• No results found

verre die verwachtingen in een verantwoorde vorm uiting zullen vinden

In document Ad interim. Jaargang 2 · dbnl (pagina 173-177)

Vier jonge Profeten, Ad den Besten, Guillaume van der Graft, C.A.G. Planije en Jan

Praas, hebben na de oorlog samen met Gerrit Kouwenaar, Jan Vermeulen en Thomas

Vodijn het bibliofiele tijdschriftje De Roode Lantaarn gesticht, waarvan het eerste

nummer, tot dusver het enige, in Augustus is verschenen. De bedoeling is dat deze

uitsluitend aan poëzie gewijde periodiek alleen door de redactie en enkele gasten

(o.a. W. Joh. Barnard, W.J. van der Molen en Paul van 't Veer) gevuld wordt. De

zeven dichters die aan deze eerste aflevering meewerken hebben stuk voor stuk talent,

maar tonen althans hier nog weinig oorspronkelijkheid; alleen ‘Het wonderlijk

moment’ van Paul van 't Veer heeft een eigen geluid. Maar waarschijnlijk is het

onbillijk om op grond van deze ene aflevering al een conclusie te trekken over deze

nieuwe, kleine kring van jonge dichters, waarvan er vijf tevens de redactie zullen

vormen van het heel binnenkort te verschijnen tijdschrift Columbus.

Columbus is de voortzetting van drie illegale tijdschriften: Maecenas, Parade der

Profeten en Zaans Groen. Ad den Besten, C.A.G. Planije, Jan Praas, Paul van 't Veer

en Jan Vermeulen zullen de redactie vormen van dit ‘litterair-cultureel maandblad

voor jongeren’, waarin de invloed van de Profeten dus wel onevenredig sterk is. Ik

memoreerde al dat de Leeuwarder kring buiten deze fusie is gebleven en Podium

dus zelfstandig zal voortzetten.

Overigens blijft het niet bij deze tijdschriften. Wanneer alle plannen in vervulling

gaan, en daar lijkt het sterk op, krijgt onze literatuur binnenkort

een overvloed van tijdschriften zoals we die nooit tevoren gekend hebben. Criterium

gaat herrijzen onder redactie van R. van Lier, A. Morriën, W.S.A. Colenbrander,

Mr. H. Drion en Mr. K. Wiersma, maar dan niet meer als een literair, maar als een

algemeen cultureel tijdschrift. Ferdinand Langen en Koos Schuur zullen de redactie

vormen van Het Woord, maandblad voor de nieuwe Nederlandse letterkunde, dat de

drager wil zijn van de nieuwe beweging, die zich tijdens de oorlog in onze literatuur

heeft gevormd. S. Vestdijk, Wolfgang Cordan, D.A.M. Binnendijk, dr. Jac. Presser

en G. den Brabander zullen in Centaur het clandestien verschenen bundeltje ‘'t

Spuigat’ voortzetten. Bert Voeten, Maarten Vrolijk en Hanno van Wagenvoorde

maken de redactie uit van Symbool, K. Lekkerkerker, H.J. Scheepmaker en J. Spierdijk

zullen het jongerentijdschrift Proloog redigeren, de Dordtse dichters C. Buddingh'

en A. Bosman het tijdschrift Semaphore. Drie der ouderen, Nijhoff, Engelman en

Roland Holst, richtten De Harp op, een driemaandelijks tijdschrift uitsluitend voor

poëzie. Wanneer we dan nog Voorpost noemen, een algemeen literair tijdschrift dat

onder redactie van Vestdijk zal staan, geloven we dat deze opsomming, al is ze dan

niet volledig, toch het belangrijkste heeft genoemd wat in de eerstkomende tijd aan

nieuwe literaire tijdschriften zal verschijnen. In hoeverre en wanneer de oude

tijdschriften terug zullen komen is op het moment nog een open vraag. Het kerkelijke

en politieke sectarisme in de literatuur schijnt onder de jongeren afgedaan te hebben;

aldus kunnen alle krachten aan aesthetische en sociale tegenstellingen worden gewijd.

Wellicht zal deze of gene opmerken, dat ik wat te veel aandacht heb besteed aan het

werk

van de allerjongsten, van de in zovele opzichten nog onmondigen. Ik heb ook mijzelf

deze vraag gesteld, eer ik me zette tot de taak, die ik o.a. door gebrek aan gegevens

weet maar onvolledig te hebben volbracht. Toch geloof ik dat het juist was om dit

hoofdstuk uit de histoire contemporaine van onze literatuur te schrijven. De jeugd

die in de oorlog het woord heeft genomen is, enkele uitzonderingen daargelaten,

natuurlijk nog onrijp, maar ze heeft dan ook al de bekoring van het onrijpe, het

onvolgroeide, en de schoonheid van de bloesem. Veel van de namen die we noemden

zullen we moeten vergeten, enkele zullen we straks ontmoeten met een blijde glimlach

van herkenning. De jongeren zijn het altijd waard, dat wij ouderen notitie van hen

nemen, maar nu hun de taak is opgelegd, op de puinhopen van onze cultuur een

nieuwe wereld op te bouwen, is het meer dan ooit zaak om, al is het dan ook kritisch,

nauwlettend acht te geven op al hetgeen hen drijft en stuwt, op al hetgeen in hen

worstelt om klaarheid en bevrijding. In dit bewustzijn hoop ik in een derde bijdrage

over de poëzie der illegaliteit op het werk van een aantal dezer jongeren nader in te

gaan.

Naschrift. - In mijn artikel over Verzetspoëzie in het Augustus-no. schreef ik het

gedicht: ‘Uit het diepst van mijn hart’ aan een onbekende dichter Van Tol toe (blz.

176). Ik deed dat o.a. op gezag van een van onze bekendste dichters, die in de

verzetspoëzie goed thuis is. Intussen zijn er twee andere gegadigden voor het

auteurschap komen opdagen: een huisvrouw uit Amsterdam en een architect uit

Nijmegen. Men is van plan deze beide candidaten met elkaar en met het omstreden

lied te confronteren. Ik hoop in een volgend artikel te kunnen mededelen aan wie

van de twee het

literaire scheidsgerecht, dat ik Salomo's wijsheid toewens, de erepalm van het

auteurschap heeft uitgereikt. Tenzij ook in dit geval een derde hond - Van Tol

wellicht? - er met dit literaire kluifje vandoor gaat.

Het op blz. 174 genoemde gedicht ‘Het carillon’ is van Ida G.M. Gerhardt.

Walter Brandligt †

In document Ad interim. Jaargang 2 · dbnl (pagina 173-177)