• No results found

Hans Dagevos & Erik de Bakker (LEI Wageningen UR)

3 Vervolgonderzoek in de jaren nul: witte vlekken

De Denktank Varkenshouderij, de Denkgroep Wijffels en het programma ‘Afwegingen rond de veehouderij’ vanuit het Rathenau Instituut zijn eensluidend in hun visie dat maatschappelijk draagvlak vanzelfsprekend noch onproblematisch is en tegelijkertijd van levensbelang voor de veehouderijsector. De bijbehorende toebedeling van urgentie aan het bestudering van de sociale draagvlakproblematiek via diepere waarden en opvattingen van burgers vormt een opmerkelijke piek in het landschap van onderzoek. Des te meer omdat – zoals hiervóór al opgemerkt – deze studies geen vanzelfsprekende en veelvuldige navolging kregen. Hoewel de ontwikkeling van de

9

veehouderij en ook de houdingen van burgers in het onderzoek aandacht blijven krijgen, zijn dergelijke studies in de verdere jaren nul in overwegende mate vlak of zelfs voorspelbaar te noemen als het gaat om deze dieperliggende thema’s.

Vervolgstudies

Er is in die jaren geen gebrek aan surveys en opiniepeilingen die de attitudes van burgers meten en in kaart brengen ten aanzien van de landbouw en de veehouderij. Regelmatig wordt daarbij ingezoomd op concrete effecten (fijnstof en stank, verkeersbewegingen, aantasting landschap, dierenwelzijn, enzovoort) die zijn verbonden met de grootschalige veehouderij, of op het imago van een bepaalde tak zoals de varkenshouderij (in chronologische volgorde: Verhue en Verzijden, 2003; Rathenau-special 2003; Ter Berg et al., 2003; Wageningen UR projectteam Houden van Hennen, 2004; Eecen en Sonke, 2005; Ettema, 2007; Verheggen et al., 2007; Sijtsema et al., 2009; Veeneklaas, 2010). Maar al deze studies bieden slechts beperkte kennis over de waarden onder deze attitudes of meer fundamentele factoren die de ontwikkeling van de veehouderij

belemmeren of bemoeilijken. Deze peilingen bevestigen resultaten die ook zijn te vinden in Hoe

oordelen we over de veehouderij?: dat de melkveehouderij minder lastig ligt dan de

varkenshouderij en dat hoewel burgers in het algemeen positief aankijken tegen agrariërs ze grote vraagtekens zetten en zorgen hebben bij de schaalvergroting in de intensieve veehouderij en kwesties rond dierenwelzijn.

Slechts een beperkt aantal publicaties aan het einde van deze periode (Boogaard, 2009; 2010; Boogaard et al., 2010; Consumentenplatform, 2010) werpt vragen van meer principiële aard op die aansluiten bij de punten geagendeerd door het Rathenau Instituut en de Denktank Wijffels. Hier wordt bijvoorbeeld dieper ingegaan op hoe verschillende grondwaarden rond tradities, moderniteit en natuurlijkheid zich tot elkaar verhouden en dat het bij schaalvergroting niet gaat om een simpel dualisme van ‘Ot en Sien’ versus ‘industrie’. Ook wordt gesteld dat het vraagstuk van de grootschalige veehouderij sterk verweven is met de normatieve discussie hoe de veehouderij zich in Nederland dient te ontwikkelen (‘moeten we groot en intensief wel willen?’) en dat meer fundamentele vragen hierover dus ook aan de orde zijn.

Reconstructiebeleid

Opvallend is verder dat het ingezette reconstructiebeleid vanaf 2002, dat een duurzame oplossing wilde zijn voor de voortgaande schaalvergroting van de veehouderij, lange tijd geen ‘evaluerende’ mijlpalen kende waar de inhoud en de voortgang van dit beleid meer diepgravend aan werd afgemeten om te bepalen of dit beleid ook daadwerkelijk de maatschappelijke oplossing bood die het wilde brengen. Meer omvattende evaluerende studies, die verder kijken dan normatieve beleidsdoelen en waarin bijvoorbeeld wordt ingegaan op de rol van discoursen of ‘een spiraal’ van wantrouwen, verschijnen pas vanaf 2009-2010 (chronologisch: Termeer et al., 2009; Horlings en Boogaard, 2010; Horlings en Hinssen, 2010; Van Zeijts et al. 2010; Eijsackers en Scholten 2010; De Lauwere en Vellema, 2011; Bokma-Bakker et al., 2011), maar dan is het thema ook al enkele jaren onderwerp van maatschappelijk debat.

De beleidsevaluatie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Van Zeijts et al., 2010) is hier een toelichting waard. Samen met de studie van het Consumentenplatform (2010), waarin diverse sociale issues meer nadrukkelijk worden belicht, lijken deze in retrospectief namelijk de opmaat te zijn naar de vragen en onderwerpen die een jaar later in de

10

het beleid omtrent de verduurzaming van de veehouderij, komen ook onderwerpen zoals maatschappelijk inpassing en verantwoorde consumptie aan bod. Daarbij wordt voor het eerste vastgesteld dat hierover nationaal geen goed beeld bestaat (vanwege het ontbreken van een adequaat monitoringssysteem), en voor het tweede dat ook hier de informatie gebrekkig is (zo is er geen langjarige gegevensreeks voorhanden over consumentenbewustzijn). Al wordt in deze studie de maatschappelijke dimensie verder niet uitgediept, de algemene conclusies laten weinig aan duidelijkheid te wensen over en refereren ook expliciet aan Wijffels (2001). Ondanks alle inspanningen en intenties, aldus de auteurs, is er van een echt ‘herontwerp’ van de

veehouderijsector geen sprake; voorts mist men een concrete beleidsvisie, duidelijke normen en een helder tijdspad voor de beoogde verduurzaming. Meer principieel wordt de vraag

opgeworpen of het overheidsbeleid, in hoofdzaak gericht op het zetten van kleine stappen, wel zal leiden tot de gewenste en geambieerde ‘duurzaamheidssprong’ (Van Zeijts et al., 2010: 12). Zoals we hierna bij de bespreking van het rapport van Alders zullen zien, waren zowel deze principiële vraag als het genoemde gemis van een visie, normen en een helder tijdspad, uitdrukkelijke aandachtspunten in de maatschappelijke dialoog over schaalgrootte en toekomst van de veehouderij.

Schaalvergroting lange tijd een non-issue

In de onderzoekswereld is het reconstructiebeleid dus weliswaar gevolgd maar niet verder uitgediept wat betreft de mogelijke fundamentele spanningen die zich hier zouden (kunnen of gaan) voordoen – zoals ook aangekondigd door de Denktank Wijffels. De indruk ontstaat dat zowel betrokken beleidsmakers als deskundigen er grosso modo van overtuigd waren dat de

governance-benadering, die hier meer nadrukkelijk was uitgewerkt in inspraakprocedures en

informatierondes, de problematiek van schaalvergroting grotendeels zou opvangen en dat verdergaand onderzoek naar de maatschappelijke inbedding daarom ook niet nodig was. Zowel voor veel beleidmakers als bij de uitvoering betrokken wetenschappers was deze

maatschappelijke inbedding dus geen issue (meer). Weliswaar bleven de tegengeluiden van enkele academische criticasters en ngo’s, maar deze waren in de minderheid en konden het dominerende paradigma van het veehouderijdiscours niet doorbreken.

Dit is nog eens versterkt door het feit dat ook in de samenleving de problematische effecten van het reconstructiebeleid vooralsnog geen issue zijn – althans, niet in onderzoek. Uit de uitvoerige studie Thuis op het platteland (Steenbekkers et al., 2006) door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar hoe plattelanders hun leven en omgeving ervaren, is af te leiden dat het reconstructiebeleid tot en met 2006 kennelijk geen maatschappelijk issue is. Zo noteren de SCP-auteurs:

“Bewoners beschrijven het platteland vooral aan de hand van landschappelijke kenmerken; daarbij schetsen ze vaak een idyllisch beeld, met veel natuurschoon en aantrekkelijke landschappen. Opmerkelijk is dat de landbouw min of meer ontbreekt in de beschrijvingen, hoewel de agrarische productieruimte een belangrijke stempel drukt op de historie en het aanzicht van het platteland.” (Simon et al., 2007: 12)

Alleen de boeren die zijn geïnterviewd voor de studie Het beste van twee werelden, hebben het over de reconstructieplannen die toentertijd zijn vastgesteld, waarbij sommigen hun zorgen uitspreken en anderen juist kansen zien (Simon et al., 2007: 75-76). Schaalvergroting had vooral associatie met grotere supermarkten, scholen of andere gemeentelijke voorzieningen. Ook in een

11

essay dat het SCP in dezelfde tijd heeft laten schrijven over wat stedelingen waarderen in het platteland, is de schaalvergroting van de veehouderij geen thema van betekenis (Van der Ziel, 2006).

Dorpenmonitor

De recente opvolger van het in 2006 verschenen Thuis op het platteland is De dorpenmonitor (Steenbekkers & Vermeij, 2013). Hoe verschillend beide SCP-studies ook zijn, ze stemmen met elkaar overeen in de zeer bescheiden aandacht voor schaalvergroting in de intensieve

veehouderij en de daarmee mogelijk samenhangende sociale dimensies en consequenties. Hoewel tal van sociale en culturele aspecten van het hedendaagse platteland (arbeid, wonen, mobiliteit, gezondheid, enzovoort) worden behandeld, ontbreekt het aan signalen over sociaal venijn of chagrijn van de kant van burgers als het gaat over intensieve veehouderij - het woord varkenshouderij komt niet voor in het 335 pagina’s tellende rapport en de woorden intensieve varkensbedrijven vallen welgeteld één keer in De dorpenmonitor – en evenzeer is geen glimp op te vangen van sociale gevolgen of problemen waar varkenshouders mee te kampen hebben. Er wordt geen maatschappelijke licht geschenen op het begin van de varkensketen (boeren) noch het einde (burgers).

Verwante en meer algemene belangstelling is er wel voor een onderwerp als sociale cohesie. Maar ook nu gaat het om het platteland in het algemeen, niet specifiek over

(varkens)sector en (bepaalde delen van de) samenleving. Wanneer sociale cohesie wordt opgevat in termen van contacten met buren en buurtgenoten en de mate waarin met zich thuis voelt en gehecht is aan de buurt, dan nemen de dorpen in Noord-Brabant geen bijzondere positie in met bovengemiddelde scores ten opzichte van andere provincies (Steenbekkers & Vermeij, 2013: 232). Het mag duidelijk zijn dat dergelijke operationalisaties niet fijnmazig genoeg zijn om maatschappelijk mijden of sociale exclusie tussen bepaalde bevolkingsgroepen te vangen. Het is allerminst verwijtbaar aan het SCP dat hun monitoringsstudies van het platteland nauwelijks tot geen soelaas bieden als het gaat om maatschappelijk vertrouwen tussen sector en samenleving, maar het is voor ons betoog wel relevant dit te constateren.

Om de overgang naar het navolgende te maken, is De dorpenmonitor ons meer behulpzaam: de twee keren dat de woorden intensieve veehouderij vallen concentreren zich op één bladzijde (pagina 204 om precies te zijn) en worden in één adem genoemd met

gezondheidsrisico’s en de Q-koortsepidemie in Noordoost-Brabant als pregnant voorbeeld.