agressieve woorden. Ik had al gemerkt dat hij dat soms wel eens durfde. Toen echter
de afbouw van de eventuele compenserende bedragen aan de grens, een element van
de gemeenschappelijke prijzenpolitiek, ter sprake kwam, eiste hij een vaste datum
waarop alles moest zijn beëindigd. Bij het horen van die woorden kreeg Ertl bijna
een toeval. Weer volgde een bewogen discussie. Om vier uur in de ochtend kwam
een overeenkomst tot stand. Wat me die nacht bij mijn Beierse collega bijzonder was
opgevallen, was zijn humeurigheid. Hij werd barser naarmate het uur vorderde. Was
het de invloed van de alcohol? In ieder
geval, hij werd er niet vrolijker op. Integendeel. De overdag goedlachse Beier werd
nu onhandelbaar. Hij bleef maar herhalen: ‘Ich bin Katholik und Liberal und sage
nein.’ Of hij dat nu zei om zichzelf te overtuigen dan wel om zijn collega's voor te
lichten, konden we niet uitmaken.
Het probleem was niet van de baan. De volgende dag bleek dat ook Frankrijk, in
navolging van Nederland, een einddatum wenste voor de compenserende bedragen,
als een lidstaat tot herwaardering van zijn munt overging. Duitsers en Fransen bleven
twisten tot ik een uiterste poging deed om de partijen te verzoenen. Ik slaagde erin
maar het was een hevige discussie. De agenda kon verder worden afgewerkt. Tot
Cointat plots terugkwam op zijn akkoord met Ertl. Alles scheen opnieuw op losse
schroeven te staan. De Duitser was, over en weer, naar het debat over landbouw in
de Bundestag gegaan en had er zijn akkoord voorgelezen. Kanselier Brandt had hem
daarmee gefeliciteerd en bijgevolg kon Ertl Cointat nu onmogelijk volgen. Hij vertrok
opnieuw, ditmaal naar München, waar Brandt ondertussen was toegekomen. Bij zijn
terugkeer - alles in vliegende vaart - had hij zijn door de kanselier bevestigde houding
op zak. Nu moest Cointat naar zijn president! En ondertussen was het debat over de
prijzenpolitiek begonnen waar men in België veel van verwachtte voor boter, melk
en rundvlees. Lardinois wilde geen prijsaanpassing, Natali hoogstens twee procent.
Een dag later deed de Commissie een uiterste poging om met een nieuwe tekst de
twistende partijen te verzoenen. Ik speelde nu de go between en pendelde van Ertl
naar Cointat en terug, zonder de anderen te vergeten. Ik wilde het vooral tactisch
spelen. Het kwam erop neer dat het commissievoorstel zou worden aanvaard en dat
ieder zijn amendementen liet vallen. Daar was Natali het echter niet mee eens. Ik
had medelijden met hem. Hij had een ongezonde gelaatskleur, liep wat voorover
gebogen en scheen alle zorgen van Italië - en die waren groot - op zijn schouders te
dragen. Toch dacht ik het te zullen halen toen Cointat verklaarde dat er nog twee
bijkomende problemen moesten worden opgeruimd, met name de graangewassen
en het rundvlees. Weer probeerde ik te bemiddelen en niet zonder succes, tot Cointat
de zuivelprijzen aanviel. België was vragende partij op dit punt en ik stond nu plots
in de verdediging. Om acht uur 's morgens echter haalde ik mijn slag thuis. De
televisie, zowel BRT als RTB, stond nog op mij te wachten. Ten slotte kon ik naar
huis. Ik sliep als een roos.
Mijn eerste grote Europese onderhandeling als minister van Landbouw had me vrij
veel voldoening gegeven. Ik had er zonder twijfel een en ander uit geleerd. Ik had
mijn intrede gedaan in de kring van ervaren ministers en ik was er aanvaard. Mijn
leerschool mocht niet te lang duren. Trouwens, ook de regeringen van de andere
lidstaten veranderden weleens, zodat nieuwe ministers verschenen die het soms
moeilijker hadden dan ik om zich aan te passen.
Zo verliet de Fransman Cointat na een tijdje onze kring. Hij werd vervangen door
een imposante kerel, een gewezen inspecteur van financiën. De voormalige adviseur
van president Pompidou was nu minister van Landbouw en heette Jacques Chirac.
Aangezien de Franse en Belgische agrarische belangen parallel liepen voor bepaalde
producten, kon ik wel eens op het Franse karretje springen in de verdediging van de
uit Brussel meegebrachte doelstellingen. Bovendien toonde de nieuwe minister zich
spoedig collegiaal. Het bespoedigde de integratie van de Franse minister in de groep.
Hij had onmiskenbaar een uitstekende opleiding genoten en had al ernstige ervaring
opgedaan met ‘het besturen’, weliswaar in een presidentieel regime. Hij vergat nooit
tijdig te roepen om spijs of drank en snel viel het ons op dat die bezorgdheid
voortsproot uit een bijzonder gezonde eetlust.
De beruchte marathonzittingen van de Raad werkten een zekere ‘democratisering’
in de hand. Als het warm werd, of bij de nachtelijke vergaderingen, werden de jassen
al snel aan de kapstok gehangen. Tegen acht uur kregen we sandwiches en een glas
wijn, daarna was er koffie, en later in de avond kwam er een whisky bij. Lardinois
had van die laatste drank vaak een eigen rantsoen bij. 's Namiddags zette hij zijn
boekentas op de knieën, haalde er een flacon uit, en goot tergend langzaam, de
klinische blik van zijn collega's trotserend, een glas halfvol.
Dat we in een dergelijk klimaat makkelijk overgingen tot het gebruik van de
voornamen, lag in de natuur der dingen. Jacques noemde me al spoedig ‘Leo’. Ik
had het echter wat moeilijker met ‘Jacques’, maar dat volgde uiteindelijk ook.
‘Lorenzo’ vloeide als vanzelf uit de mond en ‘Josef’ ook - die dan zelf weer
suggereerde om ‘Sepp'l’ te zeggen. Enkel Mansholt vormde een uitzondering, maar
die was dan ook niet echt een lid van de bent.
Wanneer ik later Chirac ontmoette, welke functie hij ook bekleedde, riep hij me
al van verre bij mijn voornaam. Als ik dan antwoordde met een ‘Monsieur le premier
ministre’ of een ‘Monsieur le président’, reageerde hij onmiddellijk met de woorden:
‘Tiens, on ne se connaît plus?’ Kennen
we elkaar niet meer? Door die amicale houding overwon ik dadelijk mijn aarzeling.
Het verleden leefde kennelijk in hem. Ook in mij, maar dan minder uitgesproken.
In document
Leo Tindemans, De memoires · dbnl
(pagina 142-145)