• No results found

Verschillen tussen de vier typen SVz-bedrijven

Uit Figuur 9 (paragraaf 3.2.1) valt op te maken dat de vier aardbeibedrijven een lagere nitraatconcentratie hebben dan de twee preibedrijven en de bedrijven met bladgewassen. Voor de andere bedrijfstypen geldt dat er overlap is; hieruit blijkt niet dat de bedrijfstypen een verschillende nitraatconcentratie hebben. Het type bedrijf is sterk gekoppeld aan de regio waarin het voorkomt. Alle vier de aardbeibedrijven liggen in Zuidwest. Zowel de (zuidelijke) aspergebedrijven als de preibedrijven liggen in Zuidoost. Hierdoor, maar zeker ook door de kleine aantallen bedrijven, is het onmogelijk om het regio-effect te scheiden van het gewaseffect.

De bedrijven zijn niet volledig op één gewas gericht. Op de aspergebedrijven werden bijvoorbeeld ook venkel, aardappels, kerstbomen, prei, aardbeien en mais aangetroffen. Op preibedrijven werden witte kool, asperge, graan, mais, aardbei, boerenkool en bloemen aangetroffen. Op de bladgewasbedrijven werden ijsbergsla, mais, aardbei, prei, andijvie, paksoi, sla, spinazie, suikerbiet, graan en selderij verbouwd. Alleen op de aardbeibedrijven worden vrijwel alleen aardbeien geteeld.

Op de bedrijven worden veel wisselteelten toegepast. Op een perceel worden vaak in een jaar meerder teelten geplant. Bijvoorbeeld in het voorjaar

preiplanten en in het najaar andijvie. Daarbij komt dat de nitraatconcentratie die wordt aangetroffen in het grondwater het effect is van het landgebruik van enkele jaren. Hierdoor kunnen we verder geen goede uitspraak doen over de vraag of er verschil is tussen de gewassen, behalve de genoemde uitspraak dat de aardbeibedrijven een lagere nitraatconcentratie hebben dan de prei- en de bladgewasbedrijven.

Uit de resultaten valt ook niet op te maken dat het mestgebruik tussen de bedrijfstypen of regio’s verschilt. Op de vier aardbeibedrijven in Zuidwest wordt veel meer compost gebruikt dan op de vier bedrijven in Zuidoost. Het is niet duidelijk of dit te maken heeft met het type bedrijf of met regio. Het is niet mogelijk om hier een algemeen, voor de regio geldend beeld uit af te leiden. Hiervoor zijn de aantallen te klein en de bedrijven niet representatief.

Dat er verschillen zijn tussen de gewassen blijkt wel uit de gebruiksnormen die afgeleid zijn voor de SVz-gewassen (Tabel 9). Aardbei heeft een gebruiksnorm van 155 kg N/ha in 2013, asperge 75 kg/ha. Prei heeft een gebruiksnorm van 225 kg/ha en de bladgewassen spinazie en andijvie 335 en 260 kg N/ha.

Tabel 9. Gebruiksnormen voor de SVz-gewassen

2007 tot en met 2011 2012 en 2013 1e teelt 2e teelt 1e teelt 2e teelt

Aardbei 160 155

Prei 235 225

Asperge 80 75

Spinazie 210 160 190 145

Andijvie 170 90 170 90

Asperge is een afwijkend gewas ten opzichte van de andere SVz-gewassen. Aspergeplanten blijven circa twaalf jaar staan. De eerste drie jaar wordt niet geoogst en wordt de plant opgekweekt. In de jaren daarna wordt ieder jaar geoogst, tot en met het tiende tot twaalfde jaar. Daarna neemt de opbrengst sterk af (Van Boxem et al., 2002). Door deze teeltwijze gaat een aantal kenmerken van vollegrondsgroenten niet op voor asperge. De beworteling van asperges is in tegenstelling tot de andere gewassen diep, tot wel een meter. De plant zelf blijft staan, alleen de scheuten worden geoogst. De plant groeit na de oogst door, waardoor de plant nog in staat is stikstof op te nemen.

Veel van de genoemde oorzaken van hoge nitraatuitspoeling gaan ook niet op voor aardbeien. Aardbei heeft een lage stikstofbehoefte en laat weinig

gewasresten na. Bovendien is er na de teelt nog voldoende ruimte voor een groenbemester (Sukkel en Koot, 2002). Dit is waarschijnlijk ook de reden dat er

5

Conclusies

 Alle bemonsterde bedrijven hebben een gemiddelde nitraatconcentratie boven de nitraatnorm van 50 mg/l, variërend van circa 1,5 keer de norm tot bijna 8 keer de norm.

 De nitraatconcentraties op SVz-bedrijven zijn circa twee keer zo hoog als op akkerbouwbedrijven in dezelfde regio Zand Zuid.

 Het stikstofmestgebruik op de SVz-bedrijven komt overeen met

akkerbouwbedrijven in dezelfde regio. De stikstofbodemoverschotten op SVz-bedrijven zijn echter circa twee keer zo hoog als op deze

akkerbouwbedrijven.

 De oorzaak van het hoge stikstofbodemoverschot op de bedrijven is waarschijnlijk de lage stikstofefficiënte van vollegrondsgroenten. Uit een literatuuronderzoek komt een aantal oorzaken naar boven van de lage stikstofefficiëntie van vollegrondsgroenten:

1 Groenten worden veelal geoogst in een vegetatief stadium zonder afrijpingsfase.

2 Vollegrondsgroenten hebben een ondiepe beworteling van relatief matige kwaliteit.

3 Bij de teelt van vollegrondsgroenten blijven relatief veel oogstresten achter op het land.

4 Het telen van een groenbemester na vollegrondsgroenten is vaak moeilijk vanwege late oogst

 De uitkomsten van dit onderzoek zijn door de opzet van de steekproef niet representatief voor de vollegrondsgroentensector in Zand Zuid. Wel wordt het bestaande beeld bevestigd dat vollegrondsgroentenbedrijven hoge nitraatconcentraties hebben in het grondwater.

6

Literatuur

Bodemkundige dienst van België en Universiteit Gent (2008). Analyse van Nitraatstikstofresidumetingen in de tuinbouw. Rapport

VLM/MESTBANK/TWOL2006/MB2006/4

De Haan, J. en P. Dekker (2005). Best Practices bemesting vollegrondsgroenten. Lelystad, Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, Rapport PPO-338-2

De Haan, J. (2009). Teelt de grond uit: het concept. P.P. Omgeving.

De Haan, J. en W. Geel (2010). Nutriënten waterproof: Nitraatnorm op zand verdraagt geen intensieve landbouw. P.P.O. B.V. Projectnummer: 32530133. De Klijne, A., J.W. Reijs, B. Fraters, J. de Hoop en T.C. van Leeuwen (2010). Eindrapport van de evaluatie van het LMM

Scenario's voor het programma vanaf 2011. RIVM, Rapport 680717012

De Ruijter, F.J. en A.L. Smit (2003). Relaties tussen nitraat in het grondwater en potentiële indicatoren voor nitraatverlies op de voorloperbedrijven van Telen met toekomst. Wageningen, Plant Reserch International, Rapport OV0301 De Ruijter, F.J. en J. Groenwold (2004). Bemesting en Nmin op gewasniveau (2000-2002) op de praktijkbedrijven van Telen met toekomst. Plant Research International, Rapport OV0401

De Ruijter, F.J. en L.J.M. Boumans (2005). Waterkwaliteit op open teelt bedrijven en de relatie met bodem- en bemestingsvariabelen. Resultaten van het project Telen met toekomst, 2000-2004. Plant research international, Rapport OV0501

De Ruijter, F.J., L.J.M. Boumans en P. Van Asperen (2006). Grondwaterkwaliteit op open teelt bedrijven op zandgrond Resultaten van het praktijknetwerk Telen met toekomst 2005. Plant Research International, Rapport OV0601

De Ruijter, F.J. en J.A.M. Wilms (2008). Organische bemesting en stikstof in de teelt van asperge. PLant Research International, Rapport 190

De Vries, F., W.J.M. de Groot, T. Hoogland en J. Denneboom (2003). De Bodemkaart van Nederland digitaal: Toelichting bij inhoud, actualiteit en methodiek en korte beschrijving van additionele informatie. Wageningen, Alterra, Rapport 811

Fraters, B., L.J.M. Boumans, T.C.v. Leeuwen en J.W. Reijs (2007). De uitspoeling van het stikstofoverschot naar grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven. Bilthoven, RIVM, Rapport 680716002

Groot, M.S.M., J.J.B. Bronswijk en T.C.v. Leeuwen (2003). Resultaten 1997. Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit. Rapport

Smit, A. en K. Zwart (2003). Stikstofstromen op de kernbedrijven Meterik en Vredepeel. Mineralisatie van bodem en gewasresten. Plant Research

International, Rapport OV0304

Smit, A., F.J. de Ruijter, J.J. de Haan en J.G.M. Paauw (2011). Maatregelen ter vermindering van de nitraatuitspoeling. De mate van toepassing in de sector vollegrondsgroenten. Alterra, Rapport 2239.3

Sukkel, W. en P.A.C. Koot (2002). Geïntegreerde vollegrondsgroenteteelt Zuidoost Nederland, . PPO-bedrijfssystemen, Rapport

Van Boxem, H., G. Buysse, B. Maes, P. Robinet en F. Williame (2002). Handboek ecologisch tuinieren.

Van Bruggen, C., C.M. Groenestein, B.J. de Haan, M.W. Hoogeveen, J.F.M. Huijsmans, S.M. van der Sluis en G.L. Velthof (2012). Ammoniakemissie uit dierlijke mest en kunstmest in 2010. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu,, Rapport

Van den Berg, M. en M.M. Pulleman (2003). Kwaliteit van grond- en oppervlaktewater in het project Telen met toekomst 2002. Plant Research International Rapport OV0303

Van den Ham, A., G. Doornewaard en C.H.G. Daatselaar. (2011). Uitvoering van de Meststoffenwet. Evaluatie Meststoffenwet 2012: deelrapport ex post.

Wageningen, LEI, Rapport 2011-073

Van der Schoot, J.R. en W. Van Dijk (2000). N/P afvoer bij akkerbou- en vollegrondsgroente-gewassen. . Lelystad, Praktijkonderzoek Pland & Omgeving, Rapport

Van Dijk, W., J.G. Conijn, J.F.M. Huijsmans, J.C. van Middelkoop en K.B. Zwart (2004). Onderbouwing N-werkingscoefficient organische mest. PPO, Rapport 337 Van Dijk, W., J.R. van der Schoot, A.M. van Dam, L.J.M. Kater, F.J. de Ruijter, H. van Reuler, A.A. Pronk, T.G.L. Aendekerk en M.P. van der Maas (2005). Onderbouwing N-gebruiksnormen akker- en tuinbouw. N-gebruiksnormen ‘kleine gewassen’ Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Rapport PPO 347

Ver Elst, P. (2010). Bemesting van vollegrondsgroenten. Landbouw & Techniek 5: 26-29.

Bijlage 1 Stikstof afvoernormen per ha gewas