• No results found

8 Verlenging van gevangenhouding van jeugdige verdachten

8.1 INLEIDING

Als de raadkamer tijdens de eerste raadkamerzitting de gevangenhouding heeft bevolen voor een kortere duur dan 90 dagen, dan kan de gevangenhou-ding nadien worden verlengd. Hiervoor is vereist dat de officier van justitie een vordering tot verlenging van de gevangenhouding indient, waarover wordt beslist door de raadkamer. In dit hoofdstuk staan deze beslissingen centraal. Nadat eerst een kort overzicht wordt gegeven van de uitkomsten van deze beslissingen met betrekking tot de jeugdigen uit de onderzoekspopulatie (par. 8.2), zal achtereenvolgens nader aandacht worden besteed aan de beslissing over de vordering en het bevel tot verlenging van de gevangenhouding (par. 8.3), de schorsing onder voorwaarden (par. 8.4) en de alternatieve tenuitvoer-legging van de verlenging van de gevangenhouding (par. 8.5). Aan het einde van dit hoofdstuk volgt een korte samenvatting van de belangrijkste resultaten (par. 8.6).

De opbouw van dit hoofdstuk is grotendeels identiek aan de opbouw van de twee voorgaande hoofdstukken, waarin respectievelijk de beslissingen over de inbewaringstelling en gevangenhouding zijn uitgelicht. Dit hoofdstuk is echter beknopter in omvang. Dit houdt verband met het kleine aantal zaken waarin de verlenging van de gevangenhouding een rol heeft gespeeld (N=55). Om deze reden zijn geen regressieanalyses uitgevoerd met betrekking tot beslissingen over (de schorsing van) de verlenging van de gevangenhouding en is volstaan met een beknopte beschrijvende analyse van deze beslissingen. Vanwege het kleine aantal zaken waarop de in dit hoofdstuk gepresenteerde resultaten zijn gebaseerd, moet terughoudend worden omgegaan met het generaliseren van deze resultaten.

8.2 OVERZICHT BESLISSINGEN VERLENGING GEVANGENHOUDING VAN JEUGDIGE

VERDACHTEN

Bij 55 jeugdigen uit de onderzoekspopulatie is er een verlenging van de gevangenhouding gevorderd door de officier van justitie. Deze verlenging van de gevangenhouding is uiteindelijk voor 54 jeugdige verdachten toegewe-zen door de raadkamer (zie figuur 8.1). Hiervan zijn 19 jeugdige verdachten wel in vrijheid gesteld door middel van een schorsing onder voorwaarden.

Voor de overige 35 jeugdigen betekent de verlenging van de gevangenhouding dat zij langer in voorlopige hechtenis hebben moeten verblijven. Bij twee jeugdigen is de verlenging van de gevangenhouding evenwel ten uitvoer gelegd in de vorm van nachtdetentie en bij twee jeugdigen in de vorm van thuisdetentie.

Figuur 8.1: Beslissingen verlenging gevangenhouding jeugdige verdachten

8.3 VORDERING EN BEVEL TOT VERLENGING VAN GEVANGENHOUDING

In deze paragraaf worden achtereenvolgens de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de gevangenhouding (par. 8.3.1), de proceshouding van de jeugdige verdachte en de raadsman (par. 8.3.2) en de beslissing van de raadkamer over het al dan niet bevelen van de verlenging van de gevangen-houding (par 8.3.3) uitgelicht.

8.3.1 Vordering van de officier van justitie

Bij 55 jeugdige verdachten uit de onderzoekspopulatie heeft de officier van justitie besloten een verlenging van de gevangenhouding te vorderen. Bij ruim de helft van de vorderingen is er sprake van een verdenking van één strafbaar feit. Bij de overige vorderingen gaat het om twee of meer verdenkingen. Ruim de meerderheid van de jeugdigen wordt verdacht van een vermogensdelict met geweld (60%). Daarnaast zijn vermogensdelicten zonder geweld (22%)

  Vordering verl. gh (N = 55) Afwijzing: bevel verl. gh        4% (N = 1) Toewijzing: bevel  verl. gh 96% (N = 54) Schorsen verl. gh  onder voorwaarden 35% (N = 19) Niet schorsen verl. gh 65% (N = 35) JJI (voltijds) 89% (N = 31) Nachtdetentie 5% (N = 2) Thuisdetentie 6% (N = 2)

Verlenging van gevangenhouding van jeugdige verdachten 85

en geweldsdelicten (13%), delicten waarvoor de officier van justitie in een aantal zaken een verlenging van de gevangenhouding heeft gevorderd. Bij meer dan de helft van de jeugdigen wordt de verlenging gevorderd op verden-king van een ‘12-jaarsfeit’.

De voornaamste reden waarom de officier van justitie een verlenging van de gevangenhouding vordert, is gelegen in het gevaar voor recidive. In 93% van de gevallen heeft de officier van justitie de ‘grote recidivegrond’ aangedra-gen als grond voor de verlenging gevanaangedra-genhouding. In ruim een derde van de gevallen staat de ‘kleine recidivegrond’ op de vordering vermeld. De ‘grond van de ernstig geschokte rechtsorde’ is in bijna de helft van het totale aantal vorderingen één van de gronden, terwijl de ‘onderzoeksgrond’ in ongeveer een derde van de gevallen in de vordering is opgenomen. De ‘vluchtgrond’ is daarentegen met één vordering nauwelijks door de officier van justitie aangevoerd ter onderbouwing van de vordering tot verlenging van de gevan-genhouding.

8.3.2 Proceshouding van verdachte en raadsman

Ten tijde van de tweede raadkamerzitting hebben tien jeugdigen bekend schuldig te zijn aan het strafbare feit waarvan hij of zij wordt verdacht. Twaalf jeugdige verdachten ontkennen daarentegen betrokkenheid bij het strafbare feit of beroepen zich op hun zwijgrecht. Een kleine groep jeugdigen bekent weliswaar enige betrokkenheid bij het strafbare feit, maar ontkent ook een deel van haar vermeende betrokkenheid bij het strafbare feit (vier jeugdigen). Van 26 jeugdigen is de proceshouding ten tijde van de tweede raadkamer-zitting niet af te leiden uit het dossier en dus onbekend.

De raadsman die de jeugdige verdachte tijdens de tweede raadkamerzitting bijstaat, heeft in driekwart van de zaken een verzoek ingediend tot schorsing van de verlenging van de gevangenhouding. In ongeveer een vijfde van de zaken volgde dit schorsingsverzoek als subsidiair verzoek op een primair verzoek tot afwijzing van de vordering. In enkele zaken heeft de raadsman (ook) verzocht om nachtdetentie of thuisdetentie.

8.3.3 Beslissing van de raadkamer over bevelen verlenging gevangenhouding De raadkamer heeft, op één vordering na, alle vorderingen tot verlenging van de gevangenhouding toegewezen (96%). De voornaamste reden om de verlen-ging van de gevangenhouding te bevelen is gelegen in het gevaar voor reci-dive. In 48 van de 54 zaken is de ‘grote recidivegrond’ aanwezig op het bevel tot verlenging van de gevangenhouding, terwijl in achttien zaken (ook) de ‘kleine recidivegrond’ aan de basis ligt van het bevel. Daarnaast staat in 24

zaken de ‘grond van de ernstig geschokte rechtsorde’ op het bevel. In veertien zaken is de verlenging mede op basis van de ‘onderzoeksgrond’ bevolen.

De verlenging van de gevangenhouding wordt doorgaans – evenals de gevangenhouding – voor 30 dagen bevolen. Dit is in 46 zaken het geval. In zeven zaken is de raadkamer hiervan afgeweken.1Zo is er in twee zaken een verlenging van 60 dagen bevolen. In vijf zaken varieert de duur van de verlen-ging van de gevangenhouding van 14 tot 35 dagen.

8.4 SCHORSING VAN DE VERLENGING GEVANGENHOUDING

De beslissing van de raadkamer over de schorsing van de verlenging gevan-genhouding is belangrijk voor de jeugdigen die voor de raadkamer moeten verschijnen, omdat hiermee wordt bepaald of de jeugdige langer in voorlopige hechtenis moet blijven of onder voorwaarden naar huis mag. In deze paragraaf zal aandacht worden besteed aan respectievelijk het advies van de Raad voor de Kinderbescherming over de schorsing van de verlenging van de gevangen-houding (par. 8.4.1) en de beslissing van de raadkamer over de schorsing van de verlenging van de raadkamer (par. 8.4.2).

8.4.1 Advies Raad voor de Kinderbescherming over de schorsing

De Raad voor de Kinderbescherming kan ook tijdens de tweede raadkamerzit-ting een advies uitbrengen over de schorsing en eventuele bijzondere voor-waarden. Deze advisering geschiedt mondeling.2Uit de resultaten komt naar voren dat de Raad in 25 gevallen adviseert om de verlenging van de gevangen-houding niet te schorsen. In zeventien gevallen heeft de Raad geadviseerd om de verlenging van de gevangenhouding wel te schorsen. In dertien zaken heeft de Raad geen advies uitgebracht of is dit niet in het proces-verbaal van de raadkamerzitting opgenomen.

8.4.1.1 Onderbouwing van het schorsingsadvies

Uit de analyse van de onderbouwingen van de adviezen van de Raad wordt duidelijk dat de Raad verschillende redenen ten grondslag legt aan zijn advie-zen over de schorsing.3 Hieruit volgt dat onderliggende redenen voor een advies om niet te schorsen kunnen zijn: dat er nog geen behandelplek

beschik-1 In één zaak is de duur van de verlenging gevangenhouding onbekend.

2 De informatie over de adviezen van de Raad over de eventuele schorsing van de verlenging van de gevangenhouding is afkomstig uit de processen-verbaal van de raadkamerzittingen. 3 In vijf adviezen is de reden van de Raad om niet te schorsen onbekend. In zes van de

Verlenging van gevangenhouding van jeugdige verdachten 87

baar is voor de jeugdige (vijf zaken), dat de ernst van het strafbare feit zich verzet tegen schorsing (drie zaken), dat de jeugdige geen zinvolle dagbesteding heeft (twee zaken), dat de jeugdige geen verantwoorde woon- of verblijfplaats heeft (twee zaken), dat er gevaar is voor recidive (drie zaken) of dat er nood-zaak is tot het afnemen van een intramuraal persoonlijkheidsonderzoek bij de jeugdige verdachte (drie zaken).

Uit de analyse volgt voorts dat redenen die ten grondslag liggen aan een advies van de Raad om de verlenging van de gevangenhouding wel te schor-sen, kunnen zijn: dat er inmiddels een plan van aanpak door de (jeugd)reclas-sering is opgesteld (vijf zaken), dat school, stage of werk kunnen worden voortgezet (drie zaken), dat de hulpverlening en/of behandeling kan worden gestart en/of voortgezet (drie zaken) of dat er inmiddels een geschikte alterna-tieve verblijfplek beschikbaar is voor de jeugdige (twee zaken).

8.4.1.2 Advies schorsingsvoorwaarden

In voor zover bekend alle zaken waarin de Raad heeft geadviseerd om de verlenging van de gevangenhouding te schorsen, adviseert de Raad om aan de schorsing bijzondere voorwaarden te verbinden.4De meest geadviseerde schorsingsvoorwaarden betreffen de voorwaarde om aan een intensief begelei-dingstraject deel te nemen (negen zaken) en de voorwaarde dat de jeugdige verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering (acht zaken). In een drietal zaken adviseert de Raad om een locatiegebod (een avondklok) als bijzondere voorwaarde aan de schorsing te verbinden.

8.4.2 Beslissing van raadkamer over schorsing

In minder dan de helft van de gevallen waarin de raadkamer een bevel tot verlenging van de gevangenhouding afgeeft, heeft de raadkamer beslist om dat bevel te schorsen en niet ten uitvoer te leggen (19 van de 54 zaken). Deze jeugdigen zijn dus in vrijheid gesteld, zij het onder voorwaarden. In de andere 35 zaken heeft de raadkamer besloten om het afgegeven bevel tot verlenging gevangenhouding niet te schorsen en dus wel ten uitvoer te leggen. In de volgende subparagraaf worden de kenmerken van de populatie ‘geschorsten’ en ‘niet-geschorsten’ met elkaar vergeleken (zie tabel 8.1). Vanwege de kleine omvang van beide groepen moet evenwel terughoudend worden omgegaan met het generaliseren van de resultaten van deze vergelijking.

4 Bij twee adviezen is niet bekend of de Raad wel of geen bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd.

8.4.2.1 ‘Geschorsten’ versus ‘niet-geschorsten’; populatiekenmerken vergeleken

Een vergelijking van de leeftijds- en geslachtskenmerken van de ‘geschorsten’ en de ‘niet-geschorsten’ levert geen noemenswaardige verschillen op. Beide groepen bestaan overwegend uit jeugdigen van 15 jaar of ouder. Ook zijn in beide groepen de jongens sterk oververtegenwoordigd. In de populatie ‘niet-geschorsten’ bevinden zich twee meisjes; de groep ‘‘niet-geschorsten’ bestaat alleen uit jongens. Vrijwel alle jeugdigen in beide groepen hebben de Nederlandse nationaliteit. De meerderheid van de jeugdigen van zowel de ‘geschorsten’ als de ‘niet-geschorsten’ heeft echter een niet-Nederlandse achtergrond.

Inzoomend op de verdenkingen, gaat het bij ruim de helft van de jeugdigen van zowel de ‘geschorsten’ als de ‘niet-geschorsten’ om een verdenking van één strafbaar feit. Bij de groep ‘niet-geschorsten’ staan er relatief vaker meer-dere strafbare feiten op de vordering. Daarnaast worden de jeugdigen in de groepen ‘geschorsten’ en ‘niet-geschorsten’ in meer dan de helft van de geval-len verdacht van een ‘12-jaarsdelict’. De typen delicten waarvan de jeugdigen worden verdacht zijn in beide groepen nagenoeg gelijk. In beide groepen zijn de vermogensdelicten met geweld het meest voorkomende type delict waarvan de jeugdigen worden verdacht.

Voorts laten de resultaten zien dat de jeugdige verdachten in de groep ‘geschorsten’ relatief vaker een (deels) bekennende verklaring hebben afgelegd dan de jeugdigen in de groep ‘niet-geschorsten’ (resp. 42% en 14%). In het verlengde hiervan beroepen relatief meer ‘niet-geschorsten’ dan ‘geschorsten’ zich op hun zwijgrecht of ontkennen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het strafbare feit waarvan zij worden verdacht. Verder blijkt uit de resul-taten dat zowel de ‘geschorsten’ als de ‘niet-geschorsten’ voor ongeveer een derde uit first offenders bestaat. In beide groepen zijn de meeste jeugdigen dus al eerder met justitie in aanraking gekomen.

De meerderheid van de jeugdige verdachten uit beide groepen woont in de periode voorafgaand aan de aanhouding bij ten minste één van de ouders. Voor beide groepen geldt dat er in de meeste gevallen sprake is van een leefomgeving waarin zowel beschermende als risicofactoren aanwezig zijn. Bij een kwart van de ‘niet-geschorsten’ is sprake van een leefomgeving met veel risicofactoren en/of zelfs een onveilige en onverantwoorde leefomgeving. Dit is bij relatief minder ‘geschorsten’ het geval. Hier staat tegenover dat een groter aandeel van de ‘niet-geschorsten’ ten opzichte van de ‘geschorsten’ beschikt over een thuissituatie die door de Raad wordt gekwalificeerd als een ‘veilige en positieve leefomgeving met veel beschermende factoren’ (resp. 20% en 11%).

Als men kijkt naar de dagbesteding van de jeugdigen dan blijkt dat zowel bij de ‘geschorsten’ als de ‘niet-geschorsten’ ruim de meerderheid beschikt over een zinvolle dagbesteding van drie tot vijf dagen per week, zoals school, stage of werk. Het aantal jeugdige verdachten dat geen zinvolle dagbesteding heeft, ligt iets hoger bij de groep ‘niet-geschorsten’ dan bij de ‘geschorsten’

Verlenging van gevangenhouding van jeugdige verdachten 89

(resp. 31% en 21%). Bij ongeveer een derde van de ‘geschorsten’ verloopt de schoolgang van de jeugdige goed. Bij de groep ‘niet-geschorsten’ ligt dit ongeveer de helft lager. Voor beide groepen geldt dat de meerderheid van de jeugdige verdachten omgaat met zowel prosociale als antisociale leeftijds-genoten. Een substantieel aantal van de ‘niet-geschorsten’ gaat om met louter antisociale leeftijdsgenoten. Bij de groep ‘geschorsten’ ligt dit ongeveer de helft lager. Beide groepen gaan relatief weinig om met prosociale leeftijdgenoten. Meer dan een derde van de jeugdige verdachten in beide groepen heeft (mogelijk) een verstandelijke beperking. Verder zijn jeugdigen met psychische problematiek oververtegenwoordigd in de groep ‘niet-geschorsten’ ten opzicht van de ‘geschorsten’. Ook komt uit de resultaten naar voren dat de meerder-heid van de jeugdigen te maken heeft gehad met enige vorm van hulpverlening en/of nog steeds te maken heeft met lopende hulpverlening.

Tabel 8.1: Populatiekenmerken van ‘geschorsten’ versus ‘niet-geschorsten’ (%)

Populatiekenmerken SchorsingVGH (N=19) Niet schorsenVGH (N=35) Geslacht – jongen 100 94,3 Geslacht – meisje 0 5,7

Leeftijd < 15 jaar (ten tijde van uitgangsdelict) 10,5 11,4

Leeftijd = 15 jaar (ten tijde van uitgangsdelict) 89,5 88,5

Nationaliteit – Nederlands 94,7 85,7

Afkomst Nederlands 10,5 14,3

Afkomst niet Nederlands 73,7 80,0

Geen jus. doc. (first offender) 31,6 31,4

Justitiële Documentatie 68,4 62,9

Lopende strafzaken 36,8 48,6

Woonsituatie – bij ouder(s) 78,9 82,9

Woonsituatie – leefgroep/tehuis 5,3 0

Veilige en positieve leefomgeving (veel beschermende factoren)

10,5 20,0

Zowel beschermende als risicofactoren in leefomgeving

68,4 40,0

Vooral risicofactoren + onveilige en onverantwoorde leefomgeving

15,8 28,6

Geen dagbesteding 21,1 31,4

Wel dagbesteding 73,7 62,8

School functioneren goed 31,6 14,3

Relaties leeftijdsgenoten vooral prosociaal 5,3 5,7

Relaties leeftijdsgenoten prosociaal én antisociaal 84,2 62,9

Relaties leeftijdsgenoten vooral antisociaal 10,5 20,0

Populatiekenmerken SchorsingVGH

(N=19)

Niet schorsenVGH

(N=35)

IQ < 85 – (mogelijk) verstandelijk beperkt 42,2 37,1

Wel psychische problematiek 26,3 42,9

Wel hulpverleningsgeschiedenis 73,7 68,6

Wel lopende hulpverlening 68,4 57,1

Eén strafbaar feit op de vordering 52,6 57,1

Meerdere strafbare feiten op de vordering 47,4 42,9

Geweld- of zedendelict 10,5 17,2

Vermogensdelict met geweld 57,9 60,0

Vermogensdelict zonder geweld 26,3 20,0

Ander delict type 2,9 5,3

Maximale strafdreiging: = 12 57,9 54,4

Proceshouding verdachte: bekent 42,1 14,3

Ontkennende of zwijgende verdachte 15,8 25,7

(NB. Deze tabel bevat een selectie van de populatiekenmerken, de volledige resultaten kunnen teruggevon-den worteruggevon-den in bijlage 5.)

8.4.2.2 Bijzondere schorsingsvoorwaarden

In alle negentien zaken waarin de verlenging van de gevangenhouding door de raadkamer is geschorst (N=19), heeft de raadkamer één of meer bijzondere voorwaarden verbonden. De meest opgelegde bijzondere voorwaarde is dat de jeugdige verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugd-reclassering (vijftien zaken). Andere bijzondere voorwaarden die in een aantal zaken door de raadkamer zijn opgelegd, zijn deelname aan een intensief begeleidingstraject, een locatiegebod (avondklok), een meldplicht en een contactverbod.

8.5 ALTERNATIEVE TENUITVOERLEGGING VAN DE VERLENGING GEVANGEN

-HOUDING

Van de 54 jeugdige verdachten waarbij de gevangenhouding door de raad-kamer is verlengd en ten uitvoer is gelegd (lees: niet geschorst), heeft de raadkamer in vier gevallen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verlenging gevangenhouding op een alternatieve manier ten uitvoer te leggen in de vorm van nacht- of thuisdetentie.

Bij een 15-jarige en 17-jarige verdachte is de vorm van nachtdetentie toe-past. Dit betreffen dezelfde jeugdige verdachten waarbij ook tijdens de eerste raadkamerzitting nachtdetentie is toegewezen (zie par. 7.5 voor informatie over de kenmerken van deze verdachten). Thuisdetentie is toegepast bij twee

Verlenging van gevangenhouding van jeugdige verdachten 91

14-jarige first offenders die worden verdacht van een vermogensdelict met geweld. Eén van deze jeugdige verdachten heeft ook de inbewaringstelling en gevangenhouding thuis doorgebracht. Bij de andere jeugdige verdachte is de tenuitvoerlegging van de gevangenhouding pas bij de tweede raadkamer-zitting omgezet in thuisdetentie. Beide jeugdige verdachten wonen bij hun ouders in een veilige en positieve leefomgeving waarin er voornamelijk be-schermende factoren aanwezig zijn. Allebei de jeugdige verdachten volgen voor vijf dagen in de week een opleiding (speciaal onderwijs en havo). Op school bestaan er bij beide jeugdigen wel problemen met betrekking tot het gedrag en de schoolprestaties. Desalniettemin kunnen zij door de thuisdetentie hun schoolgang op hun eigen school voortzetten.

8.6 RESUMÉ:BESLISSINGEN OVER DE VERLENGING GEVANGENHOUDING VAN

JEUGDIGEN

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de beslissingen over de verlen-ging van de gevangenhouding van jeugdige verdachten uit de onderzoeks-populatie en zijn de kenmerken van de betrokken jeugdigen beschreven. Gebleken is dat van de 55 vorderingen tot verlenging gevangenhouding van de officier van justitie slechts één vordering is afgewezen. Van de bevelen tot verlenging van de gevangenhouding zijn er 19 geschorst en 35 niet geschorst. Evenals bij de inbewaringstelling en gevangenhouding, is ook bij de verlenging van de gevangenhouding weinig gebruik gemaakt van alternatieve tenuitvoer-leggingsmodaliteiten zoals nachtdetentie en thuisdetentie.

De vergelijking van de kenmerken tussen de jeugdigen bij wie de verlen-ging van de gevangenhouding is geschorst (de ‘geschorsten’) en de jeugdigen bij wie dit niet het geval is (de ‘niet-geschorsten’) laten enkele verschillen tussen beide groepen zien, onder meer met betrekking tot proceshouding en psychische problematiek. Een opvallende bevinding is bovendien dat een aantal jeugdigen dat aanvankelijk – op het moment van de voorgeleiding – geen zinvolle dagbesteding had en (mede daardoor) niet voor schorsing in aanmer-king leek te komen, nu wel is geschorst.

9 Voorlopige hechtenis en de afdoening van