• No results found

VERDERE AANDACHTSPUNTEN VOOR ADVIES EN GERICHT ONDERZOEK

Beperkingen van het onderzoek

5.3 VERDERE AANDACHTSPUNTEN VOOR ADVIES EN GERICHT ONDERZOEK

beste gerelateerd aan het aantal slachtoffers. Indien technisch mogelijk, zouden bij het vooronderzoek voor geplande windturbines daarom ook batdetectormetingen op hoogte moeten verricht worden aan structuren die het meest vergelijkbaar zijn met windturbines, zoals hoge windmeetmasten (Rodrigues et al., 2014; Gaultier et al., 2020). Vleermuisactiviteit op grondniveau kan wel een indicatie geven van de risico’s op sterfte, maar zelfs met de toepassing van correctiefactoren (bepaalde soorten komen minder voor op grotere hoogtes, zie Everaert (2015)) blijkt de relatie tussen activiteit op grondniveau en sterfte vaak relatief zwak (Collins & Jones, 2009; van der Vliet, 2019; Gaultier et al., 2020; Solick et al., 2020). Toch zijn er ook studies die voor bepaalde risicosoorten – met name rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis – wel een positieve correlatie vinden tussen vleermuisactiviteit op grondniveau en rotorhoogte (Brinkmann et al., 2011; Rodrigues et al., 2014). Er zijn dus nog veel kennisleemtes. Ook over de aanbeveling om tijdens vooronderzoek windmeetmasten te gebruiken, bestaat discussie over de vraag of het gedrag van vleermuizen wel gelijkaardig zou zijn als bij een windturbine. In dit kader zijn er nog maar een paar studies uitgevoerd op boom-bewonende vleermuizen in de VS. Uitgebreid onderzoek naar de risicosoorten in Europa is aangewezen (Gaultier et al., 2020).

In ieder geval is het gekend dat de vleermuisactiviteit per nacht sterk kan verschillen omwille van de weersomstandigheden (Rodrigues et al., 2014; Everaert, 2015). Dit biedt mogelijkheden om windturbines in risicogebieden tijdelijk stil te leggen op de momenten dat de hoogste activiteit kan verwacht worden, en vooral ook om deze systemen verder te optimaliseren mede op basis van post-monitoring.

5.3 VERDERE AANDACHTSPUNTEN VOOR ADVIES EN GERICHT

ONDERZOEK

Voor een komende update van de huidige INBO leidraad (Everaert, 2015) en bijhorende risicoatlassen voor vogels en vleermuizen, zijn in deel 5.1 en 5.2 al enkele aandachtspunten en aanbevelingen geformuleerd. De risicoatlas vleermuizen kan in de toekomst best geoptimaliseerd worden, eventueel op een bepaald niveau ook met actuele verspreidingsgegevens ondanks het feit dat die niet voldoende gebieds-dekkend zijn op niveau Vlaanderen. Een risicoatlas zal echter nooit voldoende zijn om de impact van geplande windparken volwaardig te kunnen inschatten, mede omdat voor de opmaak van een atlas op niveau Vlaanderen nooit met alle mogelijke lokale factoren kan rekening gehouden worden. Een lokale analyse zal steeds noodzakelijk blijven, zeker om de aanwezigheid en activiteit van vleermuizen te onderzoeken.

De huidige kennisleemtes over de effecten van windturbines op vleermuizen zijn ook merkbaar in de post-evaluatie van effectstudies voor geplande windparken. Bij de post-monitoring van 46 windparken in Groot-Brittannië, stelde men bijvoorbeeld vast dat de eerder opgemaakte

daarom op dat er (voorlopig) beter meer aandacht gaat naar post-monitoring waarbij op basis daarvan de toepassing (of aanpassingen) van milderende maatregelen op basis van een stilstandsysteem dan kunnen beoordeeld worden (Voigt et al., 2015; Gaultier et al., 2020). Ook de vaststelling dat batdetectormetingen op grondniveau technische beperkingen hebben om vleermuizen te detecteren die vaak ook op grotere hoogtes vliegen, is een belangrijk aandachtspunt bij het correct voorspellen van mogelijke effecten. Enkele voorbeelden kunnen deze problematiek verduidelijken:

- Bosvleermuizen die met een gps-zender werden voorzien in Limburg, vlogen tot op grote afstand van hun verblijfplaats ook regelmatig op hoogtes van 100 m en meer (mediaan van 150 tot 400 m), met uitschieters van meer dan 1000 m, waardoor deze nooit kunnen gedetecteerd worden vanaf grondniveau (Janssen et al., 2019).

- Rosse vleermuizen die met een gps-zender werden voorzien in Duitsland, vlogen tot op grote afstand van hun verblijfplaats ook vaak op hoogtes van 100 m en meer, met uitschieters van ca. 260 m. In vergelijking met de mannetjes vlogen de vrouwtjes vaak hoger. De vleermuizen werden tijdens het onderzoek ook soms vastgesteld in nabije windparken (Roeleke et al., 2016).

Maar ook bij de monitoring met batdetectors in de gondel van windturbines (foto 15) zijn er technische uitdagingen. De huidige batdetectorsystemen kunnen niet alle vleermuizen detecteren in en rond het volledige rotorvlak van windturbines (EUROBATS, 2019). Dit ligt aan het feit dat de detectie van de ultrasone geluiden van vleermuizen, beperkingen heeft qua afstand, afhankelijk van de gebruikte frequentie van de vleermuis, de luchtvochtigheid en temperatuur. Soorten die relatief lage frequenties gebruiken (bv. rosse vleermuis rond 20 kHz) worden bijvoorbeeld op grotere afstand gedetecteerd dan soorten met hogere frequenties (bv. ruige en gewone dwergvleermuis rond 35 tot 50 kHz)3. Monitoringsystemen moeten hier meer rekening mee houden, bv. door het gebruik van meerdere detectors per turbine.

Foto 15. Voorbeeld van automatische batdetector (links), en weergave van de kleine opening voor de microfoon van een automatische batdetector in de gondel van een windturbine (rechts).

Op basis van recente studies en aanbevelingen blijkt dat in combinatie met batdetectoronderzoek in de gondel van windturbines, ook de inzet van warmtebeeldcamera’s en nachtkijkers aangewezen is om de kennisleemtes rond het gedrag van vleermuizen verder weg te werken (Huzzen et al., 2019; Gaultier et al., 2020; Smallwood & Bell, 2020b). Ook met innovatief radaronderzoek kan getracht worden om het gedrag te onderzoeken. Dit alles is

belangrijk om de effecten van geplande windturbines ook beter in te schatten en de aanbevelingen rond milderende maatregelen te optimaliseren. Met warmtebeeldcamera’s kunnen vleermuizen rond windturbines alleszins goed in beeld worden gebracht (foto 16). Eén van de redenen waarom de risico’s voor vleermuizen vaak niet voldoende correct kunnen ingeschat worden, is het effect van aantrekking eenmaal er windturbines aanwezig zijn. Vleermuizen blijken in sommige omstandigheden en omwille van verschillende mogelijke redenen aangetrokken te worden door windturbines. Dit werd door de auteur ook toevallig vastgesteld bij enkele windturbines in Vlaanderen, gebruik makend van een warmtebeeldcamera in de nacht van 1 op 2 augustus 20194. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken die echter nog verder moeten onderzocht worden:

- Mede op basis van warmtebeeldcamera’s op windturbines (onderzoek naar micro-gedrag kortbij, foto 16) lijkt het erop dat vleermuizen de turbineconstructie soms (verkeerdelijk) als een hoge boom aanzien om in de luchtstromingen benedenwinds ervan te foerageren en/of om de constructie te proberen gebruiken als slaapplaats of locatie voor sociaal gedrag (Kunz et al., 2007; Cryan, 2008; Cryan et al., 2014). Een studie met gps-gezenderde rosse vleermuizen in Duitsland vond ook dat vooral vrouwtjes soms dichtbij windturbines kwamen en vaak op rotorhoogte vlogen (Roeleke et al., 2016).

- Vleermuizen worden aangetrokken door insecten die op de turbineconstructie in relatief grote aantallen aanwezig zijn. De oorzaak hiervan zou o.m. de kleur (wit) zijn en de warmte van de turbine (Rydell et al., 2010b; Long et al., 2011; Rydell et al., 2016; Foo et al., 2017) - Vleermuizen lijken het gladde oppervlak van windturbines (mast en wieken) te aanzien als

water. Met warmtebeeldcamera’s en nachtkijkers werd opgemerkt dat vleermuizen op de verticale mast van windturbines drinkgedrag vertoonden (McAlexander, 2013; Hale & Bennett, 2018) net zoals ook al werd vastgesteld dat vleermuizen gladde oppervlaktes kunnen aanzien als water (Greif & Siemers, 2010; Russo et al., 2012). Tegelijk kan het gladde oppervlak van windturbines ook ervoor zorgen dat vleermuizen insecten op dit oppervlak (zoals ook op wateroppervlakken en bladeren van bomen) beter kunnen detecteren en vangen en bijgevolg ook hierdoor extra worden aangetrokken naar deze oppervlakten en vangstpogingen uitvoeren. Met deze bevindingen werd een onderzoeksproject opgestart om na te gaan of het minder glad maken van windturbinemasten een goeie milderende maatregel is om het aantal vleermuisslachtoffers te beperken. Dit onderzoek is nog lopende en is in verschillende fases van experimentele vliegruimtes tot windturbines in het veld (Bennett et al., 2018; Hale & Bennett, 2018).

Foto 16. Snapshot van een warmtebeeldcamera video-opname van een vleermuis.

Foto: Paul Cryan (USGS). Rechtsboven toont de bevestiging van de camera.

Bij het onderzoek naar milderende maatregelen probeert men nieuwe technieken te ontdekken waarbij de productie van windenergie niet of nauwelijks moet verminderd worden. Men tracht in eerste instantie beter te voorspellen wanneer de windturbines moeten stilgelegd worden op de momenten dat er relatief veel vleermuisactiviteit te verwachten is. Maar ook andere technieken worden onderzocht, zoals het minder aantrekkelijk maken van windturbines voor insecten en vleermuizen (zie boven) maar ook bijvoorbeeld door het gebruik van stoorgeluiden waardoor vleermuizen worden afgeschrikt. Zo zijn er studies die vaststelden dat bepaalde soorten vleermuizen minder voorkomen rond windturbines waar ultrasone stoorgeluiden worden uitgezonden. Verder onderzoek is noodzakelijk om de effectiviteit als maatregel aan te tonen, want bepaalde soorten reageren blijkbaar niet op de stoorgeluiden (Weaver et al., 2020; Gaultier et al., 2020).

Tenslotte blijft de inschatting van het mogelijke cumulatieve effect op populatieniveau ook een zeer belangrijke verder te onderzoeken kennisleemte, enerzijds omdat de werkelijke impact vaak onvoldoende gekend is en anderzijds omdat er onvoldoende kennis is over het gedrag, de verspreiding, en de populatiegroottes (Voigt et al., 2012 & 2015; Roscioni et al., 2013; Rodrigues et al., 2014; Frick et al., 2017; Europese Commissie, 2020, zie ook deel 1). Het in kaart brengen van veel gebruikte dagelijkse en seizoensgebonden vliegroutes met bijvoorbeeld ook gezenderde dieren kan hierbij helpen.

6 REFERENTIES

Barré K., Le Viol I., Bas Y., Julliard R. & Kerbiriou C. (2018). Estimating habitat loss due to wind turbine avoidance by bats: Implications for European siting guidance. Biological Conservation 226: 205-214.

Barrientos R., Martins R.C., Ascensão F., D'Amico M., Moreira F. & Borda-de-Água L. (2018). A review of searcher efficiency and carcass persistence in infrastructure driven mortality assessment studies. Biological Conservation 222: 146-153.

Behr O., Brinkmann R., Hochradel K., Mages J., Korner-Nievergelt F., Niermann I., Reich M., Simon R., Weber N., Nagy M. (2017). Mitigating Bat Mortality with Turbine-Specific Curtailment Algorithms: A Model Based Approach. In ‘Wind Energy and Wildlife Interactions’ (pp. 135-160). Behr O., Brinkmann R., Hochradel K., Mages J., Korner-Nievergelt F., Reinhard H., Simon R., Stiller

F., Weber N. & Nagy M. (2018). Bestimmung des Kollisionsrisikos von Fledermäusen an Onshore-Windenergieanlagen in der Planungspraxis - Endbericht des Forschungsvorhabens gefördert durch das Bundesministerium für Wirtschaft und Energie (Förderkennzeichen 0327638E). O. Behr et al. Erlangen / Freiburg / Ettiswil.

Bennett V. et al. (red) (2018). Texturizing Wind Turbine Towers to Reduce Bat Mortality. Final technical report. Texas Christian University. Project nr. DE-EE0007033 supported by the Department of Energy, Office of Energy Efficiency and Renewable Energy (EERE).

Birdlife Europe (2011). Meeting Europe’s Renewable Energy Targets in Harmony with Nature (eds. Scrase I. and Gove B.). The RSPB, Sandy, UK.

Bitar K., Vervecken P., Goovaerts J. & Pals A. (2020). Slachtoffertelling op de Rechterscheldeoever in de omgeving van de Antwerpse haven (oktober 2019 – september 2020). Mieco-effect bv. Rapport 20 oktober 2020.

Boonman M., Limpens H., La Haye M., van der Valk M. & Hartman J.C. (2013). Protocollen vleermuisonderzoek bij windturbines. Rapport 2013.28, Zoogdiervereniging & Bureau Waardenburg. Nederland.

Brinkmann R., Behr O., Niermann I. & Reich M. (red.). (2011). Entwicklung von Methoden zur Untersuchung und Reduction des Kollisionsrisikos von Fledermäuse an Onshore-Windkraftanlagen. Umwelt und Raum, Band 4. Cuvillier Verlag, Göttingen.

Collins J. & Jones G. (2009). Differences in bat activity in relation to bat detector height: implications for bat surveys at proposed windfarm sites. Acta Chiropterologica 11(2): 343-350. Cryan, P.M. (2008). Mating behavior as a possible cause of bat fatalities at wind turbines. Journal of

Wildlife Management 72(3): 845-849.

Cryan P.M., Gorresen P.M., Hein C.D., Schirmacher M.R., Diehl R.H., Huso M.M., Hayman D.T.S., Fricker P.D., Bonaccorso F.J., Johnson D.H., Heist K. & Dalton D.C. (2014). Bahavior of bats at wind turbines. Proc. Natl. Acad. Sci. 111: 15126–15131.

Dietz C., von Helversen O. & Nill D. (2011). Vleermuizen. Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. De Fontein Tirion Uitgevers B.V., Utrecht.

Dürr T. (2020). Fledermausverluste an Windenergieanlagen / bat fatalities at windturbines in Europe. Dokumentation aus der zentralen Datenbank der Staatlichen Vogelschutzwarte im

EDF Luminus (2018). Monitoring aanvaringsslachtoffers 2016-2017, windturbine Oevel. Verslag voor het Agentchap voor Natuur en Bos.

EUROBATS (2019). Report of the Intersessional Working Group on Wind Turbines and Bat Populations, 24th Meeting of the Advisory Committee Skopje, North Macedonia, 1-3 April 2019. Doc.EUROBATS.AC24.5.Rev.1.

Europese Commissie (2020). Guidance document on wind energy developments and EU nature

legislation. Commission notice C(2020) 7730 final. 18.11.2020, Brussels.

Everaert J. & Stienen E. (2007). Impact of wind turbines on birds in Zeebrugge (Belgium). Significant effect on breeding tern colony due to collisions. Biodiversity and Conservation 16: 3345-3359. Everaert J. (2008). Effecten van windturbines op de fauna in Vlaanderen: onderzoeksresultaten,

discussie en aanbevelingen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2008(44).

Everaert J. (2014). Collision risk and micro-avoidance rates of birds with wind turbines in Flanders. Bird Study 61: 220-230.

Everaert J. (2015). Effecten van windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen. Leidraad voor risicoanalyse en monitoring. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, rapport INBO.R.2015.6498022.

Everaert J. (2017). Dealing with uncertainties in bird and bat population impact assessments for individually planned wind farms. Presentation at the Conference on Wind energy and Wildlife impacts (CWW), 6-8 September 2017, Estoril, Portugal.

Everaert J. (2019). Training dogs to search for collision fatalities of bats in wind farms in Flanders. Poster presentation, Symposium on bat migrations, 8-9 November 2019, Oostende & Brugge. Flanders Marine Institute (VLIZ), the Royal Belgian Institute of Natural Sciences (RBINS) and the Bats Working Group of Natuurpunt Study.

Foo C.F, Bennett V.J., Hale A.M., Korstian J.M., Schildt A.J. & Williams D.A. (2017). Increasing evidence that bats actively forage at wind turbines. PeerJ 5: e3985.

Frick W.F., Baerwald E.F., Pollock J.F., Barclay R.M.R., Szymanski J.A., Weller T.J., Russell A.L., Loeb S.C., Medellin R.A. & McGuire L.P. (2017). Fatalities at wind turbines may threaten population viability of a migratory bat. Biological Conservation 209: 172-177.

Gaultier S.P., Blomberg A.S., Ijäs A., Vasko V., Vesterinen E.J., Brommer J.E. & Lilley T.M. (2020). Bats and Wind Farms: The Role and Importance of the Baltic Sea Countries in the European Context of Power Transition and Biodiversity Conservation. Environmental Science & Technology 54(17): 10385-10398.

Goovaerts J. & Pals A. (2020). Correctiefactoronderzoek slachtoffertelling Haveneiland RSO. Mieco-effect bv. Rapport 20 november 2020.

Greif S. & Siemers B.M. (2010). Innate recognition of water bodies in echolocating bats. Nature

Communications 1: Article 107.

Gyselings R., Spanoghe G., Hessel K., Mertens W., Vandevoorde, B., Van den Bergh E. (2011). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het achtste jaar. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.R.2011.5.

Hale A. & Bennett V. (2018). Texturizing wind turbine towers to reduce bat mortality. Project nr. DE-EE0007033. Presentation, NWCC Research Webinar, 12 March 2018.

Haskoning DHV (2018). Monitoringsresultaten windturbineproject Olen. Finaal rapport in opdracht van Engie-Electrabel. Haskoning DHV Belgium.

Hötker H., Thomsen K.M. & Köster H. (2006). Impacts on biodiversity of exploitation of renewable energy sources: the example of birds and bats. Michael-Otto-Institut im NABU, Bergenhusen. Huzzen B., Hale A. & Bennett V. (2019). An effective survey method for studying volant species

activity and behavior at tall structures. PeerJ 8: e8438.

Janssen R., Delbroek R., Evens R., Gerards F., Kranstauber B., van Grinsven A., Voskamp P. & Dekeukeleire D. (2019). Moving far and moving high - GPS tracking of female Leisler's bats in Belgium. Poster presentation, Symposium on bat migrations, 8-9 November 2019, Oostende & Brugge. Flanders Marine Institute (VLIZ), the Royal Belgian Institute of Natural Sciences (RBINS) and the Bats Working Group of Natuurpunt Study.

Kunz T.H., Arnett E.B., Erickson W.P., Hoar A.R., Johnson G.D., Larkin R.P., Strickland M.D., Thresher R.W. & Tuttle M.D. (2007). Ecological impacts of wind energy development on bats: questions, research needs, and hypotheses. Frontiers in Ecology and the Environment 5(6): 315-324. Kusch J., Weber C., Idelberger S. & Koob T. (2004). Foraging habitat preferences of bats in relation

to food supply and spatial vegetation structures in a western European low mountain range forest. Folia Zoologica 53: 113-128.

Lehnert L.S., Kramer-Schadt S., Schönborn S., Lindecke O., Niermann I. & Voigt C. (2014). Wind farm facilities in Germany kill Noctule Bats from near and far. PLOS ONE 9(8): e103106.

Lintott P.R., Richardson S.M., Hosken D.J., Fensome S.A. & Mathews F. (2016). Ecological Impact Assessments fail to reduce risk of bat casualties at wind farms. Current Biology 26(21): R1135-R1136.

Long C.V., Flint J.A., Lepper P.A. (2011). Insect Attraction to Wind Turbines: Does Colour Play a Role? European Journal of Wildlife Research 57(2): 323-331.

Maes D., Baert K., Boers K., Casaer J., Criel D., Crevecoeur L., Dekeukeleire D., Gouwy J., Gyselings R., Haelters J., Herman D., Herremans M., Huysentruyt F., Lefebvre J., Lefevre A., Onkelinx T., Stuyck J., Thomaes A., Van Den Berge K., Vandendriessche B., Verbeylen G. & Vercayie D. (2014). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. De IUCN Rode Lijst van de zoogdieren in Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.R.2014.1828211.

Mathews F., Swindells M., Goodhead R., August T.A., Hardman P., Linton D.M. & Hosken D.J. (2013). Effectiveness of search dogs compared with human observers in locating bat carcasses at wind-turbine sites: A blinded randomized trial. Wildlife Society Bulletin 37: 34-40.

McAlexander A. (2013). Evidence that bats perceive wind turbine surfaces to be water. MS Thesis, Texas Christian University, Fort Worth, TX, USA.

Millon L., Julien J.-F., Julliard R. & Kerbiriou C. (2015). Bat activity in intensively farmed landscapes with wind turbines and offset measures. Ecological Engineering 75: 250-257.

Millon L., Colin C., Brescia F. & Kerbiriou C. (2018). Wind turbines impact bat activity, leading to high losses of habitat use in a biodiversity hotspot. Ecological Engineering 112: 51-54.

Opstaele B. (2018). Vleermuizenmonitoring op 3 windturbines te Melle – 2016 – 2017. Rapport 11 september 2018, Greenspot, in opdracht van Sweco Belgium.

Rodrigues L., Bach L., Dubourg-Savage M-J., Karapandža B., Kovač D., Kervyn T., Dekker J., Kepel A., Bach P., Collins J., Harbusch C., Park K., Micevski B. & Minderman J. (2014). Guidelines for

Roeleke M., Blohm T., Kramer-Schadt S., Yovel Y. & Voigt C. (2016). Habitat use of bats in relation to wind turbines revealed by GPS tracking. Nature, Scientific Reports 6: 28961.

Roscioni F., Russo D., Di Febbraro M., Frate L., Garranza M.L. & Loy A. (2013). Regional-scale modeling of the cumulative impact of wind turbines on bats. Biodiversity & Conservation 22: 1821-1835.

Russo D. & Jones G. (2003). Use of foraging habitats by bats in a Mediterranean area determined by acoustic surveys: conservation implications. Ecography 26: 197-209.

Russo D., Cistrone L. & Jones G. (2012). Sensory ecology of water detection by bats: a field experiment. PLOS ONE 7: e48144.

RVO (2014). Soortenstandaard Ruige dwergvleermuis, versie 1.1. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, maart 2014.

Rydell J., Bach L., Dubourg-Savage M., Green M., Rodrigues L. & Hedenström A. (2010a). Bat mortality at wind turbines in northwestern Europe. Acta Chiropterologica 12: 261-274.

Rydell J., Bach L., Dubourg-Savage M.-J., reen M., Rodrigues L., Hedenstr m A. (2010b). Mortality of bats at wind turbines links to nocturnal insect migration? European Journal of Wildlife

Research 56(6): 823-827.

Rydell J., Engström H., Hedenström A., Larsen J.K., Pettersson J. & Green M. (2012). The effect of wind power on birds and bats. A synthesis. Swedish Environmental Protection Agency. Vindval research programma, report 6511.

Rydell J., Bogdanowicz W., Boonman A., Pettersson S., Suchecka E. & Pomorski J.J. (2016). Bats may eat diurnal flies that rest on wind turbines. Mammalian Biology 81(3): 331-339.

Smallwood K.S., Bell D.A. & Standish S. (2020).Dogs detect larger wind energy effects on bats and

birds. The Journal of Wildlife Management 84(5): 852-864.

Smallwood K.S. & Bell D.A. (2020a). Effects of wind turbine curtailment on bird and bat fatalities.

The Journal of Wildlife Management 84(4): 685-696.

Smallwood K.S. & Bell D.A. (2020b). Relating bat passage rates to wind turbine fatalities. Diversity 12: 84.

Solick D., Pham D., Nasman K. & Bay K. (2020). Bat activity rates do not predict bat fatality rates at wind energy facilities. Acta Chiropterologica 22(1): 135-146.

Spanoghe G., Gyselings R. & Van den Bergh E. (2008). Monitoring van het Linkerscheldeoevergebied in uitvoering van de resolutie van het Vlaams Parlement van 20 februari 2002: resultaten van het vijfde jaar. Bijlage 9.10 van het vijfde jaarverslag van de Beheerscommissie natuurcompensaties Linkerscheldeoevergebied. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INBO.R.2008.14.

Thomaes A., Terpelle I., Van Cauteren D., Van Krunkelsven E., Vanhoven W., Vervaecke H., & Van Den Berge K. (2016). Een neus voor de natuur: over de mogelijkheden van speurhonden in het natuurbehoud. Natuur.Focus 15(4): 166-170.

van der Vliet R. (2019). Effects of wind farms on bats - comparing bat activity measured with groundbased and nacelle surveys. Poster presentation, 5th Conference on Wind energy and Wildlife impacts (CWW) 2019, Stirling, Scotland, 27‐30 August 2019.

Voigt C., Popa-Lisseanu A., Niermann I. & Kramer-Schadt S. (2012). The catchment area of wind farms for European bats: a plea for international regulations. Biological Conservation 153:80-86. Voigt C., Lehnert L.S., Petersons G., Adorf F. & Bach L. (2015). Wildlife and renewable energy;

Walsh A.L. & Harris S. (1996). Foraging habitat preferences of vespertillionid bats in Britain. Journal

of Applied Ecology 33: 508-518.

Weaver S.P., Hein C.D., Simpson T.R., Evans J.W. & Castro-Arellano I. (2020). Ultrasonic acoustic deterrents significantly reduce bat fatalities at wind turbines, Global Ecology and Conservation 24: e01099.