• No results found

Verklaren en/of voorspellen van gedrag en gedragsverandering

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader

3.6 Verklaren en/of voorspellen van gedrag en gedragsverandering

Ondanks dat de theorieën allemaal het gedrag van individuen proberen te verklaren of te voorspellen, zijn niet alle elementen van de theorieën even bruikbaar om het gedrag van de individuen te kunnen verklaren of te voorspellen. De rationele keuzetheorie is bijvoorbeeld in zijn totaliteit niet geschikt omdat individuen moeilijk beslissingen kunnen nemen op basis van alle afgewogen opties. Bij het nastreven van het maximale nut worden de kosten tegen de baten afgewogen en aan de hand daarvan wordt een keus gemaakt of een bepaald gedrag wel of niet wordt vertoond. Verder stelt de theorie dat over deze keuzes rationeel wordt nagedacht en er rationeel gehandeld wordt. Maar omdat ze niet alle opties kunnen weten en daardoor ook niet alle kosten en baten, kunnen ze geen goede rationele afweging maken. Daarnaast besteedt de rationele keuzetheorie geen aandacht aan de motivatie en de intentie tot het vertonen van het gedrag.

Dat de keuzetheorie in zijn totaliteit niet geschikt is, wil niet zeggen dat een aantal individuele assumpties niet in acht genomen kunnen worden. Twee assumpties (kosten en baten en rationeel handelen) zijn daar voorbeelden van. Enkele andere gedragstheorieën hebben deze assumpties namelijk opgenomen in hun theorie, zoals de TRA. Deze theorie sluit aan het rationeel handelen van de keuzetheorie. Ondanks deze overlap stelt de TRA, in tegenstelling tot de keuzetheorie, dat individuen de gevolgen van hun handelen kunnen overdenken. Verder neemt deze theorie wel de determinant ‘intentie tot het vertonen van het gedrag’ mee om gedragsintenties en/of gedrag te verklaren. De TRA blijkt als theorie erg succesvol te zijn, maar toch is het niet mogelijk om met deze theorie gedrag wat niet vrijwillig tot stand is gekomen te voorspellen. Dat is wel mogelijk met de TPB. Met de TPB wordt geprobeerd om gedrag aan de hand van een aantal verschillende determinanten te voorspellen, zoals met de waargenomen gedragscontrole. Het zou kunnen dat dit is afgeleid van de SCT, want deze theorie baseerde het functioneren van individuen al op intentie en gedragscontrole. Deze laatste theorie gaat ervan uit dat gedrag tot stand komt op basis van een leerproces, waar verwachtingen vanuit de omgeving en het individu bij horen. Aan dit leerproces zijn twee determinanten te koppelen, namelijk de subjectieve norm van de TRA/TPB en de (waargenomen) gedragscontrole van de TPB/SCT. Verder wordt de zelfeffectiviteit van de SCT vaak vergeleken met de waargenomen gedragscontrole van de TPB en het wordt zelfs door elkaar heen gebruikt. Het is vooral een verschil in naamgeving, ontstaan uit de verschillende achtergronden van beide modellen,

Naast de intentie tot gedrag is ook de waargenomen gedragscontrole een belangrijke voorspeller in deze theorie. De waargenomen gedragscontrole kan een determinant zijn van intentie, maar ook direct van gedrag. Als een individu denkt dat het mogelijk is om de EK te gaan bezoeken en er voor het individu geen onverwachte gebeurtenissen plaatsvinden, is de kans groot dat de EK ook daadwerkelijk bezocht wordt. Als het individu belemmeringen denkt te ervaren of ervaart, bijvoorbeeld vervelende supporters of slecht weer, zal de waargenomen controle over het gedrag laag zijn en is de kans minder groot dat de EK daadwerkelijk bezocht gaat worden.

want het verschil tussen beide begrippen is minimaal. In principe kunnen ze als uitwisselbaar worden beschouwd (Ajzen, 2002; Brug, Van Assema & Lechner, 2007, p. 94). Zelfeffectiviteit en de waargenomen gedragscontrole bepalen in hoeverre een individu zichzelf in staat acht bepaald gedrag daadwerkelijk te vertonen, dan wel na te laten. Eerdere ervaringen hebben invloed op de inschatting van de zelfeffectiviteit van individuen, omdat op basis van deze ervaringen de mate van moeilijkheid wordt bepaald om het bewuste gedrag te wijzigen. Daarnaast wordt er door individuen vaak afgegaan op ervaringen die anderen hebben opgedaan (Rijnja, Seydel & Zuure, 2009, p. 201).

Alle vier de theorieën kennen dus enige overeenkomsten. Op deze manier komen de verschillende theorieën samen, overlappen ze elkaar en kunnen ze een goede aanvulling op elkaar zijn. Vooral als het doel is om het gedrag van individuen te sturen en te veranderen. Daarbij is het wel van belang om mee te nemen of dit op korte termijn of op lange termijn moet gebeuren. Het succes van een poging tot gedragsverandering op korte termijn wordt veelal bepaald door de attitude en de subjectieve norm. Mensen zijn geen lange termijn denkers, omdat zij het moeilijk vinden om hun behoeften uit te stellen en de consequenties van lange termijn beslissingen in te schatten (Van Dijk & Zeelenberg, 2009, p. 36). Op lange termijn wordt de poging tot gedragsverandering in belangrijke mate beïnvloed door de verwachting van zelfeffectiviteit of gedragscontrole. Mensen met een hogere verwachting ten aanzien van hun zelfeffectiviteit zullen vaker slagen in een poging tot gedragsverandering. Daarnaast spelen reële barrières, zoals gebrek aan geld of tijd, ook een rol in een poging tot gedragsverandering (Rijnja, Seydel & Zuure, 2009, p. 201). Verder zijn verschillende (onveranderbare) achtergrondfactoren van invloed op de attitude, subjectieve norm en gedragscontrole. Deze achtergrondfactoren spelen dus indirect een rol tijdens gedragsverandering en het eventueel slagen daarvan. Zoals al eerder uit dit hoofdstuk is gebleken, zijn er geen resultaten bekend over welke achtergrondfactoren relevant zijn en welke minder of niet. Daarnaast is het niet bekend of ze direct of indirect van invloed zijn op de determinanten van intentie en gedrag.

Het is dus mogelijk om het gedrag van individuen te sturen. Rekening houdend met onderstaande voorwaarden, is het mogelijk om positieve invloed uit te oefenen op de vertoning van nieuw gedrag. Een individu zal mee gaan in een veranderingsproces wanneer (Leaufort, 2013):

 Het individu een positieve attitude tegenover de verandering heeft. Het is bereid om de verandering te aanvaarden en eraan mee te werken.

 De (sociale) omgeving van het individu een positieve attitude tegenover de verandering heeft, de omgeving de verandering zal accepteren en er eventueel ook aan mee zal werken.

 Het individu begrijpt waarom de verandering zal (moeten) plaatsvinden en het idee heeft dat het uitvoerbaar is. Om dit te bereiken zal het doel van de verandering duidelijk uitgelegd moeten worden.

Er kan geconcludeerd worden dat alle theorieën overlappende elementen bevatten over het verklaren van gedrag en gedragsverandering. Daarnaast bevat iedere theorie ook specifieke assumpties, kenmerkend voor de betreffende theorie. Om tot een goed model te komen om gedrag van individuen en/of groepen te kunnen verklaren en eventueel te voorspellen, zijn elementen uit de bovenstaande theorieën samengevoegd tot één model. Met dit model zal worden geprobeerd om (een aantal) deelvragen en uiteindelijk de hoofdvraag uit hoofdstuk 1 mee te beantwoorden.