• No results found

5. Analyse en resultaten

5.1 De professionele identiteit

5.1.2 Verwevenheid

De verwevenheid is afgeleid uit twee indicatoren, namelijk: De mate waarin de docent door de eigen persoonlijkheid getriggerd is geweest om voor het docentschap te kiezen en de verhouding van de persoonlijke voorkeuren tot hetgeen de school prefereert met betrekking tot de manier van lesgeven.

Als het aankomt op de eerste indicator geeft een ruime meerderheid van de docenten aan grotendeels, dan wel volledig, door hun eigen persoonlijkheid gemotiveerd te zijn om voor het docentschap te kiezen. Uit de interviews komt namelijk naar voren dat docenten vanuit de tijd dat zijzelf als leerling onderwijs volgden, door de eigen leerstijl of leraar (voorbeeldfunctie) geïnspireerd zijn geraakt om voor het docentschap te kiezen en een bijdrage te willen leveren aan de ontwikkeling van kinderen. Ook wordt door docenten aangegeven dat zij zichzelf, in de eigen jeugd, behulpzaam vonden. Het onderwijs leek bij deze kwaliteit een gepaste beroepskeuze. Daarnaast geven docenten meermaals aan dat een persoonlijk doel heeft geleid tot de motivatie om voor het docentschap te kiezen. Zo benoemen zij dat ze het belangrijk vinden om een dienende rol te vervullen. Zo kunnen zij een bijdrage leveren aan de maatschappij en hun best doen om leerlingen af te leveren die hierin goed, zelfstandig, kunnen functioneren.

Met betrekking tot de tweede indicator zijn er twee contrasterende visies waargenomen onder de docenten die aangeven dat voor een deel van hen de verwevenheid tussen de voorkeuren van de docent zelf en die van de school, inzake de manier van lesgeven, wel aanwezig is, terwijl dit bij ongeveer een even groot aantal docenten niet het geval is. Voorgaande werd in kaart gebracht door in het vervolg

48 op de eigen voorkeuren omtrent de manier van lesgeven, ook de preferenties van de school op dat vlak te bevragen en ten slotte te vragen hoe deze zich tot elkaar verhouden, hetzij overeenkomen, of afwijken. Docenten waarbij er wel (grotendeels tot volledig) sprake is van verwevenheid, geven aan dat de voorkeuren omtrent de manier van lesgeven overeenkomen en dat ze er in slagen om dat wat de school en zijzelf op dat vlak prefereren, te combineren en te integreren in hun lessen. Dit wordt onder andere geïllustreerd door respondent 24: ‘Nou ja je gaat met de dingen aan de slag die de school wil en dat verweef je hier met de manier hoe jij werkt. Dus je gaat toch vanuit jouw persoonlijke voorkeur aan de slag om dan dingen uit te werken en voor elkaar te krijgen’ (Respondent 24). Het cijferloos lesgeven wordt bijvoorbeeld als voorkeur van de school genoemd. Daarmee wordt bedoeld dat afgestapt wordt van het cijfersysteem en worden producten van leerlingen bijvoorbeeld beoordeelt met ‘in ontwikkeling’, ‘voldoende’ of ‘goed’. Leerlingen krijgen hierbij ook meer ‘toets’-mogelijkheden om een voldoende te halen. Sommige docenten, waaronder ook respondent 24, zouden zelf ook graag cijferloos lesgeven en hebben met behulp van digitale toetsprogramma’s een werkzaam geheel gecreëerd waarbij het aantal na te kijken producten behapbaar bleef.

Bij de groep waarbij dit niet of nauwelijks het geval is blijken de preferenties van de school op punten niet overeen te komen met de voorkeuren van de docent omtrent de manier van lesgeven. Dit veroorzaakt frustratie en de voorkeuren van de school worden veelal niet geïntegreerd in het dagelijkse lesgeven. Zo geven sommige docenten ook aan juist niet cijferloos les te willen geven. Daarnaast wordt bijvoorbeeld aangegeven dat binnen een school de voorkeur ontstaat om ‘leerling gestuurd’ onderwijs te geven, wat inhoudt dat de leerling meer het eigen leerproces en de inhoud daarvan kan en gaat vormgeven. De voorkeur van bepaalde docenten is echter dat zijzelf de inhoud en in grote lijnen het leerproces bepalen, omdat zij niet geloven dat scholieren dit zelf kunnen (Respondent 26). Zij duiden een verschil in de voorkeuren omtrent de manier van lesgeven en geven aan loyaal te blijven aan hun eigen voorkeuren, waardoor er geen of nauwelijks sprake is van verwevenheid. Veel docenten uit deze groep geven daarnaast aan het lastig te vinden uitspraken te doen over de preferenties van de school en schoolvisie, waardoor deze nauwelijks een rol spelen in de dagelijkse manier van lesgeven en verwevenheid niet tot stand komt. Onderstaand fragment illustreert deze argumentatielijn met het voorbeeld van het schoolplan, waarin de preferenties en uitgangspunten van de school staan weergeven.

Docenten, waaronder ook respondent 11, geven aan dat de school wel bepaalde dingen pretendeert te prefereren, maar dat de prioriteiten in realiteit toch ergens anders liggen (Respondent 11). Zo wordt aangegeven dat een school naast theorielessen ook praktijklessen en het buitenschools leren zegt te prefereren. Hoewel dit ook de voorkeur heeft van docenten, wordt er in de werkelijkheid door de school weinig praktijk geprefereerd omdat de theorie prioriteit krijgt. Het is daardoor voor hen niet mogelijk om de eigen voorkeuren op één lijn te brengen met die van de school en dit vervolgens te integreren in de dagelijkse werkzaamheden. Hierdoor ontbreekt de verwevenheid van de persoonlijke voorkeuren van ‘’Er zijn wel afspraken gemaakt en volgens mij is dat wel een uitgangspunt voor ons schoolplan […] Dat is ook weer een beetje weg, omdat je dagelijks je werk probeert te doen en niet elke dag als ik naar school ga denk, ‘goh wat is het schoolplan, waar gaan we aan werken?’. Maar het is er wel. Alleen er wordt niet heel veel aandacht aan besteed. Ja, er wordt tijdens een studiedag af en toe een keer aandacht aan besteed, maar het zit niet zeg maar verweven in de dagelijkse praktijk van de docent. Tenminste voor mij persoonlijk. Dat komt denk ik doordat docenten toch eigenlijk hun eigen ding staan te doen en er misschien door een leidinggevende of school, een directie zelfs, niet genoeg energie in wordt gestoken om daar echt een team van te maken en daar ook op te focussen. Het wordt af en toe genoemd, maar dat is niet voldoende om daar in je dagelijks praktijk ook mee aan de slag te gaan en het zijn misschien te veel punten om aan te moeten denken.’’ (Respondent 25).

49 de docent met die van de school, ondanks dat deze op papier (bijvoorbeeld het schoolplan) volgens ongeveer de helft van de respondenten wel overeenkomen. Het is praktisch gezien niet haalbaar. Het wordt bijvoorbeeld belemmerd door organisatorische zaken als budgetten, ruimte in uren of lokalen en regelgeving, waardoor frictie of een kloof ontstaat tussen de voorkeuren van de school en die van de docent omtrent de manier van lesgeven. Uiteindelijk blijven docenten dicht bij hun eigen voorkeuren met betrekking tot de manier van lesgeven waardoor de verhouding (al dan niet de preferenties van de school) uiteindelijk weinig invloed heeft op de uitvoering van de werkzaamheden binnen de school.

Een gedeelte van de docenten blijkt werkzaam te zijn op verschillende Quadraamscholen, of de afgelopen jaren op verschillende schoollocaties te hebben gewerkt. Unaniem geven zij aan dat er grote verschillen bestaan tussen de preferenties van de verschillende scholen en schoollocaties, waardoor de verwevenheid van de voorkeuren afhankelijk is van de school of schoollocatie waarop men werkt. Zo heeft bijvoorbeeld de ene school de voorkeur om leerlingen op hun eigen tempo de lesstof door te laten lopen, waarbij het moment van afronding en toetsing ook flexibel is, terwijl andere scholen bij voorkeur de momenten van toetsing en afronding vast hebben liggen. Als de eigen voorkeur is om op vast (geplande) momenten te toetsen, ontstaat er op de school die deze voorkeur deelt meer verwevenheid dan op de andere school.