• No results found

6 Discussie, aanbevelingen en conclusie

6.4 Vergelijking met VCP rapporten

In onze studie hebben we gegevens van de meest recente

voedselconsumptiepeilingen in Nederland gebruikt; VCP Jonge kinderen 2005- 2006, VCP Basis 2007-2010 en VCP Ouderen 2010-2012. Vergelijking van de berekende gebruikelijke vitamine D inname en energie-inname zoals

gerapporteerd in de verschillende rapporten [20-22] met de gegevens zoals gepresenteerd in voorliggende studie laat zien dat deze niet helemaal gelijk zijn. Een groot verschil is dat in voorliggende studie niet de totale vitamine D inname uit voedingsmiddelen is berekend, zoals wel is gedaan in de desbetreffende VCP- rapportages. Voor voedingsmiddelen geconsumeerd in VCP die vrijwillig verrijkte waren met vitamine D volgens de vrijstellingsregeling (met uitzondering van smeerbare vetten) [11], is het gehalte toegevoegd vitamine D niet

meegenomen. Bij het 95ste percentiel van de inname verdeling is het effect dat de getallen zoals berekend in voorliggende studie (range 3,6 – 7,6 µg/dag voor personen 7 jaar en ouder) lager zijn dan in de desbetreffende VCP-rapportages (range 4,3 – 8,0 µg/dag voor personen 7 jaar en ouder). Ook het gemiddelde en andere percentielen van de verdeling kunnen anders zijn bij de verschillende studies. Hierbij kan de huidige studie zowel iets hogere als iets lagere

schattingen geven. Dit is mogelijk doordat personen die vitamine D consumeren via vrijwillig verrijkte voedingsmiddelen verspreid zitten over de gehele

verdeling, dus ook voorkomen bij de lage percentielen van de verdelingen zoals gepresenteerd in de VCP-rapporten. Een deel van de verschillen kan ook worden verklaard doordat gebruik is gemaakt van net andere rekenmethoden om de gebruikelijke inname te schatten [41]. Over het algemeen geven de

verschillende methoden vergelijkbare resultaten, maar kleine verschillen zijn niet uitgesloten. Dit maakt één op één vergelijking van de resultaten moeilijk. De verschillen voor energie-inname zijn groter dan voor vitamine D. In voorliggende studie is immers de energie-inname uit niet te verrijken voedingsmiddelen niet meegenomen, bijvoorbeeld onbewerkte producten als fruit, groente en vlees. Gemiddeld is het verschil ongeveer 60-80% afhankelijk van de leeftijdsgroep.

Voor kinderen 2-6 jaar zijn de voedselconsumptiegegevens bovendien gekoppeld aan recentere gegevens over de voedselsamenstelling. Ook dit heeft effect op de schatting en maakt directe vergelijking onmogelijk. De berekening van de energetische waarde is in de afgelopen jaren aangepast. Tegenwoordig worden

ook vezels en organische zuren meegenomen in de berekening van de energetische waarden. Dit leidt tot een hogere waarde in vergelijking met eerdere voedingsmiddelensamenstellingsgegevens [23].

6.5 Studiepopulaties

Hoewel deze gegevens een groot deel van de leeftijdsgroepen in de Nederlandse bevolking beslaan, zijn er ook een aantal groepen niet vertegenwoordigd in deze studie. Het is op basis van deze studie dan ook niet mogelijk om voor deze ontbrekende groepen een uitspraak te doen. Het gaat bijvoorbeeld om jonge kinderen 0-1 jaar, zwangere vrouwen, lacterende vrouwen, migranten en niet- zelfstandig wonende ouderen.

Voor een groot deel van deze groepen zijn geen voedselconsumptiegegevens beschikbaar. VCP Ouderen 2010-2012 is alleen uitgevoerd onder zelfstandig- wonende ouderen [22]. Uit deze VCP bleek wel dat zelfstandig wonende ouderen met een functionele beperking een lagere inname hebben van diverse

voedingsstoffen en energie. Dit geeft aan dat de groep ouderen niet homogeen is en dat de voedselconsumptie van niet-zelfstandig wonende ouderen

(kwetsbare ouderen) kan verschillen van de zelfstandig wonende ouderen. Gericht onderzoek naar de voedselconsumptie van zogenaamde kwetsbare ouderen is gewenst.

Voor zwangere en lacterende vrouwen ontbreken ook recente

voedselconsumptiegegevens. In de VCP uitgevoerd in 1997-1998 zijn wel enkele zwangere en lacterende vrouwen meegenomen [42]. Dit zijn er echter te weinig om een representatief beeld van de voedselconsumptie in deze groepen te krijgen. Bovendien is de methodiek van de VCP tegenwoordig anders. Er wordt nu navraag gedaan op twee onafhankelijke dagen en bovendien worden de gegevens in meer detail verzameld. Gedetailleerd voedselconsumptieonderzoek gericht op zwangere en lacterende vrouwen is gewenst. De UL voor vitamine A voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd is bijvoorbeeld gebaseerd op teratogene effecten [17]. Een eventuele berekening van de maximale verrijkingsniveaus voor vitamine A apart voor zwangere vrouwen is dan heel relevant. Een eventueel hogere energie-inname door een hogere behoefte als gevolg van de zwangerschap en het geven van borstvoeding [43] heeft ook direct invloed op de uitkomsten van het rekenmodel gebruik in voorliggende studie. Het

berekende veilige maximale verrijkingsniveau was in onze studie immers het laagst voor de mannen met de hoogste energie-inname (19-30 jaar), ook al was voor hen de vrije ruimte tot de UL niet het laagst. Als de energie-inname erg verschilt tussen vrouwen die wel of niet zwanger zijn/borstvoeding geven, dan zijn de gegevens over de voedselconsumptie van niet-zwangere en niet- lacterende vrouwen geen goede voorspelling voor de vrouwen die wel zwanger zijn of borstvoeding geven.

Er zijn diverse migrantengroepen in Nederland woonachtig. Deze hebben allemaal hun eigen voedingspatroon, deels gebaseerd op tradities uit het land van herkomst (van de familie). Detail inzicht over de gebruikelijke

voedselconsumptiepeiling van deze groepen ontbreekt [44]. Op dit moment wordt binnen de HELIUS-studie gegevens verzameld over de voedselconsumptie van Surinamers, Turken en Marokkanen woonachtig in Amsterdam. Deze gegevens worden verzameld met uitgebreide voedselfreqentievragenlijsten. Dit is een andere methodiek dan gebruikt in VCP. Deze gegevens zouden wel gebruikt kunnen worden om een inschatting te geven van veilige maximale

verrijkingsniveaus in deze bevolkingsgroepen, volgens eenzelfde principe als de rekenformule gebruikt in voorliggende studie. Een verschil is dat de gebruikelijke inname direct uit de voedselfrequentievragenlijst geschat kan worden en op basis daarvan kan de rekenformule worden toegepast.

Voor zuigelingen vanaf 7 maanden zijn voedselconsumptiegegevens van het Voedingsstoffen Innameonderzoek (VIO) beschikbaar [45, 46]. Op basis van deze gegevens is een scenario-analyse uitgevoerd om een inschatting te maken van de gebruikelijke vitamine D inname [47]. Hierbij was uitgegaan van de huidige verrijkingspraktijk wat betreft vitamine D en de aanname gedaan dat alle kinderen aan het suppletie-advies van de Gezondheidsraad voldoen (i.e 10 µg/d). De resultaten lieten zien dat een klein deel van de zuigelingen, m.n. zuigelingen die net de overstap naar bijvoeding maken, in dat geval risico loopt op een inname die hoger ligt dan de UL vastgesteld door EFSA. De inname lag echter in de meeste gevallen onder de UL zoals vastgesteld door IOM. Dit geeft aan dat er vooral voor jonge kinderen weinig ruimte lijkt te zijn voor extra vitamine D, zonder dat de inname boven de UL uitkomt. Voor kinderen vanaf 1 jaar ligt de UL twee keer zo hoog, waardoor innames boven de UL niet werden gevonden. De gegevens van de VIO-studie zijn inmiddels meer dan tien jaar oud. Voor kinderen jonger dan 7 maanden ontbreken de gegevens. Voor een goed beeld van de inname van jonge kinderen en de mogelijke risico’s van een te lage dan wel een te hoge inname is het aan te bevelen om ook bij hen regelmatig voedselconsumptieonderzoek uit te voeren.