• No results found

4. Botanische analyse van de ecologische bermen

4.3 Vergelijking relatief aantal soorten

Parallel aan de indeling in vegetatietypen is ook gekeken naar het relatieve aantal soorten, hiermee wordt de vergelijking van de resultaten van beide inventarisatiejaren nauwkeuriger. De resultaten van de indeling zullen in dit onderdeel vergeleken worden met de relatieve score van het aantal soorten.

Het relatieve aantal soorten van een berm is het quotiënt van het aantal vastgestelde soorten ten opzichte van het gemiddeld aantal soorten per plot in het betreffende inventarisatiejaar. Deze gemiddelden zijn ca. 10,5 voor 1994 en ca. 36,9 voor 2011. Het resultaat van deze indeling, uitgedrukt in het percentage t.o.v. het gemiddeld aantal soorten, is weergegeven in Figuur 5.

Figuur 5: Weergave van het relatieve aantal soorten per berm, t.o.v. het gemiddelde soortenaantal, uitgedrukt in percentage (%) t.o.v. gemiddeld aantal vastgestelde soorten in het betreffende jaar. Gemiddelde n1994=10,5; n2011=36,9. (toevoeging: % berm 4 (2011)= 203%).

Deze resultaten tonen opvallende overeenkomsten met de indeling in vegetatietypen. Zo is van de dertien positief ontwikkelde bermen voor acht bermen de relatieve score van het aantal soorten eveneens positief. Hetzelfde geldt voor enkele ander bermen die negatief scoren, dit is weergegeven in Tabel 4. Overzicht vegetatiescores ecologische bermen Verandering van vegetatietype Verandering relatieve soortenaantal Positieve score 8, 11, 12, 14, 19, 20, 41b, 44, 45, 48, 58, 66b, 67. 2, 8, 12, 13, 14, 15, 18, 20, 41b, 58, 66b, 67. Gelijkblijvende score 7, 15, 16, 17, 18, 47, 46. 3, 7, 11, 17, 44. Negatieve score 2, 3, 5, 6, 9, 13, 42, 43, 49. 5, 6, 9, 16, 19, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49.

Tabel 4: Overzicht van de analyses op basis van zowel de vegetatietypen als het relatieve soortenaantal. Voor gelijkblijvende score van de verandering van het relatieve soortenaantal is 4% als maximale marge genomen. De bermnummers die bij beide benaderingen vergelijkbaar scoren zijn gearceerd. De bermen 4 en 10 zijn buiten beschouwing gelaten.

Deze overeenkomst in verschillende scores is opmerkelijk. Verderop zal hier dieper op ingegaan worden. Allereerst zullen de afwijkingen van verschillende bermen worden behandeld. Hiertoe worden alleen de bermen behandeld die aanmerkelijke verschillen tussen beide analyses vertonen; dit betreffen de bermen die bij de eerste vegetatieverificatie negatief en bij de tweede positief scoren en vice versa. Dit betreffen de bermen 2 en 13 respectievelijk 19, 45 en 48.

Berm 2

Het verschil is kortweg toe te schrijven aan de switch van een rompvegetatie van Glanshaver (Arrhenatherum elatius) naar een overheersende vegetatie van Engels raaigras (Lolium perenne). De vegetatie in 2011 bestaat uit een matig ruige vegetatie, zonder veel bijzonderheden. De afwijking tussen beide benaderingen is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de gebrekkige vegetatietypeindeling. Het is dan wel het geval dat de overheersende grassoort negatief is gewijzigd, maar in de indeling wordt niet meegenomen dat Kweek (Elytrigia repens) van een voormalige abundantie ‘3’, nu volledig is verdwenen uit de berm. Het effect wordt versterkt door een hoog aantal soorten74. De soorten waren niet van bijzondere waarde, m.u.v. een enkele Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi).

Berm 13

Deze berm is in het voorgaande al behandeld, zie daartoe Indeling in vegetatietypen. De rompvegetatie is slecht ontwikkeld, desondanks is er toch een aanzienlijk aantal soorten vastgesteld. Een andere belangrijke variabele bij deze berm is de begrazingsdruk. De berm wordt in op dit traject namelijk het jaarrond beweid door paarden. Wellicht heeft de afvoer van organisch materiaal door middel van begrazing ook een positieve uitwerking op de uiteindelijke voedingswaarde van de grond.

Berm 19

De afwijking bij deze berm wordt, evenals bij berm 2, veroorzaakt door een kleine verandering in de Raaigras/Glanshaver ratio, ten gunste van Glanshaver (Arrhenatherum elatius), die toe is genomen tussen de beide onderzoeksjaren. Wat betreft de overige botanische waarde is de berm stabiel gebleven; en is op dit moment nog steeds betrekkelijk ruig. Bijvoorbeeld Ridderzuring (Rumex obtusifolius), komt in sterke mate voor en is nagenoeg net zo dominant aanwezig als Glanshaver (Arrhenatherum elatius).

Berm 45

Dit betreft een soortgelijke berm, waar het verschil wordt veroorzaakt door de bedekking van

74 Er is geen rekening gehouden met de breedte van de berm, (6 tot 8 m). Dit zou ook een rol kunnen spelen. Maar volgens Manninen, Sirkku (oktober, 2010), is de toename van het aantal soorten niet bijzonder significant bij dergelijke oppervlakten, in grasland.

Glanshaver (Arrhenatherum elatius)en Engels raaigras (Lolium perenne). Tevens is dit een gering mankement van de sleutel. Deze stelt dat bij gelijke bedekking de rompvegetatie bestaat uit de gunstigste van de drie grassen. In deze berm zijn zowel Glanshaver (Arrhenatherum elatius)als Engels raaigras (Lolium perenne) aanwezig met een gelijke abundantie.

Berm 48

De vegetatie in deze berm is positief veranderd van een bijzonder ruige vegetatie met hoge bedekkingscores van Kweek (Elytrigia repens), Gewone berenklauw (Heracleum sphondylium), Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris) en Koolzaad (Brassica napus)75, naar een meer gematigd vegetatietype, hierbij zijn de ruige soorten minder dominant aanwezig.

Het verschil van de benaderingen is mogelijk een gebrek van het berekenen en behandelen van het relatieve soortenaantal. Er bestaat namelijk de mogelijkheid dat de ene berm minder snel ontwikkelt dan de ander, waardoor na een bepaalde periode de traag veranderende bermen relatief laag scoren.

Ondanks deze variaties blijkt de combinatie van vegetatietypebepaling en relatieve soortenaantal een goede indicatie voor de ontwikkeling van de vegetatie van een berm. De uitkomsten van beide benaderingen hebben namelijk een sterke samenhang. Omdat in de combinatie van de beide indelingen zowel de rompvegetatie en de gunstige alsmede ruigtesoorten als het totale aantal soorten is geanalyseerd, ontstaat een volledig beeld van de staat en waarde van de vegetatie. Daarbij zijn de afwijkingen veelal toe te schrijven aan het bestaan van het vegetatietype: ‘overig type’. Dit type heeft als vegetatiewaarde ‘1’ toegewezen gekregen, omdat er geen gezonde natuurlijke verdeling is tussen de dominante soort en de overige aanwezige soorten.

Similariteitsindex van Sørensen

Naast de bovenstaande bewerkingen is ook de basale similariteitsindex van Sørensen over de verschillende inventarisaties berekend. De resultaten van deze index zijn weergegeven in Figuur 6.

Figuur 6: De similariteitsindexen van de ecologische bermen tussen het aantal soorten in 1994 en 2011. De waarden zijn laag, omdat het gemiddelde totaal aantal soorten per berm in 2011 een factor 3 keer zo groot was als in 1994.

De similariteitsindex lijkt niet in verband te staan met de eerder bepaalde vegetatietypen en het relatieve aantal soorten. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat het aantal

75 De in 1994 genoteerde Koolzaad (Brassica napus) heeft ongetwijfeld betrekking op Raapzaad (Brassica

vastgestelde soorten in 1994 aanzienlijk lager was dan in 2011. Verder is de index van geringere waarde, vanwege het gebrek van de abundantie in de berekening.

Het zou zo moeten zijn dat de vegetatietypen die sterk veranderd zijn een lage similariteitscore veroorzaken. In tegenstelling tot bermen die stabiliteit vertonen, zij zouden een aanzienlijk hogere overeenkomst vertonen. Er lijkt een miniem verband tussen de index van Sørensen en de indeling in vegetatietypen, zoals hierboven beschreven. Dit zou bevestigen dat de analyses een goed beeld geven van de veranderingen in de vegetatie. Het verband lijkt het sterkst met de indeling in vegetatietypen. Het verband tussen de index en de twee behandelde totaalbenaderingen is van beperkte significantie en niet op alle bermen van toepassing. De resultaten van deze index wordt niet nader toegelicht en gehanteerd, vanwege de beperkte waarde van een alomvattende representatie van de totale wijzigingen. De index maakt namelijk geen onderscheid tussen positief of negatief overeenkomstige gecorreleerde soorten.