBEAUNIER.

Vlinders

Dr. L.R. Beijnen door Dr. Johs. Dyserinck. - 's-Gravenhage, W.P. van Stockum & Zoon 1906.

TUSSCHEN de jaren 1872 en 1880 heb ik het voorrecht gehad Rector Beijnen

verschillende malen te ontmoeten op ‘Oefening kweekt Kennis’, in den salon van Mevrouw Bosboom-Toussaint en op het atelier van Johannes Bosboom. Hij, die

een jaar ná de inlijving bij Frankrijk te 's-Gravenhage werd geboren, was toen tusschen de zestig en zeventig, zag er uit als vijftig, bewoog zich met veerkrachtigen stap als een man van veertig en maakte door zijn blozend gelaat, zijn hupschen groet en zijn tintelend oog den indruk van een levenslustig, geestdriftig student. Nu begon hij te spreken, en zonder een zweem van het waanwijze of het aanmatigende dat zoo licht het dagelijksch gesprek van onderwijsmannen tot een betoog van zwaarwichtig gehalte doet dalen; zonder te lange poos de attentie der aanwezigen voor zich alleen te vragen, met een hoffelijkheid en een gratie, die het a n c i e n r é g i m e eigen waren, klonk zijn zilveren stem, opzettelijk getemperd, nu hij niet voor eene klasse, in een gehoorzaal of op een katheder stond. Doch wanneer hij werkelijk den katheder beklom, welk een pracht-taal, welk een model-uitspraak, welk een beminlijke zoet-vloeiendheid, welk een samenklank van het heldere woord voor de kristallen gedachte uit den mond van dezen natuurlijk-beschaafden en klassiek-ontwikkelden paedagoog! Indien een Christelijke opvoeding, gevolgd door een klassieke vorming, dit resultaat bij jonge Nederlanders in den aanvang der XIXe eeuw brachten, welk een triomf voor de samensmelting van het Christelijk huis en de Christelijke school?! Welk een zegen door een jong leven van tucht, vroomheid en arbeidzaamheid over tallooze andere levens uitgestort?!

***

Het geheim van zulk een invloed, door een Rector geoefend, ligt niet alleen in het bescheidene van zijn karakter, maar hoofdzakelijk in de werkelijke geestes- of zielsbeschaving die het opnam. Het is er eene van keurlijken aard, die langzaam gekweekt, voortdurend groeit en nooit haar vollen groei meent bereikt te hebben. Het is er eene van adel, die haar karakter vernederd acht, n i e t

door de aanraking mét, doch door de toelating ván het gemeene; het is er eene van den zichzelf opvoedenden mensch, die daardoor het recht verkrijgt het anderen te doen; het is een zielsbeschaving van vromen en vroeden aanleg.

Een maatschapskring, die vorming van geest en hart door overheids-onderwijs beoogt, doch waaruit het louterend en laaiend vuur des geestes niet dan bij enkele gelegenheden mag uitslaan, smeult weg en verdooft. Niet enkel door gevulde hoofden, door gevormde harten bloeit een kweekplaats van het aankomend geslacht. En al is in dergelijke beschouwing de paedagogische theorie grauw als Maartsche wolken, toch staat voor velen een algeheele herziening van het onzijdig

overheidsonderwijs - bij de scherpe concurrentie die de sectarische school het thans zal gaan aandoen - op het regeerprogram van den Nederlandschen Staat. Prof. v.d. Wijck's woorden: ‘De onzijdige overheidsschool was mogelijk zoolang de burgers in Nederland veel in hun godsdienst met elkander gemeen hadden; zoolang de verkondiging van gewichtige en aan de meeste Nederlanders hoogst dierbare waarheden was toegelaten’ - worden onwillekeurig uitgebreid door Prof. Knappert als deze zegt: ‘De neutraliteit wordt niet geschonden, maar zóó angstig gehandhaafd, dat wordt verzwegen alles, wat, goed of slecht begrepen, met godsdienst in verband staat’.

-Nu kan het boekje van Johs. Dyserinck, dat hij aan zijn Haarlemschen Rector Dr. S.A. Naber - den fijngevormden, eeuwig-jongen geest - opdroeg, een

Christen-humanist leeren kennen, wiens voorbeeld in vele onderwijskringen toetssteen en magneet was, veertig jaren lang.

Beijnen's karakter-eigenschappen zouden in één woord zijn saam te vatten: hij was een practisch aestheticus. Daardoor oefende hij onweerstaanbare

schoonheidskracht uit op zijne leerlingen.

Welke hij er had? Dyserinck noemt er velen en onder hen uitmuntende mannen, die met Minister Modderman van hun gewezen Rector zouden getuigen: vasthoudend aan eigen beginselen, eerbiedigde hij die van anderen.

Maar die eerbiedenis kán alleen huizen in aesthetische gemoederen. Waar ruwheid of dorheid post vatten, vieren nurkschheid en grofheid feest, en is de wanbeschaving zonder of met ‘heilige overtuiging’ aan het woord.

***

Wanneer het sectarisch onderwijs in Nederland nóg sterker heerschen zal dan thans, en dit den Staat der Nederlanden moet nopen, het ethisch bestanddeel in de lessenreeks van zijn onderwijs uit te breiden, moge dit boekje van Dyserinck op de scholen worden ingevoerd.

Thans verwachten wij dat de Haagsche Rector, Dr. Th. van Aalst, een der geliefde leerlingen van Beijnen, gesteund door het Collegie van Curatoren, een poging in die richting op zijn Gymnasium zal wagen. Wij hebben meer gebrek aan een Nederlandschen Plutarchus dan aan Nederlandsche tijdgenooten - mannen en vrouwen - wier schoone levens richtsnoer voor anderen kunnen zijn.

F. SMIT KLEINE.

Oude boeken

Dr. Johan Christophorus Ludeman

RUIM een halve eeuw geleden gaf de geleerde en oordeelkundige verzamelaar

A.D. Schinkel zijn Geschied- en Letterkundige bijdragen uit, slechts in 125 exemplaren gedrukt (niet in den handel). Daarin komt

onder veel belangrijks ook een brief voor van den beruchten D o c t o r L u d e m a n . De heer Schinkel schreef daarbij een korte inleiding. Onlangs kreeg ik ook in handen het portret van dien wonderdokter, en daar dit portret eveneens zelden voorkomt, meende ik het niet ondienstig een en ander, aangevuld met wat ik elders over Ludeman vond, opnieuw in 't licht te geven.

Wij zien toch uit dezen brief dat het spreekwoord: ‘d e w e r e l d w i l b e d r o g e n z i j n ’, toen ter tijde, zoowel als thans, aan de waarheid is getrouw gebleven; en dat het heden evenmin als vroeger aan menschen heeft ontbroken en nog ontbreekt, die vertrouwen stellen in lieden die de verregaandste kwakzalverij uitkramen, en stout weg beweren de wetenschap te bezitten om alle ziekten te kunnen genezen. Vooral wint het blind vertrouwen veld, wanneer die wonderdokters uit den vreemde komen. Ook D r . J o h a n C h r i s t o p h o r u s L u d e m a n kwam van elders, en wel uit Duitschland, tot ons over. Hij werd in 1685 te Harburg, nabij Hamburg, geboren, promoveerde eerst op 45-jarigen leeftijd te Harderwijk, op een proefschrift: ‘Over de zeven planeten’, en overleed in 1767 te Amsterdam. In laatstgenoemde stad vestigde hij zich, waar hij weldra door zijne snorkerijen als geneeskundige, en door zijne voorgewende kennis in de horoskoopkunst, zulk een grooten naam en opgang maakte, dat uit alle oorden van ons Vaderland zijn raad en hulp werden ingeroepen. Vooral als horoskooptrekker was hij vermaard, en nog heden blijft die vermaardheid voortduren.1)

De werken van Ludeman, bevattende zijn levensbeschrijving, zijn

wederwaardigheden en voorspellingen, zijn in vijf kwarto deelen uitgegeven. Zijn onbekende levensbeschrijver begint met deze hoogdravende lofspraak:

‘Onder de bewonderde Eeuwelingen in ons vaderland, die verdienen dat hunne nagedachtenis op een statige wijze vereeuwigd wordt, vermits zij door den klank der vermaardheid na hunnen dood nog blijven leven, behoort voorzeker de

wereldberoemde geneesheer en astrologist Johan Christophorus Ludeman, ofschoon hij, zoo min als andere beroemde mannen, van het zwadder der nijd en laster vrijgebleven zij’.

In gezwollen taal, niet vreemd aan de achttiende eeuwsche schrijvers, vergelijkt hij zijn held met Voltaire als schrijver, met Newton als wiskunstenaar, met Erasmus als geleerde, en de stad Harburg wenscht hij geluk de geboorteplaats te zijn van een tweeden Archimedes.

Zelf betuigt Ludeman, ‘dat men hem vereerde met bovenmatige loftuitingen, zoodat men zelfs op het punt stond hem te ‘canoniseeren’.

In minder dan anderhalf jaar had hij zooveel oververdiend dat hij een huis op het ‘Water’ kocht voor f 12,500, ‘door zijne onnoemlijke aangroeijing van practijk, en den ontzachlijken toeloop der Noord-Hollanderen’.

1) Van D e S p i e g e l d e r W a r e l d , een, op Ludeman's naam, door Dr. Kersteman uitgegeven geschrift, vol voorzeggingen en ongerijmdheden, zijn, binnen vier maanden, 2200 exemplaren verkocht: en dat werk vond, in later tijd, nog zulk een goeden aftrek, dat het nóg zesmaal is herdrukt, en uitverkocht.

Naderhand kocht hij een buitenverblijf te Uithoorn en later een te Sloterdijk, terwijl zijn nalatenschap op 2½ ton werd begroot.

Hoe L u d e m a n zijne patienten in zijne brieven beschreef en beoordeelde, en op welke wijze hij deze van zijn raad en hulp diende, zal uit een van 's mans zeldzaam voorkomende brieven blijken, waarin, om het eigenaardige zijner schrijfwijze en van zijn stijl te behouden, noch in de

schikking der regels, noch in spelling en interpunctie, iets is veranderd. Alpha et Omega zij met deses

Den waaren begin 't midden en Eynde in deese Nativiteit.

Den Horoscope

Is beginnende in de Signatur ☉ ♍ ♄ ♀ ♄

10deuur 1900stesecund in den 25 Decemb. 1689 sub elevasione poli 52 jr. 7 m. Toont

Eenen ouden Held, die veel gewroed en gewrocht heeft, sijnde in sijn ambd en stand ook gezeegent, zoo dat hij selve voor sich zuijnig heeft geleefd, edoch niet g i e r i g h ook niet s p l e n d i t maar alles effen en ordentlijk geleefd, soo dat op deesen wouter niets te zegge valt.

Den 25 December 1689 ☉ ♍ ♄ ♀ ♄

Die Constitutie

Is geweest, sigh gaarne te Laate Lijde te Goeden maar ook die hem anders raade Bleef niet sijn vriend maar alle die sijn vriende soude blijve moeste Leve na sijn aart en Levenswijse, soo dat hij heeft vergaard voor sijn kind en kinders kindere. Zijne fortuijn heeft hem gedient door de Venus. De Venus staat hem heel Gönstig, en toevoegende van all wat hem heeft moge diene.

Den 25 Decemb. 1689. ☉ ♍ ♄ ♀ ♄ 1)

Zijne Regione

Der Krankheids Toone Obstructjes in de Mild en in de Niere Régionen zulcks de ouden Held niet vrij is van wat Yicht en Graveel, ook dat hij vlagen heeft van onrust in de zenuwe wordt dan wel Eens Melancolige et wat Hypochondriqe edogh ick vind niet dat hij siek van Herten is.

Den 25 Decemb. 1689. Om te geneese

℞ 50 de Luna fixata2) gr. x

-alle morgen Een pouder. ℞ Zeve kleyne mildmixtuurs a̅ 3

-op de achtermiddags 60 droppe in wat syrrup.

In document Den Gulden Winckel. Jaargang 5 · dbnl (pagina 75-104)