• No results found

Oude vertaling en nieuwe bewerking

2.1 Inleiding

Ghi alle die dorst hebt, coempt ten wateren ende die gheen sulver en heb, coemt toe, coempt, coept ende eet; coept sonder zulver ende sonder enighe wisselinghe wijn ende melck.

Proloog van de Hernse Bijbelvertaling1

Met dit vers, Jesaja 55:1, begint Petrus Naghel de proloog op de Bijbelvertaling die hij rond en na 1360 maakte voor een vriend, de Brusselse Patriciër Jan Taye. Jesaja of een onbekende profeet spreekt tot het volk Israël en nodigt het uit zijn dorst te lessen en te eten zonder betaling. Het water waarnaar verwezen wordt is volgens Naghel de Heilige Schrift, een traditionele interpretatie die ook al bij Gregorius de Grote (ca. 540-604) is terug te vinden. Hiermee benadrukt Naghel de christelijke opvatting dat de Bijbel de bron is van alle kennis, en dat de Bijbel beschikbaar moet zijn voor eenieder die dat wil. 2

Verderop in zijn proloog geeft Naghel aan dat de geestelijkheid afkeurend tegenover zijn vertaling stond.3 Hij voegt daar vervolgens aan toe dat de geestelijkheid desondanks het nut van zijn vertaling zal inzien.4 Hoewel

1 Hs. Gent, UB, Bibl. 429 (16), geciteerd naar de transcriptie in Ebbinge Wubben, 1903, pp.

66-67. De Delftse Bijbel geeft het volgende weer: ‘Ghi alle die dorst hebt coemt ten wateren.

Ende die gheen siluer en hebt coemt ende coept sonder ziluer ende sonder wisselinghe: wijn ende melck’. In de Willibrordvertaling, geheel herziene uitgave van 1995, is te lezen: ‘Kom, wie dorst heeft, hier is water; en allen die geen geld hebt, kom, koop koren en eet zonder geld, en drink wijn en melk zonder betaling’.

2 Kors, 2007, p. 155 en De Bundel, 2009b, p. 66.

3 ‘Nochtan weet ic wel dat het zal sijn zeere benijt onder die clergie [...]’. Uit hs. Gent, UB, Bibl. 429 (16), geciteerd naar de transcriptie in Ebbinge Wubben, 1903, p.73. Het woord

‘benijt’ kan uitgelegd worden als vijandig. Zie het MNW en Sonnemans en Besamusca, 1999, p.

56, noot 11.

4 ‘si nochtan wel weten ende merken zelen die orbaerlicheit daer af’. Uit hs. Gent, UB, Bibl.

429 (16), geciteerd naar de transcriptie in Ebbinge Wubben, 1903, p.73.

66

er in de Nederlanden in de middeleeuwen nooit een algemeen kerkelijk verbod op volkstalige bijbels is uitgevaardigd,5 blijkt dat het vertalen van de bijbel in de volkstaal niet geheel onomstreden was. De opvatting dat het vertalen van de Bijbel in de volkstaal een zware opgave is die misschien niet bij iedereen in goede aarde valt maar wel noodzakelijk is, is niet nieuw. Dergelijke uitspraken doet ook Hiëronymus in de proloog op de Pentateuch van zijn Vulgaatvertaling.6 Hoewel Naghels proloog mogelijk de algemene houding ten opzichte van de Bijbel in de volkstaal in die tijd verwoordt, mag niet vergeten worden dat bepaalde uitspraken rechtstreeks van Hiëronymus afkomstig lijken en wellicht plichtmatig door Naghel zijn overgenomen.

In 1477 is voor de proloog, net als voor veel van de andere boeken in de Delftse Bijbel, de vertaling van Naghel als basis gekozen.7 Hoewel de tekst werd aangepast en aangevuld, werd de inhoud meer dan honderd jaar later nog steeds geschikt geacht.8 Was de houding ten opzichte van de Bijbel in de volkstaal in die honderd jaar weinig veranderd? Of maakte de bewerker van de tekst het zich gemakkelijk en nam hij een groot deel van Naghels proloog en de rest van Naghels vertaling simpelweg over? In hoeverre sluit die handelwijze aan bij de traditie van bijbelvertalen in de middeleeuwen? Dit zijn vragen die in dit hoofdstuk beantwoord zullen worden.

Voor het schrijven van een sociale geschiedenis van de Delftse Bijbel is het van belang allereerst te bepalen met wat voor soort bijbel we te maken hebben. Dit hoofdstuk staat dan ook in het teken van het tot stand komen van de inhoud, of meer nog, het concept van de Delftse Bijbel. De rol van de drukkers hierin komt door het hele hoofdstuk heen naar voren. De betrokkenheid van een bewerker die de drukkers bijstond en het publiek dat

5 Zie o.a. Machiels, 1997, p. 70.

6 Zo noemt Hiëronymus het een gevaarlijk werk: ‘periculosum opus’. Zie de Patrologia Latina, vol. 28, kolom 179.

7 Dat werd in 1732 al opgemerkt door Isaac Le Long, zie p. 371.

8 Mikel Kors concludeert hieruit dat de discussie nog steeds levend was en geenszins in het voordeel van de leken beslecht was. Zie Kors, 2007, p. 166.

67

mogelijk in het Oude Testament in de volkstaal geïnteresseerd was, komt respectievelijk in paragraaf 2.3 en 2.4 aan de orde.

Eerst zal in paragraaf 2.2 ingegaan worden op de positie van de Delftse Bijbel binnen de traditie van de Hernse Bijbel en op de vraag in hoeverre deze daaruit los komt. Enerzijds is de Delftse Bijbel zeer duidelijk verbonden met, of komt deze zelfs voort uit, de traditie van de Hernse Bijbel, een vertaling die op grote schaal in de vijftiende eeuw in handschriftelijke vorm circuleerde.

Anderzijds bevat de Delftse Bijbel veel unieke elementen, afwijkend van handschriften met de Hernse vertaling.

Om een indruk te geven hoe de twee zich tot elkaar verhouden zal eerst een algemene schets van de Delftse en Hernse Bijbel gegeven worden.

Ten behoeve van een eerste definitie van het concept van de Delftse Bijbel zal eerst een terminologische uiteenzetting volgen. We maken onderscheid tussen de termen ‘bijbel’, ‘vertaling’ en ‘bewerking’. Gezien het belang van de Hernse Bijbel als basis voor de Delftse Bijbel zal deze vervolgens apart besproken worden. We eindigen met een vergelijking van de Delftse en Hernse Bijbel op het niveau van tekst en paratekst. Zo wordt niet alleen duidelijk in hoeverre de Delftse Bijbel deel uitmaakt van de traditie van de Hernse Bijbel, maar ook wat de unieke elementen van de Delftse Bijbel zijn.9

In het colofon spreken de Delftse drukkers van een ‘notabele meester’

die de tekst heeft vertaald en gecorrigeerd, en zorg heeft gedragen voor een uniforme spelling.10 De identiteit van de laatste is in de literatuur uitgegroeid tot een van de grootste mysteries rondom deze bijbel. Die identiteit is nog steeds onbekend omdat er te weinig aanwijzingen zijn om hem te kunnen identificeren. In paragraaf 2.3 zal daarom vooral geprobeerd worden een beeld te geven van de verrichtte werkzaamheden en het milieu waarin een bewerking als deze kon ontstaan.

9 Zie daarover ook Van Duijn, 2012a, pp. 10-14.

10 Daar staat: ‘bi enen notabelen meester wel ouergheset wt den latine in duytsche ende wel naerstelic gecorrigeert ende wel ghespelt […]’. Zie daarover o.a. De Bruin, 1977a, p. [19].

68

In paragraaf 2.4 zal aan bod komen wie tegen het einde van de vijftiende eeuw in de Nederlanden, in het bijzonder in Holland en Delft, interesse kan hebben gehad in een tekst als die van de Delftse Bijbel.11 Om daar een idee van te krijgen zal allereerst gekeken worden naar bezitters van Middelnederlandse bijbelhandschriften, vooral die met de Hernse vertaling.

Het lijkt aannemelijk dat dat publiek ook geïnteresseerd was in de Delftse Bijbel, aangezien deze nieuw vertaalde Bijbelboeken bevatte. De aandacht zal vervolgens liggen op de aanwijzingen in de Delftse Bijbel zelf met betrekking tot het publiek dat wordt aangesproken.

Er zal ook gekeken worden naar het economische, religieuze en culturele klimaat in Holland en Delft. Holland was tegen het einde van de vijftiende eeuw een van de meest verstedelijkte regio’s in West-Europa.12 In de steden woonden burgers uit verschillende lagen van de samenleving samen, reguliere en seculiere geestelijkheid en leken, die alle in meer of mindere mate deelnamen aan het culturele en religieuze leven waar de Bijbel in de volkstaal een belangrijk onderdeel van was.

2.2 Deese ieghenwoerdighe bible

Bijbel, vertaling, bewerking

‘Deese ieghenwoerdighe bible mit horen boecken’, zo noemen de Delftse drukkers hun bijbel in het colofon. In de algemene proloog wordt gesproken over de ‘biblen des overzetters te duytsche uten latine’. Een precieze aanduiding om wat voor bijbel het hier gaat is er niet. Een titelpagina ontbreekt, zoals bij incunabelen vaker het geval is. Die doet pas later in de ontwikkeling van het boek zijn intrede.13

11 De nadruk ligt hier op de tekst en wie daarin geïnteresseerd kon zijn. Dat staat nog los van de vorm waarin deze tekst op de markt werd gezet, dit komt in het volgende hoofdstuk uitgebreid ter sprake.

12 Zie o.a. Goudriaan, 1993, p. 36.

13 Zie daarover o.a. M. Smith, 2000.

69

De Delftse drukkers hadden besloten enkel het Oude Testament uit te geven zoals zij dat kenden, exclusief de Psalmen en inclusief de apocriefe boeken.14 In paragraaf 1.3 is al naar voren gekomen dat bij middeleeuwse volkstalige bijbels niet uitgegaan moet worden van compleetheid naar huidige maatstaven, maar van functionele volledigheid.15 Daardoor konden ze een zeer uiteenlopende inhoud hebben. Al deze bijbels werden aangeduid met de term

‘bijbel’. Het is dus onjuist de Delftse Bijbel als incompleet te bestempelen.16 Ondanks benamingen als Biblia neerlandica, Biblia belgica, Vetus testamentum, Bible mit horen boecken en Bible in dutysche is het in 1477 in Delft gedrukte Oude Testament vooral bekend komen te staan als de Delftse Bijbel.

Wanneer het deze naam kreeg is onbekend. Latere bijbels, zoals de Leuvense Bijbel uit 1548, zijn eveneens naar de plaats van uitgave vernoemd.17 Een van de vroegst bekende meldingen van de naam ‘Delftse Bijbel’ is die op het uithangbord van boekhandel van Jan Evertszoon van Heerden in Amsterdam uit 1608.18 In de Nederlanden was het in de zestiende en zeventiende eeuw gebruikelijk om een boekhandel te voorzien van een naam die verwees naar een bijbel, mogelijk vanwege het feit dat dit de belangrijkste koopwaar was. Zo kwamen namen voor als ‘Liesveltschen Bybel’, ‘Vergulden Kerck-Bybel’,

‘Franschen Bybel’, en ook ‘Delfschen Bijbel’.19

Volgens Isaac Le Long zou het uithangbord ook kunnen verwijzen naar de ‘Delfsche Gereformeerde Bybel’, een editie van de Deux-Aesbijbel, die in 1579 in Delft werd gedrukt door Aelbrecht Hendrickszoon en die volgens

14 Hierbij dient opgemerkt te worden dat de benamingen ‘apocrief’ en ‘deuterocanoniek’

namiddeleeuws zijn, en de drukkers dit onderscheid tussen de verschillende Bijbelboeken niet maakten.

15 Zie hierover ook Mertens, 2000, p. 275 en Kwakkel, 2007, p. 20 en Corbellini, Van Duijn, Folkerts en Hoogvliet, 2013, p. 178.

16 De Bruin, 1977a, p. [17].

17 Zie over deze bijbel o.a. François, 2007 en 2008.

18 Zie Gruys en Bos, 1999, digitaal beschikbaar via www.bibliopolis.nl/personen en Le Long, 1732, pp. 856. De Delftse Bijbel komt ook voor in de veilingcatalogus van Philips van Marnix van St. Aldegonde uit 1599. Hij wordt hierin echter niet aangeduid als ‘Delftse Bijbel’, maar wordt aan de hand van de inhoud beschreven. Zie daarover L. en W. Hellinga, 1967.

19 Zie Gruys en Bos, 1999 en de lijst van uithangborden in Le Long, 1732, pp. 860-862.

70

Le Long ‘van oudts by uytstek’ werd aangeduid met ‘Delftse Bijbel’.20 In de catalogus van de bibliotheek van Petrus Scriverius uit 1663 wordt het Oude Testament uit 1477 echter ook al aangeduid als het ‘Delfs Bybeltje’.21 Wytze Hellinga schrijft hierover dat het deze liefkozende naam wellicht verwierf omdat het klein was in vergelijking met de grote, zware Statenvertaling die in 1637 verscheen.22 In de oudere literatuur wordt de naam ‘Delftse Bijbel’ steeds gekoppeld aan het Oude Testament uit 1477.23 Aangenomen kan worden dat de koppeling al vroeg tot stand kwam. Inmiddels is ze, mede dankzij de facismile uitgave en de inleiding daarbij uit 1977, zo algemeen dat met de naam

‘Delftse Bijbel’ geen andere bijbeluitgave dan het Oude Testament van de Delftse drukkers wordt bedoeld.

Met betrekking tot de inhoud ervan is het van belang onderscheid te maken tussen de editie en de verschillende exemplaren, anders gezegd: tussen het concept van de Delftse Bijbel en de fysieke vorm waarin deze circuleerde.

Dat het concept en de fysieke vorm zeer van elkaar konden verschillen zal verderop in deze studie uitgebreid besproken worden.24 De volledige editie bestaat uit 642 bladen verdeeld over twee delen, met het volledige Oude Testament. Deze editie is echter zo op de markt gebracht, dat hieruit verschillende versies gevormd konden worden die qua inhoud en samenstelling uiteenliepen.25 De precieze inhoud van de verschillende versies zal verderop ter sprake komen.

Naast de begrippen ‘bijbel’, ‘editie’ en ‘exemplaar’ komen hier ook de termen ‘vertaling’ en ‘bewerking’ aan bod. De Delftse Bijbel biedt enerzijds een oude vertaling die in handschriftelijke vorm al circuleerde, anderzijds bevat hij ook nieuw vertaalde Bijbelboeken. Hoewel de middeleeuwse praktijk van

20 Biblia dat is, De gantsche Heylighe Schrift (Delft, A. Hendricksz., 1579). Zie Le Long, 1732, pp.

736 en 855-856.

21 Veilingcatalogus Scriverius, 1663, fol. 3r. (p. A2r.), libri in folio 6. Zie ook Hellinga, 1973, p.

272.

22 Hellinga, 1973, p. 272.

23 Zie o.a. Pars, 1701, p. 231 en Le Long, 1732, p. 376.

24 Zie paragraaf 3.4.

25 Zie daarover ook Van Duijn, 2013b.

71

vertalen vaak neerkwam op het samenvoegen en bewerken van bestaande en nieuwe vertalingen,26 kan de Delftse Bijbel geen nieuwe vertaling genoemd worden. Om duidelijkheid te scheppen en het onderscheid aan te tonen met de bronvertaling van de Delftse Bijbel, die van Petrus Naghel, zal hier verder de term ‘bewerking’ gehanteerd worden.

Naghels vertaling van de Bijbel is onder verschillende namen bekend, die allemaal een andere betekenis hebben. Inmiddels wordt voor zijn gehele vertaling de term ‘Hernse Bijbel’ gehanteerd.27 Andere gebruikte benamingen zijn ‘Zuid-Nederlandse Historiebijbel’, ‘Bijbel van 1360’, ‘Bijbelvertaling van 1360’, ‘Eerste Historiebijbel’ en ‘Vlaamse Historiebijbel’. Met de benaming

‘Hernse Bijbel’ wordt verwezen naar het gehele vertaalproject waarbij tussen 1359 en 1384 in verschillende fasen grote delen van de Bijbel door Naghel vanuit het Latijn in het Middelnederlands vertaald werden.28 Vooral de benaming ‘Bijbelvertaling van 1360’ is zeer regelmatig gebruikt.29 Volgens Mikel Kors schept dit verwarring met de eerste fase van de vertaalwerkzaamheden, die bestond uit een historiebijbel die in de jaren 1360-1361 gereedkwam. Hij probeert duidelijkheid aan te brengen door naar de vertaling als geheel enkel nog te verwijzen met ‘Hernse Bijbel’ en naar de eerste vertaalfase te verwijzen met ‘Historiebijbel van 1361’.30 De termen ‘Bijbel van 1360’ en ‘Bijbelvertaling van 1360’ blijven achterwege, waardoor de verwarring tussen de vertaling als geheel en de eerste fase wordt vermeden.

De terminologie van Kors zal hier worden aangehouden, afgezien van een kleine nuance. Kors geeft aan dat het vertaalproject als geheel niet een vooropgezet plan is geweest.31 De term ‘Hernse Bijbel’ verwijst dus naar een achteraf geconstrueerd geheel. Dit terwijl de benaming ‘Hernse Bijbel’ het beeld oproept van een bestaand type bijbel, zoals bij de Delftse Bijbel. Daarbij

26 Zie ook Sonnemans en Besamusca, 1999, in het bijzonder pp. 12-13.

27 De benaming Hernse Bijbel is door Mikel Kors geïntroduceerd. Zie Kors, 2007, pp. 33-35.

28 Zie Kors, 2007, p. 170-171.

29 O.a. in Biemans, 1984, in het bijzonder pp. 56-86.

30 Kors, 2007, p. 35.

31 Kors, 2007, p. 33.

72

komt dat de Hernse Bijbel zelden in zijn geheel circuleerde en dat handschriften vaak enkel gedeelten hiervan bevatten.32 Zo voldoen maar weinig handschriften aan het idee van dé Hernse Bijbel. Om een duidelijk onderscheid te behouden tussen Naghels vertaling en de handschriften waarin deze, meestel slechts gedeeltelijk, circuleerde, zal Naghels vertaling verder aangeduid worden als de ‘Hernse Bijbelvertaling’.

Door terug te grijpen op deze vertaling behoort de Delftse Bijbel overduidelijk tot de Hernse traditie. Dit verband werd al in 1732 door Le Long aangetoond aan de hand van een handschrift in zijn bezit met daarin (een deel van) de Hernse Bijbelvertaling. Bij de bespreking hiervan doet hij het voorkomen alsof de Delftse Bijbel, op een aantal aanpassingen na, een gedrukte weergave van de Hernse Bijbelvertaling is.33 Ook in latere publicaties worden vooral de overeenkomsten tussen de twee benadrukt. Zo noemt Hendrik van Druten in zijn geschiedenis van Nederlandse Bijbelvertalingen de Delftse Bijbel als ‘de tweede historiebijbel vereenvoudigd en vermeerderd’, hiermee verwijzend naar de Hernse Bijbelvertaling die hij als de tweede historiebijbel omschrijft.34 Ook De Bruin legt de nadruk op de overeenkomsten met de Hernse Bijbelvertaling door de Delftse Bijbel hoofdzakelijk vanuit deze traditie te bespreken.35

De Hernse Bijbelvertaling

Net als de Delftse Bijbel heeft de Hernse Bijbelvertaling een lange onderzoekstraditie.36 Het onderzoek naar deze vertaling wordt gedomineerd door de zoektocht naar de identiteit van de vertaler, die lang bekend stond als

32 Zie daarvoor o.a. de beschrijvingen van de handschriften in Biemans, 1984, pp. 56-86 en 250-290.

33 Le Long, 1732, p. 234.

34 Van Druten, 1895-1905, p. 121.

35 In zijn inleiding bij de facsimile uitgave gaat De Bruin zeer uitgebreid in op de

voorgeschiedenis en de verbreiding van de handschriftelijke tekst. Zie De Bruin, 1977a, pp. [6]-[15].

36 Volgens Katty De Bundel dateert de oudste bijdrage aan dit onderzoek uit 1764. Ze verwijst hiermee naar Boek-zaal van Le Long. Deze was echter al eerder verschenen in 1732. Zie De Bundel, 2009b, p. 2.

73

de Vertaler van 1360, en door pogingen diens vertaalwerkzaamheden te reconstrueren. Hoogtepunt vormt de voorlopige, maar betwiste, identificatie van de vertaler met de Hernse Kartuizer Petrus Naghel en het uitgebreide overzicht van de werken die hij vertaald heeft, inclusief het geheel aan Bijbelboeken dat bekend staat als de Hernse Bijbel.37

Het onderzoek naar de identiteit van de vertaler begint in 1732, wanneer Le Long de anonieme vertaler beschrijft als een particulier en leek uit Vlaanderen.38 Dat de vertaler een Vlaming geweest moet zijn wordt ook beweerd in latere onderzoeken, zoals die van Willem Moll, Van Druten en De Bruin.39 In 1964 suggereert Jan Deschamps dat de vertaler gezocht moet worden in de benedictijnenabdij te Affligem.40 Theo Coun komt in 1980 tot een andere conclusie en plaatst de vertaler in het Kartuizerklooster Onze-Lieve-Vrouwekapel te Herne nabij Brussel.41 Aan de hand van een kroniek uit het Hernse klooster is uiteindelijk Petrus Naghel als de vertaler van 1360 aangewezen.42 Uit paleografisch onderzoek is gebleken dat het Kartuizerklooster te Herne een belangrijk productiecentrum van Middelnederlandse teksten was en daarmee een logische plaats voor de vervaardiging van de in 1359 begonnen Bijbelvertaling.43

Kors draagt nog andere argumenten aan om de uit nood geboren naam

‘Bijbelvertaler van 1360’ definitief te vervangen door die van Petrus Naghel.

Zo zouden er onder andere banden geweest zijn tussen de familie Naghel en het Hernse klooster.44 De identiteit van de anonieme vertaler verschoof zo van een Vlaamse leek naar een Hernse kartuizer. Aansluitend bij het onderzoek van Kors wordt in deze studie Petrus Naghel als synoniem voor de Bijbelvertaler van 1360 gebruikt. Het zoeken naar de identiteit van de vertaler is

37 Zie voor een overzicht van de zoektocht naar de identiteit van de Vertaler van 1360, Kors, 2007, pp. 17-31 en De Bundel, 2009a, pp. 2-13.

38 Le Long, 1732, p. 230.

39 Moll, 1878, p. 300; Van Druten 1895-1905, p. 95; De Bruin, 1935, p. 239-240.

40 Deschamps, 1964, pp. 264 en 273.

41 Coun, 1980, pp. 216-220.

42 Deschamps, 1984, p. 76.

43 Zie over het Hernse Kartuizerklooster als productiecentrum, Kwakkel, 2002.

44 Kors, 2007, pp. 17-31 en De Bundel, 2009b, p. 12.

74

voornamelijk interessant om inzicht te krijgen in welke sfeer, of in welk milieu de Hernse Bijbelvertaling vervaardigd werd. Met het zoeken naar de identiteit van de Vertaler van 1360 is er ook meer inzicht gekomen in de werkzaamheden van deze vertaler. Inmiddels beschikken we over een goed overzicht van de door hem vertaalde werken tussen 1357 en ongeveer 1390.45 Daarvan is zijn Bijbelvertaling de meest bekende. Naghel maakte haar op basis van de tussen 309 en 405 door Hiëronymus samengestelde Latijnse Vulgaat.

Hij vulde deze aan met vertalingen uit de Historia scholastica van Petrus Comestor, een navertelling van de historische Bijbelboeken door Comestor, geschreven tussen 1169 en 1175. Zo werd de oorspronkelijke Bijbeltekst afgewisseld met navertellingen en tevens voorzien van glossen met daarin uitleg en commentaar op de tekst. 46

Naghel maakte zijn Bijbelvertaling in opdracht van de Brusselse patriciër Jan Taye, in verschillende fasen tussen ongeveer 1359 en 1384. De

Naghel maakte zijn Bijbelvertaling in opdracht van de Brusselse patriciër Jan Taye, in verschillende fasen tussen ongeveer 1359 en 1384. De