• No results found

Tot mijn verbazing kwam op die stelling een akkoord tot stand dat zelfs door de Nederlander Lardinois werd aangenomen, zonder dat hij zijn toevlucht nam tot

In document Leo Tindemans, De memoires · dbnl (pagina 142-145)

agressieve woorden. Ik had al gemerkt dat hij dat soms wel eens durfde. Toen echter

de afbouw van de eventuele compenserende bedragen aan de grens, een element van

de gemeenschappelijke prijzenpolitiek, ter sprake kwam, eiste hij een vaste datum

waarop alles moest zijn beëindigd. Bij het horen van die woorden kreeg Ertl bijna

een toeval. Weer volgde een bewogen discussie. Om vier uur in de ochtend kwam

een overeenkomst tot stand. Wat me die nacht bij mijn Beierse collega bijzonder was

opgevallen, was zijn humeurigheid. Hij werd barser naarmate het uur vorderde. Was

het de invloed van de alcohol? In ieder

geval, hij werd er niet vrolijker op. Integendeel. De overdag goedlachse Beier werd

nu onhandelbaar. Hij bleef maar herhalen: ‘Ich bin Katholik und Liberal und sage

nein.’ Of hij dat nu zei om zichzelf te overtuigen dan wel om zijn collega's voor te

lichten, konden we niet uitmaken.

Het probleem was niet van de baan. De volgende dag bleek dat ook Frankrijk, in

navolging van Nederland, een einddatum wenste voor de compenserende bedragen,

als een lidstaat tot herwaardering van zijn munt overging. Duitsers en Fransen bleven

twisten tot ik een uiterste poging deed om de partijen te verzoenen. Ik slaagde erin

maar het was een hevige discussie. De agenda kon verder worden afgewerkt. Tot

Cointat plots terugkwam op zijn akkoord met Ertl. Alles scheen opnieuw op losse

schroeven te staan. De Duitser was, over en weer, naar het debat over landbouw in

de Bundestag gegaan en had er zijn akkoord voorgelezen. Kanselier Brandt had hem

daarmee gefeliciteerd en bijgevolg kon Ertl Cointat nu onmogelijk volgen. Hij vertrok

opnieuw, ditmaal naar München, waar Brandt ondertussen was toegekomen. Bij zijn

terugkeer - alles in vliegende vaart - had hij zijn door de kanselier bevestigde houding

op zak. Nu moest Cointat naar zijn president! En ondertussen was het debat over de

prijzenpolitiek begonnen waar men in België veel van verwachtte voor boter, melk

en rundvlees. Lardinois wilde geen prijsaanpassing, Natali hoogstens twee procent.

Een dag later deed de Commissie een uiterste poging om met een nieuwe tekst de

twistende partijen te verzoenen. Ik speelde nu de go between en pendelde van Ertl

naar Cointat en terug, zonder de anderen te vergeten. Ik wilde het vooral tactisch

spelen. Het kwam erop neer dat het commissievoorstel zou worden aanvaard en dat

ieder zijn amendementen liet vallen. Daar was Natali het echter niet mee eens. Ik

had medelijden met hem. Hij had een ongezonde gelaatskleur, liep wat voorover

gebogen en scheen alle zorgen van Italië - en die waren groot - op zijn schouders te

dragen. Toch dacht ik het te zullen halen toen Cointat verklaarde dat er nog twee

bijkomende problemen moesten worden opgeruimd, met name de graangewassen

en het rundvlees. Weer probeerde ik te bemiddelen en niet zonder succes, tot Cointat

de zuivelprijzen aanviel. België was vragende partij op dit punt en ik stond nu plots

in de verdediging. Om acht uur 's morgens echter haalde ik mijn slag thuis. De

televisie, zowel BRT als RTB, stond nog op mij te wachten. Ten slotte kon ik naar

huis. Ik sliep als een roos.

Mijn eerste grote Europese onderhandeling als minister van Landbouw had me vrij

veel voldoening gegeven. Ik had er zonder twijfel een en ander uit geleerd. Ik had

mijn intrede gedaan in de kring van ervaren ministers en ik was er aanvaard. Mijn

leerschool mocht niet te lang duren. Trouwens, ook de regeringen van de andere

lidstaten veranderden weleens, zodat nieuwe ministers verschenen die het soms

moeilijker hadden dan ik om zich aan te passen.

Zo verliet de Fransman Cointat na een tijdje onze kring. Hij werd vervangen door

een imposante kerel, een gewezen inspecteur van financiën. De voormalige adviseur

van president Pompidou was nu minister van Landbouw en heette Jacques Chirac.

Aangezien de Franse en Belgische agrarische belangen parallel liepen voor bepaalde

producten, kon ik wel eens op het Franse karretje springen in de verdediging van de

uit Brussel meegebrachte doelstellingen. Bovendien toonde de nieuwe minister zich

spoedig collegiaal. Het bespoedigde de integratie van de Franse minister in de groep.

Hij had onmiskenbaar een uitstekende opleiding genoten en had al ernstige ervaring

opgedaan met ‘het besturen’, weliswaar in een presidentieel regime. Hij vergat nooit

tijdig te roepen om spijs of drank en snel viel het ons op dat die bezorgdheid

voortsproot uit een bijzonder gezonde eetlust.

De beruchte marathonzittingen van de Raad werkten een zekere ‘democratisering’

in de hand. Als het warm werd, of bij de nachtelijke vergaderingen, werden de jassen

al snel aan de kapstok gehangen. Tegen acht uur kregen we sandwiches en een glas

wijn, daarna was er koffie, en later in de avond kwam er een whisky bij. Lardinois

had van die laatste drank vaak een eigen rantsoen bij. 's Namiddags zette hij zijn

boekentas op de knieën, haalde er een flacon uit, en goot tergend langzaam, de

klinische blik van zijn collega's trotserend, een glas halfvol.

Dat we in een dergelijk klimaat makkelijk overgingen tot het gebruik van de

voornamen, lag in de natuur der dingen. Jacques noemde me al spoedig ‘Leo’. Ik

had het echter wat moeilijker met ‘Jacques’, maar dat volgde uiteindelijk ook.

‘Lorenzo’ vloeide als vanzelf uit de mond en ‘Josef’ ook - die dan zelf weer

suggereerde om ‘Sepp'l’ te zeggen. Enkel Mansholt vormde een uitzondering, maar

die was dan ook niet echt een lid van de bent.

Wanneer ik later Chirac ontmoette, welke functie hij ook bekleedde, riep hij me

al van verre bij mijn voornaam. Als ik dan antwoordde met een ‘Monsieur le premier

ministre’ of een ‘Monsieur le président’, reageerde hij onmiddellijk met de woorden:

‘Tiens, on ne se connaît plus?’ Kennen

we elkaar niet meer? Door die amicale houding overwon ik dadelijk mijn aarzeling.

Het verleden leefde kennelijk in hem. Ook in mij, maar dan minder uitgesproken.

In document Leo Tindemans, De memoires · dbnl (pagina 142-145)