niets vermoedende burgers in staat van beschuldiging te stellen, gevolgd door een
‘proces’, dat jarenlang duurt en dat eigenlijk nooit tot een behoorlijk einde wordt
gevoerd; en ten slotte, dat het letterlijk niemand gelukt om zich aan de suggestief
werkende autoriteit van lieden, die zelf allerminst een onberispelijk leven leiden, te
onttrekken: iedereen die schuldig verklaard wordt in Der Prozeß, gaat zich op de
duur ook schuldig voelen, en handelt in overeenstemming daarmee... Om misverstand
te voorkomen wijs ik er nadrukkelijk op, dat wij in Kafka's werk niet een politieke
persiflage hebben te zien. Daarmee is natuurlijk niet gezegd, dat wij voor ons zelf
deze parallel niet mogen trekken, te meer omdat de symbolische betekenis van Der
Prozeß allerminst vaststaat en dit boek verschillende en onderling zeer uiteenlopende
interpretaties toelaat: religieuze, filosofische interpretaties, juridische interpretaties,
en zo meer. Maar in elk geval is de overeenkomst tussen de rechterlijke organisatie
in Der Prozesz en de totalitaire staatsvorm geheel toevallig; zelfs gaat het te ver om
te zeggen, dat Kafka het totalitarisme voorvoeld zou hebben, of ‘voorspeld’, zoals
Jules Verne b.v. op bepaalde moderne uitvindingen vooruitliep.
Om nu op de inhechtenisneming van Josef K. terug te komen, zien we allereerst
dit merkwaardige: dat de arrestant niet in eigenlijke zin ‘gearresteerd’ wordt, dus
meegenomen en opgesloten, maar gewoon in vrijheid wordt gelaten, met de boodschap
erbij, dat hij ‘er wel meer van horen zal’. Dit past geheel in het systeem van sluipende
intimidatie, van onontkoombaar voortschrijdende suggestie, die als het ware op de
limiet nul begint, om dan heel geleidelijk aan de duimschroeven aan te draaien. Wij
hier in Sint Michiels Gestel, met onze zeer bepaalde ervaringen achter ons, zijn
althans geneigd om de louter ‘formele’ arrestatie van Josef K. op deze wijze te
interpreteren. Zonder nu te willen beweren, dat deze opvatting foutief is, moet ik
toch op een andere opvatting wijzen, die door het verdere verloop van het verhaal
eigenlijk aannemelijker wordt gemaakt, en wel deze: dat hier niet zozeer berekening
in het spel is als wel slordigheid
en onverschilligheid van de kant van de ambtenaren, die met de vervolging zijn
belast. Ook dit aspect is ons niet vreemd: wij allen weten, dat het totalitarisme door
zijn massale organisatie aan de ene kant een maximale doeltreffendheid in het
uitvoeren van besluiten waarborgt, aan de andere kant evenwel bedreigd wordt door
alle nadelen, die men van oudsher met de bureaucratie in verband heeft gebracht. En
deze tweede interpretatie wordt dan nog des te waarschijnlijker, wanneer wij zien
hoe in Kafka's tweede roman, Das Schloß, deze bureaucratie zeer onverholen op de
korrel wordt genomen: hier, in Das Schloß, ontbreekt het element van vervolging en
intimidatie; maar voor het overige gedragen de ambtenaren, die in dit boek optreden,
zich op nagenoeg dezelfde wijze als de ambtenaren in Der Prozesz.
Hoe dit alles zij, het ligt voor de hand, dat Josef K. na de eerste schrik geneigd is
de zaak van de luchtige kant te bezien. Hij vat het dreigement niet ernstig op. Dit
verklaart ook, tot zekere hoogte, waarom hij de politie niet waarschuwt, zoals wij
allen in zijn omstandigheden - niet onze eigen omstandigheden natuurlijk! - zouden
hebben gedaan. Ook later gebeurt dit niet; het is alsof de ‘echte’, de officiële politie
niet bestaat in Der Prozesz. Het is nu eenmaal het voorrecht van de romancier, en
vooral van de schrijver van symbolische romans, om bepaalde aspecten van de
werkelijkheid te verwaarlozen; in ieder geval is het een feit, dat dit ontbreken van
iedere mogelijkheid om zich op normale wijze tegen het ‘Gericht’ - zoals Kafka de
geheimzinnige organisatie noemt - te verweren, door de lezer niet als storend wordt
gevoeld.
Wanneer Josef K. een oproep krijgt om zich op een ochtend bij het ‘Gericht’ te
vervoegen is zijn eerste opwelling om daaraan geen gevolg te geven. Ten slotte doet
hij het tòch, meer uit nieuwsgierigheid, en om zichzelf te bewijzen, dat hij niet bang
is. Het huis, waar hij zijn moet, ligt ergens in een achterbuurt, en de ervaringen, die
hij daar opdoet, zijn geheel in overeenstemming met deze entourage. Het is niet mijn
bedoeling Josef K.'s avonturen op de voet te volgen; voor ons is alleen de hoofdzaak:
het onvergetelijke contrast tussen datgene wat hij ervaart en datgene wat men op
grond van de waardigheid van wat
zich als een ‘Gericht’ aandient en als een hogere instantie over leven en dood beslist,
zou mogen verwachten. Weliswaar zijn het nog maar zeer ‘lage’ ambtenaren, met
wie hij in aanraking komt, en die hem enkele nietszeggende vragen stellen; maar de
wanorde, die in de ‘rechtszaal’ heerst, is volkomen; de aanwezigen - rechters,
beklaagden, publiek, men weet niet goed wat het zijn - gedragen zich hoogst
onbehoorlijk, schreeuwen door elkaar heen, vormen twee partijen, vóór en tégen
Josef K., en ten slotte gaat Josef K. maar weer naar huis terug, vol minachting voor
de organisatie, waarmee hij zich zijns ondanks heeft ingelaten. Deze scène nu, die
ons een eerste blik doet slaan in de inwendige structuur van het ‘Gericht’, vertoonde
voor mij een treffende overeenkomst met de klucht van het ‘appèl houden’, zoals
wij het de eerste dagen, in het bijzonder dan in de theaterzaal, hebben beleefd. Er
bestaan natuurlijk belangrijke verschillen, die ik hier niet nader hoef toe te lichten;
maar zoveel is toch zeker, dat in beide gevallen een eigenaardige zinloosheid aan de
dag treedt, op zijn scherpst contrasterend met de ernst, die de situatie in wezen
kenmerkt. Ook wij zijn gevangenen, die eigenlijk niet als gevangenen worden
behandeld, - evenals Josef K. in Der Prozesz. Ook wij hebben de vrijheid om ons
over bepaalde onvolkomenheden van het ‘systeem’ vrolijk te maken, - of ons
verontwaardigd te betonen, al naar gelang van ons temperament. Ook wij slaan een
blik in het innerlijke van een ‘kosmos’, een afgerond stelsel, dat het gehele bestaan
beheerst, en dat van nabij bekeken een ‘chaos’ blijkt te zijn. In zekere zin beleven
we hier een operette, - ik gebruikte dit woord reeds eerder, een operette van het
gevaar. Nu kan men echter uit het verdere verloop van Der Prozesz leren, dat
onvolmaakte realisering in het kleine aan het geheel nog geen afbreuk hoeft te doen;
en dat het gevaar er niet minder groot op wordt doordat de handlangers van het
systeem laagstaande individuen zijn, omkoopbaar veelal, slordig, lui, en wat dies
meer zij. Met andere woorden: het ‘Gericht’, zoals Kafka ons dit schildert,
vertegenwoordigt een idee; en een idee moet men nooit beoordelen naar haar uiterlijke
belichaming en naar haar toevallige vertegenwoordigers, maar naar haar wezen. De
tegenstelling tussen deze uiterlijkheid en dit wezen kan maximaal zijn,
zon-der dat het laatste er ook maar in de geringste mate door hoeft te worden aangetast.
In document
Simon Vestdijk, De Poolse ruiter · dbnl
(pagina 85-88)