• No results found

Deze vierde en laatste doelstelling raakt de kern van Vakmanstad/Fysieke Integriteit. En dat is niet

en wat ze willen. Het beoogde ambitieniveau dient overeen te stemmen met de in skills te realise-ren competenties. We hebben de leerkrachten daarvoor drie stellingen voorgelegd. De eerste stelling gaat over de vraag of de schoolprestaties van de kinderen in positieve zin zijn beïnvloed door de vier programmalijnen. De andere twee liggen meer in de randvoorwaardelijke sfeer en gaan over het concentratievermogen in de klas en over de ouderbetrokkenheid. Dit laatste is van belang omdat de veronderstelling is dat een grotere ouderbetrokkenheid invloed heeft op de schoolpresta-ties van het kind.

De stelling ‘De activiteiten hebben een positief effect op de schoolprestaties van de kinderen’

vonden de respondenten moeilijk te beantwoorden. De helft had hier daarom ook geen uitgesproken mening over. Ze stonden te ver van de dagelijkse praktijk af, zoals de koks, de stagiair en de docent van de ecolijn, of ze wisten het niet, zoals een groepsleerkracht. De leerkracht geeft aan dat de schoolprestaties niet per se vooruitgaan. ‘Ik denk het eigenlijk niet. Ik heb nog geen effect gezien.

Als het dat al heeft, dan misschien ook wel in negatieve zin. Al die extra activiteiten snoepen ook tijd af van de lessen rekenen en taal. In de ideale situatie komen taal en rekenen ook terug in de lessen. Maar ik denk dat het soms ook ten koste gaat van reguliere lessen op school. De entreetoets zou dit op zich zichtbaar moeten maken.’ Anderen zijn positiever gestemd, al zijn ze allemaal terughoudend in het benoemen van concrete resultaten. Ze hopen dat het onderzoek hier inzicht in zal geven.

Of de programmalijnen effect hebben op het concentratievermogen van de kinderen is niet duide-lijk. De redenering gaat twee kanten op. De programmalijnen zetten het onderwijsprogramma onder druk, wat het aantal transitiemomenten – momenten dat kinderen de klas uitmoeten, of in de klas

‘gestoord’ worden – vergroot. Dit zou voor onrust en onduidelijkheid zorgen in de klas, wat negatief is voor het concentratievermogen van leerlingen. De adjunct-directeur heeft hier klachten over gehad. De andere redenering is dat de kinderen bijvoorbeeld na de judoles meer geconcentreerd werken omdat ze hun teveel aan energie tijdens de judoles zijn kwijtgeraakt. De sportles werkt voor deze kinderen als uitlaatklep. Andere leerlingen die van huis uit te weinig eten krijgen, kunnen zich na het eten van de maaltijd beter concentreren in de klas. Beide redeneringen worden genoemd.

Een groepsleerkracht geeft bijvoorbeeld aan dat ze na de judoles heerlijk met de groep kan werken.

De judoleraar merkt dat de concentratieboog van de leerlingen tijdens de les in de loop van het jaar is toegenomen.

Op de stelling ‘De ouderbetrokkenheid is toegenomen’, reageert vrijwel iedereen positief. De directeur merkt dit aan het feit dat ouders gemakkelijker te benaderen zijn en dat ze hem en groepsleerkrachten vaker aanspreken. ‘Ik ben niet meer meneer de directeur, maar gewoon Henk.’

De beide koks zijn ook enthousiast over de groei in de ouderbetrokkenheid op school: ‘Dit komt mede door de vrijwilligersvergoeding. Ouders zijn razend nieuwsgierig. Men plaatst kinderen soms speciaal op deze school vanwege het project. Het is ook een eer voor de ouders om als vrijwilliger te werken in de keuken.’ Wat hun wel opvalt is dat vrijwilligers die er het langst zitten het moeilijk vinden om nieuwe vrijwilligers toe te laten; zij vinden dat het ‘hun’ keuken is. In de tuinlessen en de judoles merken de vakleerkrachten weinig van de toegenomen ouderbetrokkenheid op school. De directieleden zien een groot verschil met voorgaande jaren. Er zijn de actieve moeders die helpen in de keuken en bij het serveren van de maaltijden; ook zit de ouderkamer vaak vol. Hier zijn ze erg

blij mee: ‘Het is sociaal aanvaard dat de moeders hier komen. Er is een soort van familieverbonden-heid ontstaan. De moeders voelen zich hier thuis en vertellen dit aan andere ouders. Ik zie echt een verschil met twee jaar geleden.’ De school is opener tegenover de ouders en de ouders zijn meer betrokken bij de school. ‘We zijn in ons werk ook meer afhankelijk van ouders dan voorheen. We kunnen het niet zonder hen. Dat merken ze en het geeft ze status.’ De school heeft nu verschillende commissies waar ouders in zitten. Er begint een partnership te ontstaan tussen school en de ouders.

De directeur: ‘Er begint zelfs kritiek te komen van de ouders, een teken dat ze erbij willen horen.

Heel goed.’ Hij had deze vorm van betrokkenheid niet verwacht. Hij had gerekend op meer afstan-delijkheid. De ouderbetrokkenheid is erg positief voor de school en hopelijk ook voor de ontwikke-ling van de kinderen.

Conclusie 6.7

Er overheerst een positieve en optimistische stemming onder de respondenten. De programmalijnen die zijn ontwikkeld of voor een deel nog in ontwikkeling zijn, zouden moeten bijdragen aan de ontwikkeling van leerlingen en de onderwijsprestaties van leerlingen in positieve zin moeten beïnvloeden. De programmalijnen fi losofi e en judo dragen bij aan een groter zelfvertrouwen bij kinderen en meer contactmomenten tussen leerlingen van verschillende seksen. Door te lunchen op school zijn kinderen zich meer bewust van wat ze eten. Tegelijkertijd is niet iedereen over alles even optimistisch. Van het terugdringen van overgewicht lijkt volgens een aantal nog weinig sprake.

De ouderbetrokkenheid is dit tweede jaar meer toegenomen dan verwacht. Er begint een partner-ship te ontstaan tussen school en ouders. Dit is voor de continuering van de programma’s die vallen onder Fysieke Integriteit van groot belang.

Verwey-Jonker Instituut

Fysieke en sociale ontwikkeling van kinderen gemeten