- Dan zyt gy niet gewroken, - zei de monik, zich weêr gemakkelyk nedervoegende.
- Hoe zoo? - vroeg Bernhart ontsteld.
- Wraek vergeldt wraek. Wreek u op Raoul, een ander zal zich op u wreken, en
wederom zal een ander zich wreken op hem, die zich op u gewroken heeft; en zoo
tot in het oneindige... Bestond er zoo genomen eens niemand om die wederwraek te
eischen, dan zou God de wreker zyn.... De wraek is eeuwig, jongen; zy is er van in
den beginne en zal woeden tot in het einde.
- Zoo dat er volgens u geene eigenlyke voldoening mogelyk is? - vroeg Bernhart
met eenen ongeloovigen lach.
- Er is zeker voldoening mogelyk, - antwoordde Harno zich wat opregtende, en
zyn hoofd met den elleboog onderschragende om Bernhart strak en koud te kunnen
aenzien.
- Ho, leer my die dan! Zeg my de middelen om ze te bekomen!... Geef my
voldoening, o geef my toch voldoening! - smeekte Bernhart met vuer.
- Er is niets gemakkelyker. Gevoel niet dat gy beleedigd zyt en stel u boven of
onder alles. Folter u zelven niet om eene voldoening na te jagen, welke gy
nimmer vinden zult... Geef aen degene, die u beleedigden het genoegen niet uw hart
door de knaging hunner beleediging opgevreten te zien... Dood uwe driften of wel
uwe ziel.... Verlaet de wereld of zie haer niet meer... Ga in een klooster.
- In een klooster? - vroeg Bernhart woedend. - Spot ge met my, monik, of houdt
ge my voor een kind?... Ik zoek niet dan naer vryheid, naer gelykheid, naer geluk....
en gy wyst my naer een klooster!
- Welnu? - vroeg de monik op yskouden toon, en hy vlyde zich op nieuw en rustig
neder.
- Is er dan in een klooster vryheid en gelykheid, monik? - stoof Bernhart op. - Ha!
ha! ha! gy leert spotten, Harno, gy leert waerlyk spotten!.... Zeg eens heerscht er in
een klooster even als overal, iets anders dan hoovaerdy, jaloezy, onderkruiping?
Kabaleert, vecht men daer niet, om prior, vader gardiaen, om abt te worden?....
- En gy droomt van gelykheid? - hernam Harno.
- Maer, vader....
- Geeft gy daer het bewys niet dat er geene gelykheid mogelyk is? Indien tusschen
zoo een klein getal menschen om den voorrang geworsteld wordt, hoe zou men daer
niet om worstelen tusschen millioenen en millioenen menschen in de wereld?
- Dan zou er nooit gelykheid bestaen, wilt gy zeggen? - vroeg Bernhart met
minachting.
- Nimmer.
- Dan zouden de laten of het volk nooit hunne menschheid gevoelen, hunne
dwingelanden verpletteren, of zich tot nevens hen verheffen?
- Zinbegoocheling.
- En de adel, de ryke zou nooit beseffen dat hy onregtvaerdig, onmenschelyk
handelt?
- Zotterny.
- Dan zou volgens u, ziellooze monik, de menschheid nooit bevroeden, dat haer
geluk slechts in eendragt, gelykheid, overeenstemming, dat haer geluk slechts in de
achting van den eene voor den andere bestaet?
- Droom.
- Gy liegt! - borst Bernhart eensklaps en woedend uit; - want God is goed en
regtvaerdig!
- Wie loochent het? - vroeg Harno zoo koel als naer gewoonte. - Maer onder ons
gezegd, hoeveel beseffen er hunne waerdigheid? hoeveel gevoelen er de slaverny
waerin alle menschen verkeeren?
- Maer zy zullen dat immers door hun lyden wel eens gevoelen?
- Gy lacht, jongen: Johan, uw knecht....
- Hy is myn knecht niet, - onderbrak hem Bernhart, - ik wil noch knecht noch
dienaer.
- Hy is uw knecht; maer ik ga voort: Johan werd zeker door Raoul beleedigd; er
werd op hem zeker de grootste wreedheid gepleegd, door hem te weigeren zyne
vrouw in haren doodstryd by te staen.
- Welnu? - vroeg Bernhart angstig.
- Die heeft dat al vergeten.
- Gy liegt, Harno!
- Hy gevoelt nu al niets meer, dan dat hy zyne vrouw niet meer heeft, en dat zal
hy vergeten zoodra eenige klompen aerde haer bedekken zullen, misschien nog
eerder.... Dan wordt hy op nieuw de gedweeste laet, zoo hy al eens iets anders geweest
is....
- En wat besluit gy daer uit, vader?
- Dat er altoos zwakke menschen, dus altoos dienaren zullen zyn; dat het in Gods
beschikking of in de natuer der zaken ligt dat zy er zyn.... dat het op aerde noodzakelyk
is....
Noodzakelyk! noodzakelyk! riep Bernhart, zich voor het hoofd slaende, uit,
-noodzakelyk! O vader, vader! herroep toch dat word! vernietig mynen droom van
de gelykheid niet!.... Zeg my niet, doe my toch niet bevroeden dat er later nog velen,
velen zullen zyn , welke zullen lyden wat ik lyde, omdat zy , zoo diep als ik, hunne
slaverny zullen gevoelen! Herroep toch uw woord, vader, herroep uw woord!
- Het is noodzakelyk, Bernhart, en er zullen er in alle eeuwen zyn die zullen lyden
wat gy lydt, omdat zy hunne slaverny zoo diep als gy zullen gevoelen!
- Ho God! God! - riep Bernhart weenend.
- Maer wie verpligt hen hunne slaverny te gevoelen? Er zyn duizende middelen
om er aen te ontsnappen, of zich er het bestaen van te ontkennen.... Men doodt zich,
by voorbeeld, men verwint zich zelven, men verblindt zyn genie, men doodt zyne
ziel, men maekt zich ongevoelig.... gelyk ik gedaen heb, Bernhart!
- o God, o God!
- Ik gevoelde eertyds, - vervolgde de monik zonder zich om den uitroep van den
laet te bekommeren, - ik gevoelde eertyds myne slaverny zoowel als gy; ik was toen
misschien meer mensch; ten minste kende ik myne waerde.... Ik wilde opstaen, mynen
slavenband breken, myne verdrukkers vernietigen.... ik ging in mynen hoogmoed de
wereld omverre werpen.... Maer ik was jong, Bernhart, en nu lach ik met die
zotterny.... Weldra schoot my de gedachte te binnen dat ik myn lyden zocht, dat de
mensch zich gelukkig kan maken met zich gelukkig te wanen.... Ik onderzocht hoe
dat ware geluk best te verkrygen was, en ik bevond dat dit slechts door de
ongevoeligheid mogelyk werd.... Welnu, ik maekte my ongevoelig; ik zag iets zonder
het te willen zien, gevoelde iets zonder het te willen gevoelen.... en doordat
durend aldus te doen, doodde ik al de gevoeligheid in myne ziel en werd hetgene ge
In document
Eugeen Zetternam, Bernhart de Laet · dbnl
(pagina 59-63)