• No results found

Nog verder wordt het tooneel weer wat liefelijker; ook weer hier en daar die trotsche bazaltvormen, maar er rusten schoongevormde en geheel begroeide bergen op,

In document De Gids. Jaargang 58 · dbnl (pagina 170-173)

waarlangs een paar watervallen sierlijk naar omlaag dartelen. Nog wat verder staat

Castle-Rock, een alleenstaand blok, dat werkelijk, van de eene zijde gezien, sprekend

op eene oude burcht gelijkt, doch van titanische afmetingen.

Eene groote eigenaardigheid zijn de vischraderen. Een platte schuit, waaruit voor

of achter een groot rad uitgestoken is, vijf of zes meter hoog en een meter, of meer,

breed. Van raderplanken voorzien, wordt het rad langzaam door de rivier zelve

rondgedraaid. Inwendig zijn van de as tot den omtrek drie vischnetten zóó

gespannen, dat zij al de arme visschen opscheppen, die zich in de buurt wagen,

om ze in een goot te werpen die naar de schuit voert. Eene laaghartige manier van

visschen eigenlijk, zoo zonder eenige handigheid. Zoo wordt de zalm gevangen,

die, in blik, zelfs Europa tegenwoordig overstroomt.

Het einde der vaart vormen de Cascade-locks. Eene vernauwing der bedding

veroorzaakt daar eene stroomversnelling, eenen waterval bijna, dien men door een

paar sluizen zal omgaan. Zal: wanneer de sluizen afgebouwd zullen zijn. Men bouwt

er al vijftien jaar aan. Het is een staatswerk, en dus komt er nu en dan een nieuwe

ingenieur, begunstigd door A.

of B., die natuurlijk begint met af te breken wat zijn voorganger gedaan heeft. Het

slot van het lied is, dat men, toen ik er was, in het geheel niet meer werkte, en dat

het publiek in de hoop leefde, dat de staat er eindelijk toe zou overgaan, het werk

uittebesteden. Heeft het er niet meer van, of ik een verhaal uit Brazilië doe, dan uit

het praktische Amerika?

Ondertusschen is het jammer genoeg, dat zulk eene machtige rivier een zoo

leelijke hindernis voor de vaart aanbiedt. Ik vroeg mij af, of men de vraag wel genoeg

overwogen heeft, of de sluizen noodig waren, of men de bedding niet had kunnen

verruimen en de rotsen verwijderen.

Om van Portland naar S. Francisco te gaan, heeft men geen keus: er is slechts

één doorloopende trein per dag. En daar die 's avonds vertrekt, ziet men van het

eerste gedeelte van den weg niets. Jammer, want bij het ontwaken ziet men dadelijk,

dat men veel schoons moet gemist hebben. De dag, die op dien nacht volgt, is er

toch een van bijna voortdurend genot. In het eerst zeer vruchtbaar land, afwisselend

weiland, bouwland, boomgaarden. In het eerste groote station, Ashland, werden wij

dan ook met vruchten overstelpt. Op den perron stond eene lange reeks van lieden,

meest kinderen, een beeldschoon meisje ook, met een geheel paradijs van perziken,

peren, moerbeiën, pruimen, appelen en bloemen. Hoe anders, dan die woestijn nog

zoo weinig dagen geleden!

In Ashland wordt achteraan den trein een geheel open wagen gehaakt, als uitkijk.

Reeds gedurende eenigen tijd hadden wij in de verte iets wits gezien, eene

schemerachtige, fantastische, half doorschijnende massa: Mount Shasta, den

Mont-Blanc van de kust. Afgezien van dat gevaarte, dat vooralsnog het meest op

eene luchtverheveling geleek, zijn de twee bergketenen waartusschen de trein

voortdurend evenwijdig aan de zee loopt, reeds fraai genoeg, want de vrij hooge

ruggen zijn grootendeels nog met bosch bezet. Altijd nog die hooge, slanke coniferen,

die steeds ver genoeg van elkander verwijderd staan, om van den grond tot den

top groen te zijn. Nooit ziet men die lange naakte beenen, die een dennebosch in

Europa vaak zoo recht vervelend maken.

Hoe meer wij echter zuidwaarts gingen, zoo heerlijker werd dat ééne,

Mount-Shasta. Tusschen die beide lange ketenen verheft hij zich eenzaam en

trotsch, een uitgebrande vulkaan, met

gletschers en sneeuwvelden, vooral aan de noordzijde. Gedurende den geheelen

dag ziet men hem uit den trein, eigenlijk niets dan dat, want die ééne berg beheerscht

het landschap zóó, dat al het verdere slechts omlijsting wordt, slechts eene waardige

omgeving voor den reus vormt. De eenvoudige, strenge kegelvorm van een vulkaan

(het is een drieling) is zoo grootsch tusschen de afgeronde vormen van het overige,

en die eene, volmaakt alleenstaande sneeuwberg tusschen al dat groen is zoo

verrassend.

Wie Mount-Shasta goed wil zien, blijve in het groote hotel te Castle-Crag of in het

bescheidene, laudelijke te Upper-Soda-Springs. Beide liggen niet ver van elkander

en alleen de individueele keus en de grootheid van de porte-monnaie hebben

tusschen de twee te beslissen. Castle-Crag is een van die groote, weelderige hotels,

gelijk er hier meer zijn, op plaatsen waar .... ja, waar niets anders is, dan dat iemand

op een oogenblik gedacht heeft: ‘hier is met een flink hotel wel geld te maken.’ Die

iemand is meestal niet vreemd aan de spoorwegmaatschappij: de eene hand, die

de andere wascht. Castle-Crag ligt ontegenzeggelijk in eene schoone omgeving,

maar niet schooner dan zooveel andere punten, die door geen spoorwegneuzen

zijn opgespoord, overal is het hier schoon. De naamgever is wel zonderling: een

enkel punt, waar die ronde, eenigszins mat gevormde kustketen toch ook eens wil

toonen, dat er wat in zit en plotseling rotsen en punten vertoont. Gelijk de Troltinderne

in Noorwegen ook zoo eenig in hunne soort zijn. Maar dat ééne stukje berg, dat

zijne beteren naäapt, is toch niet voldoende, om het welslagen van een hotel te

verklaren? Men kan daarop toch niet dag aan dag zitten turen. Ik zou spoedig genoeg

gelegenheid hebben, om dat soort van welslagen te leeren kennen: het bewijs van

wat geld vermag, wanneer er maar genoeg van voorhanden is.

Om Mount-Shasta te zien moet men, zoowel hier als te Soda-Springs, eene kleine

wandeling doen. Vooral in den vroegen morgen. Dan is er iets onbegrijpelijk schoons

in die witte massa, die nog doorschijnend is als een zilveren sluier, en waarvan men

toch beseft, dat zij zoo vast, zoo onwrikbaar is, met die scherpe, ofschoon nauw

tegen de lucht afstekende kanten. En altijd die heerlijke omlijsting van donkere

dennen. Het geheele tooneel heeft dan iets onwezenlijks, iets van het landschap

uit een tooversprookje: gij zijt bang, dat die witte massa toch

ten slotte zal blijken maar een wolk te zijn, die straks voor de felle zonnestralen zal

In document De Gids. Jaargang 58 · dbnl (pagina 170-173)