• No results found

- Positie boringen: regelmatige verdeling over het plangebied, zie figuur 12.

- Gebruikt boormateriaal: guts met diameter van 3 cm en edelmanboor met diameter van 7 cm.

- Totaal aantal boringen: 25

- Geboorde diepte: 0,6 – 6,0 m -Mv

- Inmeten boorlocaties: GPS, meetlint en waterpas

- Boorbeschrijving: Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB 5.1) 2.2 Resultaten booronderzoek

De ligging van de boorpunten is weergegeven op de boorpuntenkaart.

Tijdens het veldonderzoek zijn in eerste instantie 20 boringen gezet in drie raaien (boringen 1 tot en met 20). Aan de hand van de resultaten hiervan is besloten om gedurende een tweede boordag, met behulp van mechanische boor-apparatuur vijf aanvullende boringen te zetten en negen boringen te verdiepen.

De resultaten van het booronderzoek zijn opgesomd in Bijlage 1 en afgebeeld in figuur 12.

In figuur 11 is te zien dat bovenin alle boringen, direct onder de bestrating, opgebracht zand is aangetroffen. Dit zand is bovenin doorgaans geel geoxideerd en op wat grotere diepte,

ongeoxideerd en grijs. Soms bevat dit grijze zand kleibrokken (boringen 15 tot en met 19 en 23) of brokken oranje-rood baksteenpuin (boringen 11, 12, 15 en 19). In de boringen 11, 12, 15, 16, 17 en 19, loopt dit zand tot onderin de boring door. In de tot grote diepte doorgezette boringen 8 en 9 gaat het grijze zand over in een gelaagd pakket van door dunne kleilaagjes onderbroken zand. Ook onderin de boringen 1, 5, 7, 8, 9, 10, 18 en 20, is een dergelijk gelaagd zandpakket aangetroffen. In de eveneens tot grote diepte doorgezette boringen 1, 10, 18 en 20, bleek tussen het grijze zand en het gelaagde zandpakket een pakket ongelaagde, zeer losse en ongerijpte venige klei (boringen 10, 18 en 20) of kleiig veen (boring 1), aanwezig te zijn.

In de boringen 2, 3, 6, 11, 12, 13, 14, 15, 20 en 23 15 zijn lagen baksteen aangetroffen. In de met de hand gezette boringen 2, 3, 6, 13 en 14, bleek deze laag ondoordringbaar te zijn.

Omdat deze boorpunten niet van wezenlijk belang bleken te zijn voor de beantwoording van de vraagstelling, zijn deze boringen niet met behulp van mechanische boorapparatuur tot grotere diepte doorgezet.

Figuur 8: De overgang van de uit venige klei bestaande bezinkingslaag met het

onderliggende, door kleilaagjes onderbroken zandpakket, zoals aangetroffen in boring 1.

In de boringen 6, 13, 14, en 20 is bovenop de ondoordringbare baksteenlaag een dik pakket humusrijk, licht venig zand aangetroffen met daarin talrijke brokjes baksteen, mortel en een grote hoeveelheid schelp. Een overeenkomstig pakket humusrijk zand met puin en schelp is aangetroffen in de boringen 4 en 21 tot en met 25. In boring 22 zijn onderin dit pakket twee scherven van een tweezijdig roodgeglazuurde pot aangetroffen. Hieronder is een dik pakket humusrijke, zwak venig klei aanwezig met onderin twee scherven van een delftsblauwe schaal met blauwzwart geglazuurde buitenzijde. Tevens komen in deze laag talrijke dunne takjes voor.

Figuur 9: Het in de boringen aangetroffen aardewerk met links het in boring 23 aangetroffen materiaal, in het midden de in boring 22 aangetroffen scherven van rood-geglazuurd

materiaal en rechts de eveneens in boring 22 aangetroffen scherven van delftsblauw materiaal. De scherven liggen op een raster van vierkante centimeters.

In boring 23 bleken onderin het in deze boring aangetroffen pakket humusrijk zand, twee scherven van een dikke, rood geglazuurde pot of kruik aanwezig te zijn. Één van de scherven betreft een deel van een oor. Hieronder is achtereenvolgens; venige klei, grijs zand, een laag baksteen en opnieuw een laagje venige klei aangetroffen. In de op ongeveer gelijke hoogte gelegen boringen 4, 22, 24 en 25, is vergelijkbare venige klei aangetroffen. In boring 24 ligt hier bovenop een 25 cm dikke laag zwak zandige klei. In de boring 25 ligt zowel onder als boven deze klei een laag baksteen met daarboven een laag grijs zand. Hier bovenop bleek een 25 cm lang deel van de boorkern gevuld te zijn met zeer stevig hout. In boring 20 is

aanmerkelijk minder stevig hout aangetroffen onder een dikke laag baksteen. Onder dit hout is een dun laagje humeuze, stevige klei aangetroffen met daaronder een pakket grijs zand. In boring 7 is een klein stukje hout aangetroffen in een dik pakket venig zand. Lagen van overeenkomend, venig zand, zijn aangetroffen in boring 21.

Vondstentabel

Boring en

diepte Vondstmateriaal Datering Conserveringstoestand

7

220 cm -Mv Hout Nieuwe Tijd? Enkele centimeters groot, zacht stuk 20

255 cm -Mv

Hout Nieuwe Tijd? Ongeveer 10 cm lang stuk, zacht hout 22

140 cm -Mv Twee scherven rood-geglazuurd

aardewerk Nieuwe Tijd Hoekige brokken van enkele centimeters grootte

22

150 cm -Mv Hout Nieuwe Tijd? Meerdere brokken zacht hout van enkele centimeters grootte

22

240 cm -Mv Twee scherven delftsblauw aardewerk Nieuwe Tijd Hoekige brokken van enkele centimeters grootte

22

250 cm -Mv Talrijke takjes Nieuwe Tijd Goed geconserveerde takjes van ongeveer een halve cm dikte.

23

250 cm -Mv

Twee scherven van een dikke, rood-geglazuurd pot of kruik met oor.

Nieuwe Tijd Hoekige brokken van enkele centimeters grootte

Figuur 10: Boringen met de mechanische boor in plangebied

Figuur 11: Boorprofielen

Figuur 12: Boorpunten. © Topografische Dienst Kadaster, Emmen, 2008

2.3 Interpretatie

Het door kleilaagjes onderbroken zand dat onderin de boringen 1, 5, 7, 8, 9, 10, 20 en 22 is aangetroffen, vormt een natuurlijke afzetting zoals de ze kan ontstaan in een waddenmilieu of op een strandvlakte. Het ongelaagde zand dat onderin de boringen 4, 5 en 21 is aangetroffen, vormt mogelijk duinzand.

Het dikke pakket ophogingszand dat in veruit de meeste boringen is aangetroffen en dat in de boringen 8, 9, 10 en 18 tot grote diepte doorloopt, geeft aan dat de havenkom ooit een diepte heeft gehad van ruim drie meter beneden NAP. Vergelijking van de westelijke boorraai met de middelste en de oostelijke boorraai, laat zien dat de haven aan de westzijde, over het geheel genomen, aanmerkelijk minder diep was en dat de diepte hier van noord naar zuid, geleidelijk aan toenam. In de overige boorraaien is dit niet of nauwelijks het geval. Deze bevindingen lijken goed overeen te stemmen met de vorm van de haven zoals deze op de topografische kaart van 1903 staat afgebeeld.

Voorafgaande aan de opvulling van de havenkom met zand (en kleibrokken) heeft bezinking van kleiig veen en venige klei plaatsgevonden. Dit verklaart de prutlaag die in de boringen 1, 10, 18 en 20 is aangetroffen. Waarschijnlijk dateert deze prutlaag in de boringen 1, 10 en 18 van na de laatste uitbaggeringsfase en is deze daardoor nauwelijks archeologisch interessant.

In de meest oostelijke boorraai loopt de tot grote diepte uitgebaggerde havenkom door tot in de meest noordelijke boring. In deze boring (20) heeft de havenkom een maximale diepte gehad van ruim 2,3 m -NAP. De in deze boring tussen 0,75 en 1,25 -NAP gelegen

opeenvolging van humeuze klei, hout en baksteen, kan mogelijk in verband worden gebracht met de in de boringen 4, 6, 13, 14, 22, 23 en 25 op min of meer dezelfde diepte aangetroffen lagen baksteen en venige klei. Wellicht gaat het hier om restanten van de kade zoals deze bestond voordat de haven de vorm kreeg zoals deze op de topografisch kaart van 1903 afgebeeld staat. Dit betekent dat de bezinkingslaag die onderin boring 20 is aangetroffen, mogelijk wel archeologische betekenis heeft. Restanten van een mogelijke kade zoals deze op de uit 1903 daterende topografische kaart op het zuidoostelijke deel van de haven staat

afgebeeld, is nauewlijks iets aangetroffen; mogelijk vormt de in boring 15 op een diepte van 0,25 m +NAP aangetroffen baksteenlaag, hier een overblijfsel van. In dat geval ligt deze echter op een dik pakket vullingsmateriaal en lijken hier geen archelogisch interessante lagen of structuren aanwezig te zijn.

Van de puin- en schelprijke laag die in de boringen 4, 6, 13, 14, en 20 tot en met 25 is aangetroffen, is het gemakkelijk voorstelbaar dat deze onderdeel uitmaken van de

aanpassingen die tot het ontstaan van de in 1903 aanwezige haven hebben geleidt. Het zou hier dan gaan om een ophogingspakket dat grotendeels uit sloopmateriaal gaat en waar bovenop een bestratingslaag is gelegd. Dit kan dan de laag baksteen verklaren die in de boringen 2, 3, 11, 12 en 15 rond een diepte van een meter boven NAP is aangetroffen. Deze bestratingslaag maakt in dat geval deel uit van de kade zoals deze rond 1903 bestond en is na demping van de haven afgedekt met een laag ophogingszand waar bovenop, de huidige bestrating ligt.

Uit het boven geschetste beeld kan worden afgeleid dat in de meest oostelijke boorraai slechts op het meest noordelijke deel (boring 20) archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn die die van voor de negentiende eeuw dateren.

In de middelste boorraai zijn de onderin boring 23 aangetroffen lagen venige klei mogelijk archeologisch interessant en moet er rekening mee worden gehouden dat dergelijke lagen ook aanwezig kunnen zijn onder de in de boringen 13 en 14 aangetroffen baksteenlagen.

In de westelijke boorraai lopen de lagen die mogelijk archeologisch interessant zijn, door tot in boring 7. Op figuur 12 is de zone weergegeven waarbinnen archeologisch interessante lagen aanwezig lijken te zijn.

3 Conclusies en aanbevelingen (selectieadvies)

Door ArcheoPro zijn 25 boringen gezet op het Meerplein in Beverwijk. Dit booronderzoek had tot doel om vast te stellen of in de ondergrond onder het huidige Meerplein, resten van de voormalige haven aanwezig (kunnen) zijn. Hierbij gaat het zowel om restanten van de

voormalige kade als om afzettingen die zijn gevormd op de voormalige havenbodem.

Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de havenkom een maximale diepte heeft gehad van ongeveer drie meter beneden NAP. Deze diepte is waarschijnlijk bereikt tijdens de laatse onderhoudswerkzaamheden in de haven in de twintigste eeuw. De vorm van de

havenkom komt nagenoeg exact overeen met de vorm zoals deze staat afgebeeld op de topografische kaart uit 1903. In de boringen die ten zuiden van de op deze kaart afgebeelde kade zijn gezet, is een dik ophogingspakket aangetroffen dat uit zand bestaat dat plaatselijk is vermengd met kleibrokken. Hieronder is soms nog een laag bezinkingsprut aangetroffen.

Deze dateert waarschijnlijk van na de laatste uitbaggeringsfase van de haven en heeft naar verwachting derhalve geen archeologische betekenis.

In de boringen die ten noorden van de opgevulde havenkom zijn gezet, zijn lagen venige en humeuze klei aangetroffen. Plaatselijk komt hierin hout en aardewerk voor. Het gaat hier vrijwel zeker om lagen die geleidelijk aan zijn gevormd gedurende het historische gebruik van de haven. Tevens bleken hier lagen baksteen en hout aanwezig die de resten lijken te vormen van kadewerken. In deze zone (afgebeeld op figuur 12) wordt dan ook aanbevolen om voorafgaande aan de voorgenomen bouw van een parkeergarage, archeologisch

vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van proefsleuven. Een dergelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd bedrijf volgens een daarvoor speciaal op te stellen Pakket van Eisen (PvE).

In alle gevallen geldt dat indien archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden, deze gemeld dienen te worden bij de gemeente Beverwijk, conform Monumentenwet 1988, laatste wijzing van 1 september 2007, paragraaf 7, artikel 53 en verder.

Drs. R.P. Exaltus Senior-archeoloog

Archeologische tijdschaal

Periode Datering

Midden- en Laat Paleolithicum (oude steentijd) 250.000 - 9000

Mesolithicum (midden steentijd) 9000 - 4500

Neoliticum (nieuwe steentijd) 4500 - 2100

Bronstijd 2000 - 800

Ijzertijd 800 - 12 v. chr

Romeinse tijd 12 v chr - 500 n. chr.

Vroege middeleeuwen 500 - 1000

Volle middeleeuwen 1000 - 1250

Late middeleeuwen 1250 - 1500

Nieuwe tijd 1500 - heden

Literatuur

Es. Van W.A., Sarfatij, H. & P.J. Woltering (red.) 1988. Archeologie in Nederland; De rijkdom van het bodemarchief. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

Amersfoort.

Grote historische Provincie Atlas van Nederland; deel 1 West-Nederland 1838-1857 1:50.000.

Topografische dienst Wolters Noordhoff Groningen 1990

Grote historische topografische Provincie Atlas Noord-Holland; 1905 1:25.000. Nieuwland Tilburg 2006

Grote topografische atlas van Nederland 1:50.000 Deel 1 West-Nederland. Topografische dienst. Wolters Noordhoff Groningen 1997

Kuiper, M. 2006/2007. Atlas van topografische kaarten Nederland, 1955-1965. Uitgeverij 12 Provinciën, Landsmeer.

Rijksdienst voor het oudheidkundig Bodemonderzoek, ARCHIS II (Archeologisch Informatie Systeem), http://wwwarchis.archis.nl:70/archis/

Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 2000, IKAW 2 (Indicatieve kaart Archeologische Waarden), Amersfoort.

Twaalf provinciën 2007. Atlas van topografische kaarten. Nederland 1955-1965. Uitgeverij twaalf provinciën. Landsmeer.

Visser-Poldervaart, M., en G.P. Alders, 2006. Cultuurhistorisch Kader voor het bestemmingsplan Stationsgebied en Knooppunt Beverwijk. Wormer 16 juni 2005.

Bijlage 1: Boorbeschrijving

Boorbeschrijving volgens ASB 5.1

325 Z GR OPG

Bijmengsels: BK = bijmengsel klei, BS = bijmengsel silt, BZ =bijmengsel zand, BG= bijmengsel grind, BH = bijmengsel humus. Betekenis toegevoegde cijfers: 1 = zwak, 2 = matig, 3 = sterk en 4 = uiterst.

Kleur:

HK = hoofdkleur, BL = blauw, BR = bruin, GE = geel, GN = groen, GR = grijs, OL = olijf, OR =oranje, PA = paars, RO = rood, RZ = roze, WI = wit, ZW = zwart.

TK = Tweede kleur (kleurafkortingen als boven).

IK = Intensiteit kleur: LI = licht en DO = donker

VLK = Vlekken (V): 2e en 3e letter is kleurafkorting als boven, 1 = weinig, 2 = matig , 3= veel Overige kenmerken:

CO = Consistentie (C ): ZSL-zeer slap, SLA-slap, MSL-matig slap, MST-matig stevig, STV-stevig PLH = plantenresten (PL0 = geen, PL1 = spoor, PL2 = weinig, PL3 = veel)