• No results found

7. Wachttorens

7.3 De vergelijking

Het valt op dat de wachttoren Valkenburg Marktveld Noord netjes binnen het scala aan wachttorens aan de Limes past. Alle overige wachttorens zijn tussen de 3 en de 4 meter lang en breed. Ze dateren verder uit de eerste of tweede eeuw. De wachttorens Valkenburg Marktveld Midden en Valkenburg Marktveld Zuid 1 wijken al aardig af van deze standaard en zijn haast vierkeer zo groot. De mogelijke wachttoren Valkenburg Marktveld Zuid 2 is, in vergelijking tot de overige wachttorens, enorm. Qua datering

47

vallen de potentiële wachttorens ook wat aan de late kant, maar geheel uit de toon vallen ze echter niet.

Deze discrepantie kan op verschillende manieren verklaard worden. Allereerst is het mogelijk dat het hier niet gaat om wachttorens, maar om andere militaire structuren, zoals wachtposten, verdedigbare greppels of zelfs civiele structuren. Anderzijds kan het zijn dat het hier gaat om een grote wachttoren; deze optie is het minst plausibel aangezien er eerder geen wachttorens zijn aangetroffen van een dergelijk formaat, noch is er ander bewijs dat duidelijk in de richting van een interpretatie als wachttoren wijst.

Dan is er nog de optie dat het hier gaat om de omgreppeling van wachttorens. De paalsporen van de wachttoren zelf zijn in dat geval in de loop der eeuwen verdwenen; iets wat niet onmogelijk is aangezien de aangetroffen structuren zelf ook incompleet zijn. Er zijn nog wel enkele sporen welke het onderliggende horreum oversnijden en eenzelfde vulling hebben als de mogelijke wachttorens, maar hierin lijkt geen duidelijke structuur waarneembaar te zijn. Ten slotte kan het zijn dat het hier gaat om de funderingen van stenen wachttorens. In dat geval is de vergelijking met wachttorens met een palenconstructie nietszeggend. Hiervoor is in elk geval voor de wachttoren van Valkenburg Marktveld Zuid 2 enig bewijs in de vorm van de eerdergenoemde baksteen en tegulae fragmenten, welke in opvallende getale aanwezig zijn.

48

8. Rijnbedding

Uit de Rijnbedding komen verschillende vondsten. De Rijnbedding is waargenomen in de volgende (relevante) putten: 8, 10, 16, 17, 27, 39, 57, 65, 72 en 75. Deze vondsten zullen per put gepresenteerd worden. Hierbij zal de aard van de vondst (aardewerk, natuursteen, etc.) besproken worden, als eveneens een mogelijke datering. Hierop volgend zal een poging gedaan worden om de vondsten te koppelen aan de omliggende structuren.

Afbeelding 18 Werkput 8, met in het oosten de rijnafzetting in het rood (Kolvers 2020).

8.1 Werkput 8

Op het eerste vlak is ongeveer driekwart bedekt met een dik pakket post-Romeinse klei vanuit het oosten. Op de vlaktekening is met een stippellijn een gebied gemarkeerd waarbinnen men fragmenten van een beeldhouwwerk uit kalksteen heeft aangetroffen. Er zijn geen verdere details over dit beeldhouwwerk in de opgravingsdocumentatie te vinden, noch in de publicaties. Op dit vlak zijn nog enkele andere vondsten gedaan. Hier komt een sokkel vandaan, een baksteenbrok, een stuk van een imbrex, twee stukken inheems aardewerk daterend tussen 75 en 260, een fragment ruwwandig aardewerk, een stuk elzenhout en twee stukken bewerkt kalksteen.

Op het tweede vlak van werkput 8 is in de noordwestelijke hoek een kleipakket waarneembaar, dat waarschijnlijk verband houdt met de activiteiten uit de Rijn

49

(afbeelding 18). Dit pakket ligt over de greppel van het fortje heen, dus zal later dateren. De vulling is echter gelijk, dus het kan ook tegelijkertijd zijn ontstaan met de opvulling van de greppel. Uit dit pakket komen twee vondstnummers welke vrij dicht op elkaar liggen. Het eerste is vondstnummer 115 en bevat een stuk dikwandig aardewerk, een baksteenbrok, twee stukken gladwandig aardewerk, een stuk tufsteen en een baksteenbrok. Het tweede vondstnummer is 231 en bevat twee stukken ruwwandig aardewerk, een stuk imbrex, een baksteenfragment, een geverfd stuk aardewerk uitgevoerd in techniek A daterend tussen 40 en 200, vijf fragmenten gladwandig aardewerk, een stuk inheems aardewerk, een ijzeren spijker, een kei, vier stukken ruwwandig aardewerk en een stuk Zuid-Gallische terra sigillata. Het enige dateerbare materiaal uit de onderliggende greppel is een stuk ruwwandig aardewerk van een Stuart 201 daterend tussen 40 en 210.

Afbeelding 19: Werkput 10, met in het oosten de rijnafzetting in het rood (Kolvers 2020).

8.2 Werkput 10

Bij werkput 10 is bijna het gehele eerste vlak afgedekt met een bruin post-Romeins kleipakket. Slechts in het zuidwestelijke hoekje is een stukje zichtbaar van het zand waarin de sporen en structuren zichtbaar zijn. De scheiding tussen deze twee pakketten is een strookje met lichtgrijze zandige klei.

50

Op het tweede vlak is een zeer groot deel van het midden en noorden van de put bedekt met dezelfde kleilaag (afbeelding 19). Uit dit pakket komen zeer veel vondsten vandaan. Deze zijn onderverdeeld in drie vondstnummers, welke op de vlaktekening genoteerd staan net buiten de noordwestelijke punt van de greppel van het fortje. Gezien de grote hoeveelheid aan vondsten zullen deze eerst benoemd worden, waarna apart het dateerbare materiaal nog eens overzichtelijk herhaald zal worden in tabel 7. Hierbij zullen alleen aardewerktypes gebruikt worden: dateringen welke uit materiaalcategorieën voortkomen zullen achterwege gelaten worden. Het gaat hier om een bronzen lepel, een stuk tegula, vier fragmenten dikwandig aardewerk, vijf stukken baksteen, tien stukken gladwandig aardewerk waarvan een fragment behoort tot een Stuart 130, vijf stukken inheems aardewerk, een fragment van een basalt maalsteen, een kei, zeven stukken geverfd aardewerk waarvan 3 in techniek A en 4 in techniek B, negen stukken ruwwandig aardewerk waaronder van een Stuart 201a, Stuart 214 en Stuart 215/ 216 en acht stukken terra sigillata.

Ten noorden van het bovengenoemde vondstnummer loopt een verstoring; ten noorden van deze verstoring loopt het kleipakket door. Hier komen wederom enkele vondstnummers uit. Vondstnummer 11 levert een baksteenbrok, een tegula fragment, twee stukken geverfd aardewerk in techniek A daterend tussen 40 en 260, een stuk gladwandig aardewerk, een stuk kustaardewerk daterend tussen 75 en 260 en drie stukken terra sigillata op. Het sigillata omvat een onbenoemd type daterend tussen 40 en 120, een Dragendorff 1831 daterend tussen 80 en 120 en een stuk Dragendorff 37 daterend tussen 65 en 120. Alle fragmenten sigillata zijn Zuid-Gallisch.

Het pakket wordt in het oosten dan weer doorsneden door dezelfde verstoring, waarna de vondsten uit dat deel wederom eigen nummers hebben gekregen. Uit vondstnummer 13 komt een baksteenfragment, een stuk geverfd aardewerk in techniek B daterend tussen 90 en 180 behorend tot een Stuart 2, vier stukken gladwandig aardewerk, een stuk helder glas, een fragment inheems aardewerk, drie fragmenten kustaardewerk daterend tussen 75 en 260, een brok ijzer, een ijzeren spijker, vijf fragmenten ruwwandig aardewerk waarvan een fragment behorend tot een Stuart 201B daterend tussen 40 en 260 en twee stukken Zuid-Gallische terra sigillata waarvan het type niet is benoemd, daterend tussen 40 en 120.

51

Aardewerksoort Aardewerk type Datering Aantal fragmenten

Dikwandig Stuart 149 40-206 1

Geverfd aardewerk techniek A

Hofheim 26 40-110 1

Geverfd aardewerk techniek B

Hofheim 22 40-70 1

Geverfd aardewerk techniek B Hofheim 26 70-110 1 Gladwandig Stuart 130 40-260 1 Kustaardewerk Hol 133 75-260 1 Kustaardewerk Hol 131 75-260 1 Ruwwandig Stuart 214 40-120 1 Ruwwandig Stuart 215/216 40-175 1

Ruwwandig Stuart 201a 40-200 1

M/O. Gal. TS. Dragendorff 35/36 100-260 1 Z. Gal. TS. Dragendorff 15/17 40-120 1 Z. Gal. TS. Dragendorf 18/31 80-120 1 Z. Gal. TS. Dragendorff 27 40-120 1

Z. Gal. TS. Dragendorff 29 40-90 2

Z. Gal. TS. Dragendorff 35/36 70-120 1

Tabel 7: Het dateerbare materiaal uit het lichtgrijze kleipakket net buiten de noordwestelijke hoek van het fort (kolvers 2020).

Iets ten oosten van vondstnummer 13 ligt vondstnummer 17. Uit dit vondstnummer komen: twee stukken dikwandig aardewerk, een baksteenbrok, een stuk geverfd aardewerk met schubben in techniek B daterend tussen 90 en 180, zes stukken gladwandig aardewerk, een fragment inheems aardewerk, vijf fragmenten ruwwandig aardewerk waarvan een mogelijk aan een bord heeft behoren, een onderdeel was van een Stuart 201a en dateert tussen 40 en 200, een fragment daterend tussen 40 en 125 en ten slotte een Zuid-Gallische Dragendorff 29 daterend tussen 40 en 90.

Nog wat verder naar het oosten ligt vondstnummer 16. Uit dit vondstnummer komt aardewerk, bot en bouwpuin. Vreemd genoeg is noch het aardewerk noch het bot opgenomen in de materiaallijsten waarin de details voor deze categorieën staan. Verdere informatie ontbreekt dus.

Iets naar het noorden ligt vondstnummer 8. Hieruit komt wederom erg veel materiaal. Het gaat hier om: vier fragmenten dikwandig aardewerk, een brok baksteen, een

52

fragment van een vloertegel, een fragment geverfd aardewerk in techniek A daterend tussen 40 en 200, een fragment geverfd aardewerk in techniek A behorend tot een Hoffheim 25 daterend tussen 40 en 110, acht stukken gladwandig aardewerk waaronder een fragment van een Stuart 129a daterend tussen 70 en 200, een stuk van een Hoffheim 50/51 daterend tussen 40 en 80, een fragment kustaardewerk daterend tussen 75 en 200, een brok brons en zes stukken ruwwandig aardewerk behorend tot een Stuart 201B daterend tussen 40 en 260.

Op basis van bovenstaande vondsten lijkt een datering tussen ongeveer 100 en 110 het meest waarschijnlijk voor het kleipakket.

Afbeelding 20: Werkput 16, het rood geeft het enige stukje zand aan dat niet tot de rijnbedding behoort (Kolvers 2020).

8.3 Werkput 16

Werkput 16 bestaat uit één vlak, waarin verschillende sporen zijn waargenomen (afbeelding 20). Deze maken mogelijk onderdeel uit van een havenstructuur. In het zuidwesten is een grote bruingele zandvlek zichtbaar. De enige mobiele vondsten welke uit de put komen, komen van het vlak en vallen onder vondstnummer 1. De overige vondsten betreffen houtmonsters van de havenstructuur. Onder vondstnummer 1 vallen zeven verschillende vondsten. Het gaat hier om drie stukken gladwandig aardewerk, twee stukken inheems aardewerk, een ijzeren spijker en een kei. Geen van deze vondsten heeft een datering opgeleverd.

53

Afbeelding 21: Werkput 17, met in het oosten de rijnafzetting in het rood (Kolvers 2020).

8.4 Werkput 17

De Rijnbedding is op vlak 2 zichtbaar (zie afbeelding 21). Het vult daar ongeveer het gehele oosten van de put. Uit het pakket komt nabij de ingang van het fort een olielamp van geverfd aardewerk in techniek A van het type Loescke IV daterend tussen 40 en 200. Verder levert het pakket de volgende dingen op: een stuk dikwandig aardewerk, een baksteenbrok, een fragment van een imbrex, een fragment van een tegula, vier fragmenten gladwandig aardewerk, twee fragmenten inheems aardewerk, drie fragmenten kustaardewerk daterend tussen 75 en 260, een kei, een brok huttenleem en twee fragmenten behorend tot een Stuart 201 daterend tussen 40 en 270. Op basis van deze vondsten dateert het kleipakket hier tussen 80 en 200.

54

Afbeelding 22: Werkput 27, met in het oosten de rijnafzetting in het rood (Kolvers 2020).

8.5 Werkput 27

In deze put is de Rijnbedding in het oosten zichtbaar op het tweede vlak (afbeelding 22). Er zijn geen vondstnummers genoteerd op de vlaktekeningen, welke direct verband lijken te hebben met de bedding.

55

8.9 Werkput 39

Het eerste vlak is vanuit het oosten voor driekwart afgedekt met een bruine zandige klei uit de Late Middeleeuwen. In dit pakket is het vondstnummer 97 genoteerd; hieronder valt een stuk aardewerk. Deze komt echter niet terug in de aardewerklijst. Dit Middeleeuwse kleipakket bedekt ook het gehele oosten van het tweede vlak. Hierbij zijn geen vondsten waargenomen. Op het derde vlak wordt een grijze verspoelde zandige klei in het oosten zichtbaar (afbeelding 23). Hierin zijn een bakstenen vloertegel gevonden met aangekoekt cement, een baksteenfragment, en een stuk kustaardewerk daterend tussen 75 en 260. Daarnaast zijn er nog enkele ogenschijnlijk willekeurige palen in het oosten van de put waar te nemen. Het betreft hier veelal kleine houten palen waarvan houtmonsters zijn genomen. Onder geen van deze palen is een datering genoteerd. Op basis van het stuk kustaardewerk dateert het kleipakket in deze put tussen 72 en 260.

8.10 Werkput 57

Deze put bestaat geheel uit de bedding van de Rijn. Op het eerste en tweede vlak zijn geen sporen aangetroffen, dus deze zijn niet getekend. In het midden van de put tekent zich op vlak drie een concentratie van donkergrijze zavelige klei af, waarbij plaggen zijn aangetroffen. Het is ook op dit stuk dat er enkele paalsporen zijn waargenomen, waaronder twee eiken palen. Op het vierde vlak zijn nog enkele palen zichtbaar in het noorden van dit stuk, maar minder in het zuiden. Op het vijfde vlak zijn er nog maar twee palen zichtbaar in dit stuk, maar verschijnen er wel twee kleine palen in het verre oosten van de put en een liggende paal in het uiterste westen. De enige vondsten welke uit deze put komen zijn een vierkante eiken paal, een eiken paal, een stuk bot van een groot zoogdier en een schouderblad van een rund. Bij het schouderblad is genoteerd dat de spina is afgehakt. Dit kan een slachtspoor zijn welke ontstaan is bij het verwijderen van het schouderblad van de humerus (Mensch en IJzerreef 1977, 147). Deze put levert geen verdere dateringen op voor het kleipakket van de Rijnbedding.

8.11 Werkput 65

Deze werkput ligt ook grotendeels in de bedding van de Rijn. Op de eerste twee vlakken verschijnen hier en daar losse paalsporen en zijn er verder geen vondsten genoteerd. Op het derde vlak verschijnt echter een houten constructie, welke door Bult en Hallewas geïnterpreteerd is als een eerste Romeinse weg (Bult en Hallewas 1990, 12). Bij de aanleg zijn tussen de houten vlonders een kei en een stuk baksteen aangetroffen. Tussen het hout van de weg werden wederom een bakstenen brok en een kei gevonden.

56

Onder het hout van de weg trof men een brok baksteen aan, een kei en een stuk gladwandig aardewerk. Verder komt uit dit deel van de put een stuk van een Dragendorf 18/31 welke een datering oplevert tussen 75 en 125. Dit fragment was op het vlak aangetroffen. Uit een van de eikenpalen van de weg komt tevens nog een gladwandige scherf.

8.12 Werkput 72

Op het zuidwestelijke puntje na, bevind put 72 zich in de Rijnbedding. Direct tegen dit land aan, ligt een grijze zavelige klei met schelpen. Het pakket vertoont krimpscheuren. Hieraan zijn drie vondstnummer verbonden: 2, 18 en 19. Onder vondstnummer 2 staan vier keramische vondsten genoteerd. Het gaat hier om een stuk gladwandig aardewerk, een stuk Dragendorff 37, een vorm welke opkomt na 65 en een stuk kustaardewerk. Onder vondstnummer 18 staat geen aardewerk genoteerd. Onder vondstnummer 19 staan een tegula, baksteenbrok, een stuk gladwandig aardewerk van een Stuart 129A welke voorkomt vanaf 70 tot 200, een stuk inheems aardewerk, een stuk kustaardewerk, een stuk ruwwandig aardewerk en een Oostgallische Dragendorff 45 genoteerd welke vanaf 160 voorkomt. Ten oosten van dit pakket verschijnen nog enkele kleine staakjes, maar geen verdere vondsten. Ondanks dat van sommige stukken aardewerk het type is genoteerd, is er geen datering benoemd in de opgravingsdocumentatie.

Op het vlak daaronder verschijnt een grijze, humeuze klei met spoelbandjes. Hieruit komen acht stukken aardewerk. Het betreft hier twee baksteenbrokken, twee tegulae, een stuk dikwandig aardewerk, een stuk gladwandig aardewerk en twee stukken ruwwandig aardewerk waaronder een Niederbieber 104 welke grofweg dateert van de tweede tot de vierde eeuw.

Ten noorden daarvan is een pakket met grijze zavelige klei en schelpen waargenomen, waardoorheen allemaal stukken met plaggen liggen. Hier zijn verder geen vondsten bij genoteerd, behalve een pollen- en een zadenmonster.

Direct ten zuidoosten daarvan ligt een concentratie aan palensporen welke verband lijken te houden met de allereerste Romeinse weg. Hieruit komen verschillende fragmenten van inheems aardewerk, een baksteenbrok en een stuk gladwandig aardewerk. Deze constructie oversnijdt deels een pakket zandige klei met spoelbandjes

57

dat daar ten oosten van ligt. Hieruit komt een stuk ruwwandig aardewerk, een stuk dikwandig aardewerk en een baksteenfragment. Daarnaast is er nog een spoor in dit pakket waar een stuk aardewerk uit komt dat mogelijk inheems is of mogelijk uit de ijzertijd stamt; dit is niet zeker. Op basis van het vondstmateriaal dateert het kleipakket in deze put grofweg tussen 160 en 200.

8. 13 Werkput 75

De put is in twee delen verdeeld, omdat put 65 er dwars doorheen loopt. Deze was eerder aangelegd en is nu aangegeven als recente verstoring (zie ook afbeelding 1) Hierdoor is er een noordelijk en een zuidelijk deel ontstaan. Op het eerste vlak zijn meerdere palen en houtenpalen waar te nemen. Deze zijn onderdeel van de eerder benoemde eerste Romeinse weg. In het noorden zijn verschillende vondsten gedaan rondom het hout. Het gaat hier om een kei, een stuk tufsteen, drie fragmenten gladwandig aardewerk, een stuk dikwandig aardewerk, een stuk inheems aardewerk en een stuk ruwwandig aardewerk. In het westelijk deel is een stuk dikwandig en een stuk gladwandig aardewerk aangetroffen. Op het tweede vlak is enkel dezelfde structuur opnieuw waargenomen en zijn geen nieuwe noemenswaardige vondsten gedaan.

8.14 Duiding

Het valt erg op dat de putten waarin het fortje ligt en de putten welke daaraan grenzen bijzonder veel vondsten opleveren. Op het eerste oog is er geen duidelijke datering waar te nemen welke meer informatie zou kunnen geven over de datering van het Kleinkastell; al het materiaal dateert grofweg tussen de eerste en tweede eeuw. Hieronder staan de dateringen van het pakket per put naast elkaar:

Werkput Datering 8 40-200 10 100-110 16 Geen 17 80-200 27 Geen 39 75-260 57 Geen 65 75-125 72 160-200 75 Geen

58

Veruit het meeste materiaal kwam uit werkput 10, rondom de noordwestelijke hoek van het Kleinkastell en zijn directe omgeving. Hier vandaan komen 97 scherven aardewerk en een stuk glas. Wat direct opvalt aan de samenstelling van het materiaal, is de grote hoeveelheid aan transport- en opslagaardewerk. Gladwandig aardewerk vormt de grootste aardewerkcategorie, gevolgd door ruwwandig (omvat tafelwaar en kookpotten maar ook opslagpotten). Daarnaast is het aandeel dikwandig aardewerk ook aanzienlijk; het is vertegenwoordigd met 9 fragmenten. Het aandeel terra sigillata is met 11 stukken ook vrij aanzienlijk. Het merendeel van de keramiek bestaat uit geïmporteerd materiaal; slechts 7 stuks zijn inheems.

Figuur 2: Het aardewerk en glas uit Werkput 10 per categorie (Kolvers 2020).

De samenstelling van het aardewerk is weergegeven in figuur 2. Op een schaal waarbij aan een uiteinde gebruik staat en aan de andere kant opslag, neigt de samenstelling van het materiaal meer naar opslag dan naar gebruik. Op een schaal van inheems naar Romeins, neigt het materiaal veel meer naar Romeins. Op basis van het vondstmateriaal uit de Rijnbedding rondom het fort zou het kunnen zijn dat het Kleinkastell gediend heeft als een bewaakt opslagstation, mits dit materiaal daarmee te associëren is. De vondsten uit deze context dateren overwegend tussen 70 en 100, wat ongeveer overeenkomt met de nieuwe datering van de structuur tussen 40 en 120 (Kolvers 2018, 58). Dit versterkt het idee van een verband tussen het materiaal en de structuur. Dit zou betekenen dat de vondsten welke aangetroffen zijn, nog (enigszins) in context zijn

25 29 6 9 9 11 7 1

Aardewerk en glas uit werkput 10

59

gevonden. Dat dit niet onmogelijk is blijkt uit de vondst van een verzameling aardewerk uit de noordelijke zijtak van de Rijn, waar een assemblage is aangetroffen dat aantoonbaar uit dezelfde tijd dateert en zelfs tot dezelfde eigenaren heeft behoord (Bult en Hallewas 1990, 92).

Als het fortje inderdaad heeft gediend als een bewaakt opslagstation, verbleven de soldaten mogelijk in de vleugels van het gebouw en diende de overbrugging, waarvan de functie niet met zekerheid vast is te stellen, mogelijk als een opslagplaats. Haar strategische ligging- namelijk tussen twee geulen in- zou daarbij van belang zijn geweest. Mogelijk werd het materiaal vanaf de geulen uitgeladen vanaf transportschepen, in het fortje opgeslagen en van daaruit verder verspreid. Het tafelwaar dat aanwezig was zou dan verklaard kunnen worden als het materiaal dat de soldaten zelf in gebruik hadden.

De stukken inheems aardewerk kunnen zowel aanwijzingen zijn dat de bezetting van het fortje gemengd of wisselend van afkomst was, of dat de soldaten welke er verbleven zowel lokaal als geïmporteerd aardewerk gebruikt hebben, ongeacht hun afkomst. Het is lastig om op basis van enkel het aardewerk uitspraken te doen over de afkomst van de