• No results found

Over de verdiensten der dichters in de XVIIde eeuw

Eerste afdeeling.

Inleiding tot de opgave der dichters dezer eeuw.

+

Zeventiende Eeuw.

Ik herinner mij ergens gelezen te hebben:(1)Door+gedurige rampen wordt het menschdom geoefend en genoopt, om onophoudelijk het allernuttigst gebruik van zijne vermogens te maken; en het is dus, dat men niet zelden van de ongenade der Natuur, nog wenschelijker vruchten trekt, dan van hare liefelijkste weldaden; dit leert ons ten minste onze Geschiedenis ten tijde van den afval der Spanjaarden. Onze vreedzame Landaard, gehecht aan zijne Overheden, zoo lang deze slechts niet de palen van haar gezag te buiten gingen, en hare onderdanen wreedaardig vervolgden, heeft van nature die koele, maar standvastige gesteldheid van ziel, welke vereischt wordt, om groote daden met bedaardheid uit te

voeren. De Nederlander is uit zijnen aard niet veranderlijk, wispelturig, doldriftig dan naar deze, dan weder naar gene staatsgesteltenis; maar geduldig en lijdzaam, totdat hij gewekt en gedwongen wordt, om zich krachtig te doen gelden, en te toonen, wat in hem schuilt. Dit heeft hij, niemand zal het ontkennen, bovenal in het laatst der 16de en het begin der 17de Eeuw getoond.

De Zeevaart, van ouds geliefd bij onze Landgenooten, die op hunne binnenwateren als 't ware tot de Zeeën zich voorbereidden, is wel de voornaamste oorzaak der

vestiging onzer vrijheid geweest.(1)Door het beletten der Portugeesche vaart (1584)

van Indische waren verstoken, begonnen onze Voorouders op verre zeetogten meer

bedacht te zijn; men rigtte eeneKompagnie van Verre op; de HO U T M A N N E N

(1593), HE E M S K E R K (1597), VA N N E K (1598) en anderen, waren de eersten,

die zulke togten hebben beproefd. Koophandel, en afbreuk aan den vijand, was het

doel. Niet lang daarna (1607) behaalde eene vloot onder een dezer(2)

Zeelie-(1) Zie bij deze en volgende opgaven, gelijk te voren, WAGENAAR,Vaderl. Historie.

(2) JACOB VAN HEEMSKERK. HOOFTvervaardigde op hem dit zinrijk Grafschrift,Mengelw. bl. 694.

‘Heemskerk, die dwers door 't ijs en 't ijzer darde streeven, Liet d'eer aan 't land, hier 't lijf, voor Gibraltar het leever.’

den eene heerlijke overwinning voor Gibraltar. Onze kleine vaartuigen schroomden geen vuur van de groote Spaansche Gallioenen, tegen welke logge schepen ons

volk opklouterde, en men liet met RE I N I E R K L A A S Z O O N en de zijnen (1606)

zich en het schip liever in de lucht vliegen, dan het den Spanjaard over te geven.

Tegelijk deden een MA T E L I E F en anderen, door verrigtingen in de Indiën, onzen

handel veel nut. Toen was de Indische vaart reeds een groot beletsel der

Vredesonderhandelingen (1608), welke met eenBestand eindigden (1610); staande

hetzelve werd Batavia gesticht (1619), en naauwelijks was het geëindigd, of PI E T E R

P I E T E R S Z O O N H E I N vermeesterde (1628) deZilveren Vloot, welker waarde op elf en een half millioen gerekend werd. Door zulke en andere veroveringen werd men in staat gesteld, den oorlog te vervolgen, en den koophandel verder uit te

breiden. En, mijne Heeren! welke Zeehelden heeft deze Eeuw na HE I N niet

voortgebragt? Welke veroveringen en heerlijke overwinningen heeft zij niet gezien? Ik zoude een mistrouwen op uwe kunde en vaderlandsliefde aan den dag leggen,

zoo ik die wilde optellen. De namen van eenenV A N G A L E N , Z W A R T E N H O N D ,

M A A R T E N T R O M P , W I T T E C O R N E L I S D E W I T T E , B A N K E R T , B I N K E S , V A N D U I V E N O O R D E , W A S S E N A A R , K O R T E N A A R , V A N G E N T , D E E V E R T S E N , V A N H U L S T , I Z A Ä Ken DA V I D S W E E R S , C O R N E L I S T R O M P,

zul-len u herinneren, wat onze landaard ter zee, in de 17de Eeuw, vermogt; eene Eeuw, welke het toppunt van onzen roem ter zee gezien heeft; eene hoogte, tegen welke onze verbeelding nu naauwelijks kan opzien, ik laat staan dat wij ze zouden bereiken. Doch is het misschien ter zee alleen, dat groote Bevelhebbers dit tijdperk hebben beroemd gemaakt? neen voorwaar! - geen grooter Veldoverste heeft Nederland

gezien dan MA U R I T S. Hij, FR E D R I K H E N D R I K, en daarna WI L L E M D E

D E R D E, hebben aan het hoofd hunner legers getoond, dat de Nederlander, zoo wel te land als ter zee in krijgsbeleid, dapperheid en onverschrokkenheid, toen voor geen volk behoefde te wijken.

Was misschien een dolle lust naar gevaren van den krijg, een stoute

ondernemende aard, onzen Voorouders alleen eigen? Was het woelige van den oorlog alleen hunnen roem behulpzaam, terwijl zij minder geschikt waren, om als wijze Staatsmannen in stille beraadslagingen het roer des lands naar eisch te besturen? - Wie onzer beklaagt hier niet den onkundigen vrager? - Onsterfelijke OL D E N B A R N E V E L D T ! D E G R O O T ! C A T S ! P A U W ! J O H A N D E W I T T ! V A N B E U N I N G E N ! B E V E R N I N G K! wat Eeuw is bij eenig volk zoo vruchtbaar in wijze Staatslieden geweest! Zij hebben het gebouw der vrijheid bevestigd en hooger opgehaald; zij bragten te weeg, dat geene Mogendheid onze

onafhankelijkheid meer durfde in twijfel trekken, dat Spanje, zelfs voor den Munsterschen Vrede, die erkende, dat

Frank-rijk, Engeland, Zweden, Denemarken en andere landen, ons op de lijst der volken moesten aanschrijven, die het evenwigt der ontzaggelijke Staten van Europa in

stand hielden; een JE A N N I N, die in kunstgrepen en behendigheid geen weêrga

had, moest voor de schranderheid van eenen OL D E N B A R N E V E L D T zwichten;

onze eerlijke Staatsmannen, verre van te dwalen op de kromme doolpaden eener listige Staatkunde, toonden in deze nieuwe loopbaan, dat, verre van de veinzerij der Spanjaarden, de ruwheid der Engelschen, de losheid der Franschen, welke laatsten in list alles vermogten, rondborstigheid, beschaafdheid en bedaardheid alle hunne handelingen regelden. Door zulke Staatslieden kreeg men, na eenen tachtigjarigen oorlog, eenen glansrijken vrede (1648), die onze vereenigde Gewesten

in eenen ongewonen staat van rust en vrijheid stelde. Een WI L L E M D E IIde mogt

daarna (1650) de voornaamste Stad dezer landen met geweld zoeken naar zijnen

zin te dwingen, een HU I J D E C O P E R, een BI C K E R gaven de grootste bewijzen

van moed en opoffering hunner eigene belangen voor de inwendige rust van het

geheel. KR O M W E L L mogt ons van buiten met eenen geweldigen oorlog bestoken

(1652), een JA N D E W I T T in den raad, TR O M P enD E R U I T E R ter zee

handhaafden onzen roem; noch Portugeesche (1657), noch Noordsche (1658), noch de nieuw ontstane krijg tegen Engeland (1664), noch de Munstersche (1665),

noch LO D E W I J K D E XIVde (1672) kon den Staat, nu geworteld, omverwerpen;

ver-deeldheden in het eerste gedeelte dezer Eeuw, welke toch meerdere vrijheid en

verlichting aanbragten, noch het onthalzen van OL D E N B A R N E V E L D T (1619),

noch de moord van de GebroedersD E W I T T (1672) konden den gevestigden roem

uitwisschen. Wij schreven Vorsten den vrede voor, bevestigden wankelende troonen, en stelden onzen Stadhouder (1689) op den troon bij onzen meest gevreesden nagebuur.

En wie zou na dit overzigt nog in twijfel staan, of ook de kunsten en wetenschappen in deze Eeuw gebloeid hebben? nog zoeken naar de reden, waaraan hunne bloei zij toe te schrijven? Het is voorwaar aan dien algemeenen spoorslag tot verheffing, aan dien algemeenen geest van uit te munten, welke onze Voorouders toen bezielde. Zij hadden eene ongewone veerkracht tot alles, wat edel was. Zij waren moedig op

hunne grootheid, welke zij met moed handhaafden.Moedig te zijn, zegt

MO N T E S Q U I E U,is niets anders, dan zijner vermogens bewust te zijn; deze moed, deze bewustheid deed onze Voorouders, en ter zee en te land, in de raadzaal, en

in de heiligdommen van PA L L A S en der Zanggodinnen toonen, met hoe veel regt

zij, in allen deele, eene der eerste plaatsen in den rang der Volkeren bekleedden.

Dezelfde geest, die TR O M P , D E R U I T E R en MA U R I T S deed zegepralen, die

OL D E N B A R N E V E L D T enD E W I T T in den Raad verhief, deed de geleerdheid tot den hoogsten top van roem stijgen. Ik zal andere Wetenschappen,

waarin een Burgemeester HU D D E , N I C O L A A S T U L P , C H R I S T I A A N

H U I J G E N S en anderen zich toen beroemd maakten, niet eens aanroeren; maar alleen van eenige weinigen, welke zich in de oude Letterkunde hebben vermaard

gemaakt, de namen aanstippen. DO U S A , J O S . S C A L I G E R , L I P S I U S , A D R .

J U N I U S, en anderen waren of tijdgenooten, of voorgangers en leermeesters van

eenen HU G O G R O T I U S, DA N I E L en NI C O L A U S H E I N S I U S, P.

S C R I V E R I U S , S A L M A S I U S , J O A N N E S F R E D E R I C U S G R O N O V I U S , C A S P A R U S B A R L A E U S , G E R A R D U S J O H A N N E S V O S S I U S. Deze en vele dergelijken hebben in dit tijdperk, door de Grieksche en Latijnsche Letterkunde te bevorderen, voor alle Wetenschappen en Kunsten een heerlijk licht ontstoken, en

de fakkel vooruitgedragen. Is niet het oprigten derHollandsche Hoogeschool te

Leijden (1574), en der Friesche te Franeker (1585), in deze Eeuw gevolgd door die

vanGroningen (1614), van Utrecht (1636), en van Gelderland (1648)? Is onder vele

anderen niet de doorluchtige School te Amsterdam in den jare 1629 gesticht? en

begon niet in dat zelfde jaar een SI M O N E P I S C O P I U S, die met

UI T E N B O G A A R D en AR M I N I U S bij deRemonstranten te regt eenen

onvergankelijken roem verworven heeft, het Kweekschool dier Gemeente? Hebben

in deze Eeuw niet, om slechts dit aan te roeren, BL A A U W en de geleerde

EL Z E V I E R E N, op het voorbeeld der ST E P H A N U S S E N van vroeger tijd, de Drukkunst tot eenen hoogen trap

van innerlijke naauwkeurigheid en uiterlijke sierlijkheid gebragt? Hebben niet in deze

Eeuw de Geschiedschrijvers HO O F T en BR A N D T geleefd? Ja, - om u voor een

oogenblik van de Wetenschappen en Geleerdheid af te trekken, en op andere, in der daad niet minder gewigtige, voorwerpen te bepalen, - is niet in deze Eeuw de Beemster droog gemaakt (1607-1612), niet de Purmer (1620), en de Diemer Meer (16241630) bedijkt; is niet .... Doch wat poog ik in bijzonderheden uit te weiden! -Met één woord, alle werken, waarin een ondernemende, stoute en vrije geest gaarne zijne vermogens besteedt, zijn ze niet in dit tijdperk met moed ondernomen, en met standvastigheid uitgevoerd?

Een zelfde moed, een zelfde geest, mijne Heeren! heeft ook de Dichtkunde zoodanig verheven, dat deze Eeuw ten luisterrijkste heeft uitgeblonken. Om dit ons gezegde, als ten overvloede, in een helder licht te stellen, zullen wij de Schilderkunst nader raadplegen, en onderzoeken, welke verdiensten aan haar, in het genoemde tijdvak, moeten worden toegekend. Geene naauwere vereeniging tusschen Kunsten heeft er plaats, dan tusschen de Dicht- en Schilderkunst. Hoe dikwerf is de

vereeniging tusschen dit edel Zusterpaar opgemerkt, en in hoe vele bijzonderheden hare verwantschap door oude en nieuwe Schrijvers aangetoond! Wanneer wij dus hebben bewezen, dat de Schilderkunst nimmer met zoo veel roem, dan in deze Eeuw, is behandeld, zullen wij daaruit als van zelve zien, dat

een zelfde geest de Dichtkunde in dien tijd heeft bevorderd en roemruchtig doen worden.

Het is eene meer dan eens gemaakte, en, zoo het ons voorkomt, gegronde aanmerking, dat de gaven van Dicht- en Schilderkunst door de Natuur spaarzaam worden uitgedeeld. De ondervinding van alle tijden heeft deze waarheid bevestigd. Men houde dit voor den geest, en verwondere zich met ons dubbel, dat in dit tijdperk de Natuur, als 't ware op eens voor alle Eeuwen, de uitmuntendste Schilders als in een strijdperk geplaatst heeft. Laten wij ons eens voorstellen, dat er bijna omtrent het midden der 17de Eeuw, eene vorstelijke belooning voor den besten Schilder was uitgeloofd, en nu nagaan, zoo verre onze herinnering strekt, welke

Nederlandsche Schilders (Vlaamsche en Hollandsche, dit weten wij, zijn een) naar

den prijs met regt zouden hebben mogen dingen:(1)AB R A H A M B L O E M A E R T ,

M I E R E V E L T , M O R E E L Z E , R U B B E N S , S N I J D E R S , D A V I D T E N I E R S , B R E U G E L , F . H A L S , P O E L E N B U R G , B R O N K H O R S T , J O R D A A N S , S A E N R E D A M , A N T H O N I J V A N D I J K , K U I J P , R E M B R A N D , S A N D A R T , Q U E L L I N , D E K E I Z E R , E M A N U E L D E W I T,

(1) HO U B R A K E N geeft eene soortgelijke lijst van Schilders, en noemt de beroemdsten op, ten getale van 61; zieSchouwburg der Nederlandsche Schilders, 2de D. bl. 131.

AS S E L I J N , L I E V E N S , F E R D I N A N D B O L , T E R B U R G , A D R I A A Nen IZ A A K O S T A D E , B E G A , D E L A A R , M E T S U , D O U W , V A N D E R H E L S T , B A K K E R , T H O M A S W I J K , B R E E M B E R G , P O E L E N B U R G , S P I L B E R G , P I E T E R D E H O O G E , V A N D E N T E M P E L , F L I N K , B E R K H E I D E N , B E E R E S T R A T E N , B R E K E L E N K A M P , S C H E L L I N K S , W A T E R L O O , V A N D E N E E K H O U T , P H I L I P D E K O N I N G , P H I L I P W O U W E R M A N. Ook waren toen in leven, opkomst

of aanzien,D E D E L F S C H E V A N D E R M E E R , H O B B E M A , W E N I N X , V A N E V E R D I N G E N , P I J N A K K E R , V A N D E R D O E S , B E R C H E M , J A N en AN D R I E S B O T H , P A U L U S P O T T E R , L I N G E L B A G , V A N D E R U L F T , L E D U C Q , B A K H U I Z E N , W I L L E M V A N D E V E L D E , V A N D E R N E E R , F R A N S V A N M I E R I S , J A N S T E E N , K A R E L D U J A R D I N , R U I S D A A L , H O N D E K O E T E R , C A P P E L L E , V A N D E R H E I D E N , H A K K E R T , H U G T E N B U R G , A D R I A A N V A N D E V E L D E , N E T S C H E R , D E L A I R E S S E , A R I J D E V O I S , V A N S L I N G E N L A N D , S C H A L K E N, met andere beroemde

Meesters, te veel om te melden. De Ridder VA N D E R W E R F is in den jare 1659

(1)

De zon der Schilderkunst lei haare flonkerstralen En aangebeden glans in 't eind te spoedigh af,

En moest met VAN DER WERF, in vollen luister, dalen.

(2)

Wie moet zich niet verwonderen, dat zoo vele verdienstelijke Kunstenaars in zulk een klein tijdperk hebben geleefd, en te gelijk zoo verscheiden van onderwerpen en behandeling geweest zijn? Hier heeft men Beesten, daar Landschappen, ginds Kerkjes, elders boertige Onderwerpen. Er is bijna niets in de Natuur, waarin niet een groot Schilder toen bij ons uitblonk. Wat Schilder heeft natuurlijker beesten

geschilderd dan PO T T E R , V A N D E V E L D E , B E R C H E M , K U I J P , K A R E L D U

J A R D I N , V A N D E R D O E S of WO U W E R M A N? Wie beter gelijkend en krachtiger

gepourtraiteerd dan RU B

-(1) Grafwapen van den Edelen Heere ADRIAAN VAN DER WERF, Ridder, 2de D. bl. 318.

(2) Zie over dit onderwerp de uitmuntende Verhandeling van H .... (zoo ik mij niet bedriege, den verdienstelijken Bouw- en Teekenkundigen OTTEN HUSLIJ) in hetAlgemeen Magazijn, 2de D. 1ste Stuk, bl. 341-376.De eer der Nederlandsche Schilders verdedigd tegen het algemeene vooroordeel, dat zij bij die van andere Natiën, veel min bij de Ouden, niet zouden te vergelijken zijn. Deze Verhandeling doet den kundigen en naauwkeurigen Schrijver eer aan; wij bevelen ze onzen Lezeren aan, die prijs stellen op de voortbrengselen dezer edele Kunst.

B E N S , M I E R E V E L T , V A N D I J K , R E M B R A N D , F R A N S H A L S , V A N D E R H E L S T en anderen? Wie beter kerkjes geschilderd dan SA E N R E D A M en EM A N U Ë L D E W I T? Wie beter landschappen dan BO T H , R U I S D A A L en WA T E R L O O? Wie beter stadsgezichten danV A N D E R H E I D E N en BE R K H E I D E N? Wie fraaijer woelige zeehavens danV A N D E R U L F T ,

L I N G E L B A G en TH O M A S W I J K? Wie beter kaarslichten dan SC H A L K E N en DO U W? Wie beter vogels en gedierten dan WE N I N X , S N I J D E R S en

HO N D E K O E T E R? Wie waren beter Historieschilders dan BO L , F L I N K ofV A N D E R H E L S T? Wat penseel was zoo krachtig als dat van RE M B R A N D? Wie zoo

uitvoerig als DO U W? Welke paarden kunnen bij die van WO U W E R M A N vergeleken

worden? Wie is zoo geestig in boeren-gezelschappen als OS T A D E , T E N I E R S ,

S T E E N en BR O U W E R? Wie kon een dooden haas schilderen als WE N I N X? Wie

zeegezichten als WI L L E M V A N D E V E L D E en BA K H U I Z E N? Wie kleedde met

bont en satijn als TE R B U R G en ME T S U? Wie kon de lichten in de vertrekken

brengen als eenD E H O O G E? Wie schilderde schapen alsV A N D E R D O E S en

BE R C H E M? Wie kon de wilde natuur voorstellen als WA T E R L O O? Wie ossen

als PO T T E R en A. V A N D E V E L D E? Met één woord, wat volk kan, van het begin

zijns aanwezens tot op den huidigen dag, hoe vele Eeuwen het ook moge verduurd hebben, op zulk een tal, op zulk eene verscheidenheid, op zulk eene

Eeuw! waarin niet alleen een QU E L L I N , D E K E I Z E R enV A N C A M P E N, in staat

waren, zoo vele heerlijke gewrochten vanBouwkunde ons te schenken, zulk een

Raadhuis te stichten, als waaropAmsterdam met reden zich verheft, maar waarin

ook een RE M B R A N D , B O L , V A N D E R H E L S T , F L I N K en anderen, hetzelve

met hunne meesterlijke Schilderstukken hebben kunnen versieren.

Deze zelfde geest nu, welke de Nederlandsche Schilders ontvonkte, ontstak ook bij de Dichters een heilig vuur. Ook zij wilden het nieuwe en met zoo veel bloed vrijgevochten Gemeenebest door hunne Kunst verheffen en luister bijzetten.

Alle Kunsten en Wetenschappen zijn, volgens het bekende zeggen van CI C E R O,

door eenen zeer naauwen band aan elkanderen verbonden; het is dus onnoodig,

dat wij hier de Plaatsnijders (eenen RE M B R A N D , B O L S W E R D , V O R S T E R M A N ,

S U I J D E R H O E F F , V I S S E R , L U I K E N) en andere Kunstenaars noemen; wilden wij meerdere vakken van menschelijke kennis nagaan, het zoude, zoo niet van alle, zeker van de meeste duidelijk blijken, hoe zij in dit tijdperk hebben uitgeblonken, en in den algemeenen roem gedeeld.

Eerzucht en naijver, binnen de behoorlijke palen gehouden, zijn en het menschelijk hart eigen, en worden de drijfveren tot de voortreffelijkste handelingen. Zoodra zag in dit tijdsbestek niet de een den ander in deszelfs Kunst of Wetenschap uitmunten, of hij voelde zich door eene edele drift tot navolging aangespoord, om ook, door het

be-schaven en veredelen zijner eigene Kunst, den algemeenen roem te handhaven. Voeg hierbij, dat de plotselings vermeerderde geldmiddelen, door koophandel en rijke veroveringen aangebragt, en de toevloed van zoo vele duizenden naar ons Gemeenebest, toen eene Vrijplaats, niet voor Roovers en Misdadigers, gelijk weleer het oude Rome, maar voor brave, godsdienstige en naauwgezette Lieden, de welvaart binnen onze grenzen hebben ingeleid. Onze Steden moesten vergroot, Amsterdam binnen den tijd van ruim tachtig jaren viermaal merkelijk uitgelegd worden. Niets is derhalve natuurlijker, dan dat bij de plotselijke vermeerdering van geldmiddelen en brave Ingezetenen, door dezen ongewonen toevoer, de Kunsten en Wetenschappen eene ongewone hoogte van roem erlangden.

De voorgang van vele aanzienlijke Mannen bragt ook veel toe tot den bloei der Wetenschappen, en bijzonder der Dichtkunde. Hoe vele aanzienlijke Mannen waren er, die de Hollandsche lier toen met roem bespeelden, en door hun voorbeeld, achting, vriendschap en aanmoediging anderen tot de Dichtkunst opwekten! Was HO O F T, de Zoon eens Burgermeesters, geen Drossaard van Muiden? Had LO D E W I J K D E XIIIde hem niet tot den Adel verheven? Was hij niet, blijkens zijne brieven, de Vraagbaak der Hooge Regering en der geleerdsten zijner tijdgenooten?

Geene aanzienlijker posten konden er bekleed worden dan die, in welke CA T S

CO N S T A N T I J N H U I J G E N S , R E A E L , H E I N S I U S , J . S I X en andere aanzienlijke Mannen gewagen, die door aanmoediging en eigen voorbeeld alle Kunsten en Wetenschappen, en bijzonder de Dichtkunde, de gewigtigste diensten gedaan hebben? zulks zou voorzeker overtollig zijn.

Niet alleen de aanzienlijken, maar ook de Geleerden werkten hiertoe krachtig

mede. HU I J G E N S , B A R L A E U S , D A N I E L H E I N S I U S, hebben zij niet beurtelings,

nu eens de Latijnsche, dan weder de Nederduitsche lier bespeeld? Ja, HU I G D E

G R O O T, dat wonder van letterwijsheid, heeft hij het zich niet tot eere gerekend, door eigen beoefening iets bij te dragen tot opbouw onzer Dichtkunde? Wat moeite

hebben BA R L A E U S en GR O T I U S zich niet gegeven, om door verkeering,

briefwisseling, onderwijs en lofspraak, VO N D E L en anderen aan te moedigen?

Ook deze reden geloof ik met geen stilzwijgen te mogen voorbij gaan. Elke staatsverandering doet onze ziel op eene ongewone, op eene krachtige wijze aan. Zij geeft eene veelvermogende wending aan de gemoederen. Heeft zij onderdrukking ten gevolge, de geest wordt dof en beneveld. Geeft zij ons meerdere vrijheid, eene onbekende drift ontvonkt onzen geest, en maakt ons bekwaam tot groote dingen. Het is in den staat, als in de huisgezinnen. Worden wij door eenen al te strengen dwang gekneld, door zorg, nooddruft of droefheid geprangd, onze zielsvermogens zullen lust- en werkeloos kwijnen. Hebben wij een vrij, onbezorgd, genoegelijk, huisselijk leven, onze geest zal

wak-ker, en tot veelvuldige werkzaamheid lustig en opgeruimd zijn. En, mijne Heeren! is dit omtrent andere werkzaamheden waar, hoe veel te meer is dit waarachtig omtrent de Dichtkunst? Deze vrije en edele kunst duldt geenen dwang. Zij kwijnt en treurt, of verheft zich en steekt haar hoofd vol glans om hoog, naar gelange zij geacht of vergeten, vernederd of opgewekt wordt;

‘Carmina proveniunt animo deducta fereno.’

zong OV I D I U S (1)in ballingschap, en met zijne droeve ziel kwijnde zijne Muse.

HO R A T I U S , T I B U L L U S , V I R G I L I U S , P R O P E R T I U S, bloeiden, toen de

Dichtkunst aan het Hof van AU G U S T U S door MA E C E N A S en ME S S A L A werd

aangemoedigd en geëerd. Niet minder welgevallig, niet minder in aanzien waren de kunsten en wetenschappen, in het begin der 17de Eeuw, in ons Vaderland. De weldadige invloed der Drukkunst, der Hervorming, en de toenemende vrijheid en welvaart bragten algemeene beschaafdheid te weeg. De bloei van Leijdens Hoogeschool, onder het geklank der wapenen gegrondvest, en edeler belooning voor dapperheid geschat, dan keur van goud, of de uitgezochtste voorregten, de vermaardheid en roem van deze en andere tempels van schoone Kunsten en Wetenschappen hadden eene heilzame uitwerking. Ieder beijverde zich, om, in den strijd der wetenschappen, zijne geliefde oefening, zoo niet te

doen zegevieren, ten minste eenen eersten rang te doen bekleeden. De Grieksche en Latijnsche Letteren bovenal werden de bronnen, waaruit men de Dichters leerde putten, en waaruit zij ook werkelijk hebben geput, fraaije gedachten, treffende schilderingen, heerlijke vergelijkingen, met één woord, den waren smaak, het juiste gevoel voor hetgeen schoon en bevallig is.

Het is hier de plaats niet, om verder in het breede uit te weiden over de oorzaken, welke den weligen bloei van alle Kunsten en Wetenschappen in het begin der 17de Eeuw hebben tot stand gebragt, of eene bekende geschiedkundige opgave van de ontwikkeling dier tijden voor u op te hangen; genoeg zij het u te hebben herinnerd, hoe ieder in zijn vak medewerkte tot dat ééne algemeene punt, het verheffen van

den nieuwen Staat; hoe, gelijkD E R U I T E R ter Zee, MA U R I T S te Velde,

OL D E N B A R N E V E L D T in de Raadzaal,D E G R O O T in zijn Boekvertrek, RE M B R A N D in zijn Schilderwinkel, door edele geestdrift en naijver ontstoken,

wonderen voortbragten, zoo ook HO O F T , V O N D E L en anderen in de Dichtkunst

niet achterlijk bleven, maar met vele beroemde tijdgenooten hunne Kunst tot eene hoogte verheven hebben, waartegen wij ter naauwernood kunnen opzien.

Dan, laat ons, door eene beknopte opgave der vermaardste Dichters, en korte proeven uit hunne Werken, dit gezegde klem van bewijs bijzetten.

Men zij, opdat wij dit nogmaals herinneren, indachtig, dat wij alleen van de zulken zullen spreken, die, het zij door algemeene vermaardheid, het zij door bijzondere verdiensten, naar ons oordeel, meldingswaardig zijn.