• No results found

Vertaalde poëzie

In document De Tweede Ronde. Jaargang 25 · dbnl (pagina 143-185)

Drie gedichten Anna Achmatova

(Vertaling Margriet Berg en Marja Wiebes)

Eerste terugkeer

Er ligt een zware wade op de aarde, Het plechtig klokgelui daalt galmend neer, En Tsarskoje Selo met zijn bedaarde Eentonigheid bedrukt mij als weleer. Vijf jaar verstreek. Alles is doods en ledig, Alsof de hele wereld is vergaan,

En het paleis rust in een doodsslaap, vredig, Een thema dat voorgoed heeft afgedaan.

1910 Первое воэвращение На землю саван тягостный возложен, Торжественно гудят колокола, И снова дух смятен и потревожен Истомной скукой Царского Села. Пять лет прошло. Здесь всё мертво и немо, Как будто мира наступил конец. Как навсегда исчерпанная тема, В смертельном сне покоится дворец.

145

[2]

Alles is weg: mijn kracht, de liefdesgloed. Beland in deze stad die niet vertrouwd is, Geniet mijn lijf niet van de zon. Het bloed Dat in mijn aderen stroomt voelt of het koud is.

Het lachen is mijn Muze hier vergaan:

Ze zegt geen woord, zit voor zich uit te staren. Haar hoofd met 't zwarte kransje op de haren Vlijt ze vermoeid tegen mijn boezem aan.

't Geweten gaat steeds heftiger te keer En blijft van mij een grote inzet vragen.

Ik antwoord, handen voor 't gezicht geslagen... Maar heb geen tranen of excuses meer.

1916 [Russisch] Всё отнято: и сила, и любовь. В немилый город брошенное тело Не радо солнцу. Чувствую, что кровь Во мне уже совсем похолодела. Веселой Муэы нрав не узнаю: Она глядит и слова не проронит, А голову в веночке темном клонит, Изнеможенная, на грудь мою. И только совесть с каждым днем страшней Беснуется: великой хочет дани. Закрыв лицо, я отвечала ей... Но больше нет ни слез, ни оправданий.

[3]

Jij voelt je nu neerslachtig en verloren, Van dromen, roem heb je je afgewend, Maar toch blijf je me dierbaar als tevoren, Hoe droever, hoe ontroerender je bent.

Je zit van vroeg tot laat je te bedrinken, Weet het verschil niet tussen dag en nacht, Maar ik zie droefheid in je ogen blinken,-De drank heeft zo te zien geen rust gebracht.

Jouw hart vraagt slechts een snelle dood te vinden, Vervloekt de traagheid van 't bestaan.

Steeds vaker dragen westelijke winden Jouw beden en ook jouw verwijten aan.

Maar zou ik 't wagen bij jou terug te komen? Onder het bleke vaderlandse blauw

Kan ik slechts zingen en van vroeger dromen, Maar dromen over mij verbied ik jou.

De tijd verstrijkt, de droefheid groeit gestadig. Hoe kan ik voor jou bidden tot mijn God? Zo lief heb ik, je hebt het al geraden, Zelfs jij krijgt deze liefde niet kapot.

1917 [Russisch] А ты теперь тяжелый и унылый, отрекшийся от славы и мечты, На для меня непоправимо милый, И чем темней, тем трогательней ты. Ты пьешь вино, твои нечисты ночи, Что наяву, не знаешь, что во сне, Но зелены мучительные очи, -Покоя, видно, не нашел в вине. И сердце только скорой смерти просит, Кляня медлительность судьбы. Всё чаще ветер западный приносит Твои упреки и твои мольбы. Но разве я к тебе вернуться смею? Под бледным небом родины моей Я только петь и вспоминать умею, А ты меня и вспоминать не смей. Так дни идут, печали умножая. Как за тебя мне господа молить?

Ты угадал: моя любовь такая, Что даже ты не мог ее убить.

Rois fainéants* W.H. Auden

(Vertaling Peter Verstegen)

Ze werden en public gelucht op kerkelijke hoogtijdagen: Met schouderlang blond haar, gekamd en nieuw gevlochten, Zo werden ze door witte ossen in een wagen rondgedragen Voor de ogen van het volk, kinderen die de namen mochten Voeren van fabuleuze voorvaders, Chlotar, Chilperic, Clovis, Theodoric, Dagobert, Childeric,

Met in hun aders vorstenbloed dat rechtstreeks af moest stammen (De feiten werden wel eens door iets passenders vervangen) Van oude zeegoden of -monsters, want van die adel leek 't Geluk van de nu katholieke Franken nog steeds af te hangen. Iedereen wist natuurlijk dat het theater was en dat

Er iemand anders was die werkelijk de macht bezat,

Rois Fainéants

On High Feast-Days they were given a public airing: Their shoulder-length blond haircombed and braided, In carts drawn by white oxen they were paraded Before the eyes of the people, children bearing The names of fabulous ancestors, Chlotar, Chilperic, Clovis, Theodoric, Dagobert, Childeric,

In whose veins ran the royal blood, declared descended In unbroken line (the facts were sometimes amended) From sea-gods or sea-monsters of old, on which succession The luck of the French, though now Catholic, still depended. Everyone knew, of course, it was a staged play,

Everyone knew were the real power lay,

* De Frankische vorst Clovis bekeerde zich aan het eind van de vijfde eeuw tot het christendom en begon Frankrijk te onderwerpen uit naam van deze godsdienst. Dit was het begin van de Merovingische dynastie die tweeëneenhalve eeuw standhield, al werd het land geregeld versnipperd door erflating. Vanaf de zevende eeuw grepen de ‘hofmeiers’, koninklijke rentmeesters, de feitelijke macht, terwijl de Merovingers - de ‘vadsige koningen’ - het lot ondergingen dat Auden in dit gedicht beschrijft. De prinsen stierven doorgaans voor ze volwassen werden en een bedreiging konden gaan vormen. In 751 werd de laatste koning onttroond door hofmeier Pepijn III, de Korte (de vader van Karel de Grote), waarmee de Karolingische dynastie begon.

148

[Nederlands]

Dat de Meier van het Hof alles voor 't zeggen had,

Maar de Meiers waren maar bisschop. (Grimoald had geprobeerd Te heersen zonder hen, maar hij werd wreed geliquideerd.) Zo werden ze in promenade rondgevoerd van vroeg tot laat, Terwijl de lucht van krijgshoorns galmde; zijden vaandels woeien Fier in de wind, gejuich klonk uit de enthousiaste stammen.

Maar als er 's avonds dan aan hun excursie weer een einde kwam en Zij werden teruggevoerd naar hun verafgelegen hoeven,

Werden ze dag en nacht bewaakt, en streng (om te verhoeden Dat ze ontsnapten of dat vreemden iets zouden vermoeden), Met niets te doen, hooguit hun zegel aan een oorkonde gehecht Die ze nooit hadden leren lezen, maar altijd ruim voorzien Van vlees en bier en meisjes, waardoor ze volgens plan een Vroege dood stierven, de meesten amper negentien.

Ze zien als politieke martelaren, is dat niet terecht?

[Engels]

That it was the Mayor of the Palace who had the say, But Mayors were only bishops. (Grimoald had tried To rule without them: he soon and violently died.)

So from dawn till dusk they made their triumphal progression, While war-horns dindled the heavens, silken banners

Flapped in the wind, and the rapt tribes shouted away. But when darkness feil and their special outing was ended, Off they were packed again to their secluded manors, Closely watched day and night to prevent the danger Of their escaping or talking too much to a stranger, With nothing to do but affix their seals to charters

They had never been taught to read, and supplied with plenty Of beef and beer and girls from which, as was intended, They died young, most before they were twenty.

Drie gedichten

Álvaro de Campos*

(Vertaling August Willemsen)

Uitstel

Overmorgen, ja, overmorgen pas... Morgen zal ik denken over overmorgen En dan zal het kunnen; niet vandaag...

Nee, vandaag is niks gedaan; vandaag ben ik tot niets in staat. Het vage persisteren van mijn objectieve subjectiviteit,

De slaap, bij tussenpozen, van mijn ware leven, De vermoeidheid, bij voorbaat en oneindig,

Een vermoeidheid van werelden om een tram te nemen... Dit soort ziel...

Nee, overmorgen pas... Vandaag wil ik me voorbereiden,

Ik wil me voorbereiden op morgen denken over de dag daarna... Die is beslissend.

Ik heb mijn plannen al gemaakt; maar nee, vandaag maak ik geen plannen...

Morgen is het plannendag.

Morgen zet ik mij aan mijn bureau om de wereld te veroveren; Maar die verover ik pas overmorgen...

Ik heb zin om te huilen,

Ik heb zin om plotseling heel hard te huilen, van binnen... Nee, vraagt u me niet meer, dat is geheim, ik houd mijn mond.

Adiamento

Depois de amanhã, sim, só depois de amanhã... Levarei amanhã a pensar em depois de amanhã, E assim será possível; mas hoje não...

Não, hoje nada; hoje não posso.

A persistência confusa da minha subjectividade objectiva, O sono da minha vida real, intercalado,

O cansaço antecipado e infinito,

Um cansaço de mundos para apanhar um eléctrico... Esta espécie de alma...

Só depois de amanhã... Hoje quero preparar-me,

Quero preparar-me para pensar amanhã no dia seguinte Ele é que é decisivo.

Tenho já o plano traçado; mas não, hoje não traço planos... Amanhã é o dia dos planos.

Amanhã sentar-me-ei à secretária para conquistar o mundo; Mas só conquistarei o mundo depois de amanhã...

Tenho vontade de chorar,

Tenho vontade de chorar muito de repente, de dentro... Não, não queiram saber mais nada, é segredo, não digo.

* Álvaro de Campos was een van de alter ego's van Fernando Pessoa (1888-1935). Onder deze naam publiceerde Pessoa gedurende de laatste twaalf jaar van zijn leven zijn meest gekwelde en wanhopige gedichten. Na c. 1930 overheerste een soort doffe berusting. Het laatste hier opgenomen gedicht dateert van drie maanden voor Pessoa's dood.

[Nederlands] Pas overmorgen...

Toen ik kind was vermaakte het zondagscircus mij elke week.

Vandaag vermaakt mij slechts het zondagscircus van elke week van mijn jeugd... Overmorgen zal ik een ander mens zijn,

Mijn leven zal zichzelve meester zijn,

Al mijn ware eigenschappen van verstandig en belezen, praktisch mens Zullen bij proclamatie worden opgetrommeld...

Maar bij een proclamatie van morgen...

Vandaag wil ik slapen, morgen stel ik die proclamatie op...

Vandaag, wat is vandaag de voorstelling die mij mijn jeugd zou prolongeren? Zelfs om morgen de kaartjes te kopen,

Want de voorstelling is overmorgen pas... Eerder niet...

Overmorgen zal ik de openbare pose hebben die ik morgen bestuderen zal. Overmorgen zal ik eindelijk zijn wat ik vandaag nooit zijn kan.

Overmorgen pas...

Ik heb slaap als de kou van een zwerfhond. Ik heb erge slaap.

Morgen zal ik je de woorden zeggen, of overmorgen... Ja, misschien pas overmorgen...

Later... Later, ja... [1928]

[Portugees]

Só depois de amanhã...

Quando era criança o circo de domingo divertia-me toda a semana.

Hoje só me diverte o circo de domingo de toda a semana da minha infância... Depois de amanhã serei outro,

A minha vida triunfar-se-á,

Todas as minhas qualidades reais de inteligente, lido e práctico Serão convocadas por um edital...

Mas por um edital de amanhã... Hoje quero dormir, redigirei amanhã...

Por hoje, qual é o espectáculo que me repetiria a infância? Mesmo para eu comprar os bilhetes amanhã,

Que depois de amanhã é que está bem o espectáculo Antes, não... Depois de amanhã terei a pose püblica que amanhã estudarei. Depois de amanhã serei fmalmente o que hoje não posso nunca ser. Só depois de amanhã...

Tenho sono como o fno de um cão vadio. Tenho muito sono.

Amanhã te direi as palavras, ou depois de amanhã... Sim, talvez só depois de amanhã...

O porvir... Sim, o porvir... [1928]

[2]

Geen plichten hebben, geen vaste uren, geen werkelijkheden... Een menselijke vogel zijn

Die halcyonisch zweeft boven de onverzoenlijkheid der wereld

Zijn nachtelijk brood verdienend met het zweet van andermans aanschijn -Treurig manusje-van-alles

In het colosseum van tranen,

En een antieke compère, iets gevulder dan Venus van Milo, In de kortdurendheid der toevalligheden.

En een beetje zon, tenminste, voor de dromen waarin ik niet leef.

Zou het niet beter wezen Niets te doen?

Alles langs het leven omlaag te laten rollen Naar een schipbreuk zonder water?

[Portugees]

Não ter deveres, nem horas certas, nem realidades... Ser uma ave humana

Que passé halciónica sobre a intransigência do mundo Ganhando o pão da sua noite com o suor da fronte de outros -Faz-tudo triste

No coliseu com lágrimas,

E compère antigo, um pouco mais cheio que Vénus de Milo, Na insubsistência dos acasos.

E um pouco de sol, ao menos, para os sonhos onde não vivo.

Não será melhor Não fazer nada?

Deixar tudo ir de escantilhão pela vida abaixo Para um naufrágio sem água?

152

[Nederlands]

Zou het niet beter wezen Niets te plukken

In de gedroomde rozelaars,

En rustig liggen, denkend aan de ballingschap van anderen, In de te komen lentes?

Zou het niet beter wezen

Af te zien, net als het knappen van ballonnetjes Op volkse kermissen,

Van alles, Ja, van alles, Absoluut van alles?

[1934]

[Portugees] Não será melhor Colher coisa nenhuma Nas roseiras sonhadas,

E jazer quieto, a pensar no exílio dos outros, Nas primaveras por haver?

Não será melhor

Renunciar, como um rebentar de bexigas populares Na atmosfera das feiras,

A tudo, Sim, a tudo,

Absolutamente a tudo?

[3]

De slaap die over mij komt,

De geestelijke slaap die fysiek over mij komt, De universele slaap die individueel over mij komt -Die slaap

Zal anderen de slaap van slapen lijken, De slaap van willen slapen,

De slaap van slaap zijn.

Maar hij is meer, meer van binnen, meer van boven: Het is de slaap van de som van alle desillusies,

Het is de slaap van de synthese van alle vertwijfelingen, Het is de slaap van dat er wereld bij mij binnen is Zonder dat ik daartoe in iets heb bijgedragen.

De slaap die over mij komt Is niettemin als alle soorten slaap. De vermoeienis heeft althans mildheid, De neerslachtigheid heeft althans rust,

De overgave is althans het eind van elke inspanning, Het eind is althans dat niets meer te hopen valt.

[Portugees]

O sono que desce sobre mim,

O sono mental que desce fisicamente sobre mim, O sono umversal que desce individualmente sobre mim -Esso sono

Parecerá aos outros o sono de dormir, O sono da vontade de dormir,

O sono de ser sono.

Mas é mais, mais de dentro, mais de cima: É o sono da soma de todas as desilusões, É o sono da síntese de todas as desesperanças, É o sono de haver mundo comigo lá dentro

Sem que eu houvesse contnbuído em nada para isso.

O sono que desce sobre mim É contudo como todos os sonos. O cansaço tem ao menos brandura, O abatimento tem ao menos sossego, A rendição é ao ménos o fim do esforço, O fim é ao menos o já não haver que esperar.

154

[Nederlands]

Er is een geluid van een venster dat opengaat, Onverschillig draai ik mijn hoofd naar links Over de schouder die het voelt,

Ik kijk door het halfopen raam:

Het meisje van tweehoog aan de overkant

Leunt naar buiten met haar blauwe ogen naar iemand op zoek. Naar wie?,

Vraagt mijn onverschilligheid. En dit alles is slaap.

Mijn God, wat een slaap!...

[1935]

[Portugees]

Há um som de abnr uma janela,

Viro indiferente a cabeäa para a esquerda Por sobre o ombro que a sente,

Olho pela janela entreaberta:

A rapariga do segundo andar de defronte

Debruça-se com os olhos azuis à procura de alguém. De quem?,

Pergunta a minha indiferença. E tudo isso é sono.

Meu Deus, tanto sono!...

Ode op de indolentie

‘Zij arbeiden niet en spinnen niet.’ John Keats

(Vertaling W. Hogendoorn)

I

's Ochtends zijn drie gestalten mij verschenen, Handen ineen, hoofd hangend, van opzij. Zij schreden kalm achter elkander henen,

Vredig geschoeid, in witte feestkledij.

Zoals, draait men een marmeren vaas in 't rond Opdat men ook de ommezijde ziet,

Gestalten gaan en komen, de eerste 't eerst, Zo keerden zij weerom; en ik bevond

Hen onbekend, wat bij zo'n vaas geschiedt Als men door Phidias' erfgoed wordt beheerst.

Ode on indolence

‘They toil not, neither do they spin’ I

One mom before me were three figures seen, With bowed necks, and joined hands, side-faced; And one behind the other stepp'd serene,

In placid sandals, and in white robes graced; They pass'd, like figures on a marble urn,

When shifted round to see the other side; They came again, as when the urn once more Is shifted round, the first seen shades return;

And they were strange to me, as may betide With vases, to one deep in Phidian lore.

156

II

Waartoe, o Schimmen, die als vreemden kwaamt, Vermomd in heimelijk hulsel hier geraken? Was er een stil, verholen plan beraamd

Mijn lediggang te stelen, lui te maken, Werkloos? Rijp was de doezelige tijd;

De wolk van zalig zomers lomigzijn

Verlangzaamde mijn pols, verdoofde mij; Vreugd droeg geen krans, geen prikkel had de pijn:

O waarom smolt ge niet, liet mij niet vrij Van elke taak - tenzij de ledigheid?

III

Ten derden male zijn zij langsgegaan En kort was elks gelaat mij toegewend, Voor 't vager werd. O, nu achter hen aan

Op vleugelen! Ik had die drie herkend! De eerste was de Liefde, een schone maagd.

En de Eerzucht, immer afgesloofd en grauw Rondspiedend, was de tweede van die drie. De laatste, die, hoe vaak ook aangeklaagd,

Mij des te liever is, die wilde vrouw Herkende ik als mijn demon Poëzie.

II

How is it, Shadows! That I knew ye not? How came ye muffled in so hush a mask?

Was it a silent deep-disguised plot To steal away, and leave without a task My idle days? Ripe was the drowsy hour;

The blissful cloud of summer-indolence

Benumb'd my eyes; my pulse grew less and less; Pain had na sting, and pleasure's wreath no flower:

O, why did ye not melt, and leave my sense Unhaunted quite of all but - nothingness?

Is heap'd upon her, maiden most unmeek, -I knew to be my demon Poesy.

157

IV

Waarachtig, ik wou vleugels toen zij gingen! O dwaasheid! Is de Liefde ooit gewis? En de Eerzucht, pover, kan alleen ontspringen

Als een klein hart kortstondig koortsig is. De Poëzie - nee - kan niet zo bekoren,

Tenminste mij niet, als de middagdut En 's avonds honingzoete ledigheid. Geef mij een tijd zo stoorloos en beschut

Dat ik nooit weet hoe het seizoen verglijdt Of het actief gezond verstand moet horen!

V

En nogmaals - ach, waartoe? - verschenen zij. Mijn slaap was in een dromenwaas verwikkeld; Mijn ziel was als een bonte bloemenwei,

Met schaduwspel en flitsend licht bespikkeld. De ochtend grijs, toch regende het niet,

Al blonk in 't oog van Mei een zoete traan. Het venster, open op nieuw wingerdblad, Liet prille warmte in en 't lijsterlied.

O Schimmen, het was tijd voorgoed te gaan, Waarbij 'k geen traan om u vergoten had.

IV

They faded, and forsooth! I wanted wings: O folly! What is love! And where is it? And for that poor Ambition! It springs

From a man's litde heart's short fever-fit; For Poesy! no, she has not a joy,

-At least for me, - so sweet as drowsy noons, And evenings steep'd in honied indolence; O, for an age so shelter'd from annoy,

That I may never know how change the moons, Or hear the voice of busy common-sense!

O Shadows! 'Twas a time to bid farewell! Upon your skirts had fallen no tears of mine.

158

VI

Gij, Geesten drie, kunt nooit mijn hoofd doen rijzen Uit dit koel, bloemrijk gras - en dus: vaarwel! Mijn leeftocht is niet dat men mij zal prijzen,

Een troetellam in een week herdersspel! Vervaag zacht uit mijn blik, betreed nu weer

De dromenvaas als maskerspelfiguren.

Adieu! 'k Heb voor de nacht nog tal van beelden, Ook bleke beelden voor de lichte uren.

Verdwijn, Fantomen, uit mijn luie weelde De wolken in - en zonder wederkeer!

VI

So, ye three Ghosts, adieu! Ye cannot raise My head cool-bedded in the flowery grass; For I would not be dieted with praise,

A pet-lamb in a sentimental farce!

Fade softly from my eyes, and be once more In masque-like figures on the dreamy urn;

Farewell! I yet have visions for the night, And for the day faint visions there is store;

Vanish, ye Phantoms! From my idle spright, Into the clouds, and never more return!

Drie gedichten

Philip Larkin*

(Vertaling Peter Verstegen)

Laat dit mijn grafschrift zijn Ze naaien je, je pa en ma,

Al was het ook niet zo gemeend; Ze laten je hun fouten na

En nog een paar voor jou alleen.

Maar zij kregen hetzelfde mee Van zot volk in kledij van toen, Dat streng was, maar een beetje wee,

En dat elkaar wat aan wou doen.

De mens vererft zijn narigheid Die hem soms naar de lippen stijgt, Schei er zo gauw je kan mee uit

En zorg dat je geen kinderen krijgt.

This Be The Verse

They fuck you up, your mum and dad. They may not mean to, but they do. They fill you with the faults they had

And add some extra just for you.

But they were fucked up in their turn By fools in old-style hats and coats, Who half the time were soppy-stern

In document De Tweede Ronde. Jaargang 25 · dbnl (pagina 143-185)