• No results found

Vergunningprocedure

In document Natura 2000 Beheerplan 158. Kunderberg (pagina 112-114)

De Natuurbeschermingswet 1998 geeft aan dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, alleen mogen als daar een vergunning of een verklaring van geen bedenkingen voor is verleend.

De vereiste toestemming in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 kan worden gevraagd door voorafgaand aan de aanvraag om een omgevingsvergunning een Natuurbeschermingswetvergunning aan te vragen. Als al een

omgevingsvergunning is aangevraagd, haakt de Natuurbeschermingswet aan. Dat betekent de gemeente een verklaring van geen bedenkingen aanvraagt bij het bevoegd gezag Natuurbeschermingswet. De gemeente mag de

omgevingsvergunning pas verlenen als deze verklaring is afgegeven. Bij een Natuurbeschermingswetvergunning of een verklaring van geen bedenkingen wordt op dezelfde manier beoordeeld of toestemming kan worden gegeven en welke voorwaarden daarvoor gelden.

Wat wordt er van u, als initiatiefnemer verwacht?

De eerste, aan te bevelen, stap in de beoordeling is een vooroverleg tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag (oriëntatiefase). De hoofdvraag tijdens de oriëntatiefase is of er een kans op een (significant) negatief effect bestaat. Een ‘voortoets’ is een globaal onderzoek dat daar inzicht in kan geven. Op deze vraag zijn drie antwoorden mogelijk:

1. Als het project of de handeling niet van invloed is op ecologische vereisten zoals beschreven in hoofdstuk 4 (afzonderlijk of in combinatie met andere projecten) dan is er zeker geen negatief effect. Dit betekent dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 199827 nodig is. Denk hierbij aan de bouw

van een dakkapel of een nieuwe mountainbikeroute net buiten Kunderberg. 2. Er is wel sprake van een negatief effect, maar dit is geen significant effect. Om

zeker te zijn dat de negatieve effecten niet significant zijn, kan een aanvullende toetsing gevraagd worden in de vorm van een zogenoemde

“verslechteringstoets”. Indien sprake is van verslechtering van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, kan vergunningverlening aan de orde zijn.

3. Er is een kans op een significant negatief effect. Dit betekent dat

vergunningverlening aan de orde is. Omdat er een kans op een significant negatief effect bestaat, is een ‘passende beoordeling’ vereist. In een passende beoordeling worden alle gevolgen van de activiteit voor het gebied in kaart gebracht. Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen als uit de passende beoordeling blijkt dat er zekerheid is dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. Als deze zekerheid er niet is, dan kan er alleen een vergunning worden verleend als er aan de ADC-criteria

(alternatieven, dwingende reden en compensatie) wordt voldaan: alleen als alternatieven ontbreken en de activiteit doorgang moet vinden om dwingende redenen van groot openbaar belang kan een activiteit alsnog doorgang vinden. Er kan dan een vergunning worden verleend onder de voorwaarde dat tijdig (lees eerst) compenserende maatregelen worden getroffen. Voor prioritaire soorten en habitats geldt aanvullend dat bij significante effecten voor projecten 26 Wet- en regelgeving zijn aan verandering onderhevig. De hier beschreven situatie is gebaseerd op de Nbwet 1998

vigerend op 1-12-2012. Het verdient aanbeveling om bij twijfel altijd contact op te nemen met de Provincie.

27 waar besproken wordt over vergunning, wordt mede bedoeld: of een verklaring van geen bedenkingen in het

met sociaal-economische belangen, zal er eerst advies gevraagd worden aan de Europese Commissie.

In de onder 2 en 3 bedoelde gevallen volgt op de oriëntatiefase een

vergunningaanvraag door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het aanleveren van de informatie die het bevoegd gezag nodig heeft om de effecten te kunnen beoordelen en eventueel een vergunning te kunnen verlenen, inclusief een eventuele passende beoordeling. Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of de diepgang van het onderzoek van de initiatiefnemer naar de effecten voldoende is. Deze gevallen zijn niet op voorhand te beschrijven.

Waar let de vergunningverlener op?

Bij de toetsing van nieuwe projecten of handelingen (Nbwet 1998, art 19d) zal de vergunningverlener specifiek er op letten of aangetoond wordt dat het project of de handeling het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen, zoals in dit beheerplan uitgewerkt, niet belemmert. Dit gebeurt aan de hand van eventuele invloed op de ecologische vereisten die in hoofdstuk 3 zijn geformuleerd. Daarbij zal gebruik gemaakt worden van de meest recente informatie over de kwaliteit en voorkomen van de habitattypen en soorten in het gebied én de laatste stand van zaken met betrekking tot dosis-effectrelaties. Daarbij kan de vergunningverlener ook rekening houden met de natuurlijke ontwikkelingen binnen het gebied. Ook mag de

effectiviteit van de maatregelen die in dit beheerplan zijn beschreven niet beperkt worden door nieuwe activiteiten.

Wat is er belangrijk bij Kunderberg?

Gezien de gevoeligheid van de habitats in Kunderberg zullen activiteiten die van invloed zijn op de volgende aspecten zeker onderzocht worden. Deze lijst is vanwege onvoorziene ontwikkelingen niet limitatief:

 activiteiten die zorgen voor een opdeling van het gebied in kleinere delen of een barrière opwerpen voor de verspreiding van typische soorten van kalkgraslanden zoals het geelsprietdikkopje28 en zaden van planten. Hierbij wordt ook gekeken

naar de invloed op de verbindingen met Vrakelberg, Eijserberg en de Klingeleberg.

 activiteiten die de toevoer van voedingsstoffen en bodemmateriaal richting de kalkgraslanden en eiken-haagbeukenbossen versnellen.

 activiteiten die leiden tot een verhoging van de depositie van stikstof.

Landbouw

Bij nieuwe of verandering van agrarische bedrijfsvoering zal getoetst worden aan de voorschriften die in de provinciale verordeningen zijn vastgelegd (of wanneer deze ontbreekt aan het convenant over stikstof of de landelijke afspraken uit de PAS)29.

Bij vergunningverlening voor uitbreiding of wijziging van de agrarische bedrijfsvoering wordt, na het vaststellen van PAS, bezien of voor de activiteit voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

Recreatie

Als derden excursies of andere activiteiten waarbij van de wegen en paden afgeweken wordt, willen verzorgen, zal daarvoor eerst overleg met de beheerder gevoerd worden. Afhankelijk van de wensen kan vervolgens een

vergunningprocedure nodig zijn. Ook kan ervoor gekozen worden om afspraken om effecten te voorkomen op andere wijze vast te leggen.

28 vanzelfsprekend zal er ook rekening gehouden moeten worden met volgens de Ffwet beschermde soorten.

Hiervoor geldt een ontheffingsprocedure.

29 de lijn is vastgelegd in het convenant, de uitwerking wordt zowel door de provincies als via de landelijke

Verkeer en vervoer en industrie

Ook bij de ontwikkeling in verkeer en vervoer en industrie is een afname van de depositie van stikstof gewenst. Voor deze sectoren worden op landelijk niveau afspraken gemaakt in de Programmatische Aanpak Stikstof. Bij nieuwe initiatieven zal daaraan voldaan worden.

Bij verbreding of verandering van wegen en paden zal nagegaan worden of dit leidt tot versnippering.

In document Natura 2000 Beheerplan 158. Kunderberg (pagina 112-114)