• No results found

Zie in dit verband ook: Dirk van Waelderen, ‘Feest in Brussel na de inname van de stad Buda in 1686 De analyse

In document 2015-SG1 (pagina 107-109)

Stadsgeschiedenis in Belgische en Nederlandse historische tijdschriften (2013)

4 Zie in dit verband ook: Dirk van Waelderen, ‘Feest in Brussel na de inname van de stad Buda in 1686 De analyse

weken van het Napoleontische regime in de hoofdplaats van het departement Monden van de Maas. Het is niet altijd helder wie er in haar verhaal aan het woord is en er zitten ook wel wat waardeoordelen in de tekst, maar het geheel biedt een boeiend inzicht in de relaties tussen de machthebbers en de zich steeds meer in Oranje tooiende en dito vlaggen wapperende Rotterdammers.

Het onderzoek naar dergelijke feestelijke symbolische handelingen in stedelijke contexten werd in 2013 nog verder aangedikt. Klaas Van Gelder en Bert Van Cauter reageren in ‘Een publieke ceremonie in een turbulent tijdvak. De inauguratie van Maria Theresia als gravin van Vlaanderen (1744)’, Handelingen der Maatschappij

voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 67 (2013) 101-130 tegen de volgens hen

stiefmoederlijke behandeling van de achttiende eeuw in het onderzoek naar blijde intredes. Vanuit een cultureel-politieke invalshoek en met gerichte aandacht voor de historische context, de organisatie en financiering en de deelnemers aan de inau- guratie van Maria Theresia in Gent nuanceren ze in het bijzonder de visie van Hugo Soly. Die stelde vast dat van de late vijftiende tot de vroege zeventiende eeuw een machtsverschuiving plaatsvond van de steden naar de vorst waarbij de stedelingen een steeds passievere rol kregen toebedeeld. Van Gelder en Van Cauter beargumenteren daarentegen dat dergelijke ceremonies doorheen de vroegmoderne tijd voor alle par- ticipanten betekenisvol bleven en dat de plechtigheden het gevolg waren van onder- handelingen tussen de participanten en op die manier concrete machtsverhoudingen op een bepaald moment weergaven. Hun inzichten worden in zekere zin bevestigd door Gilles Deregnaucourt, die in ‘La joyeuse entrée à Cambrai de Mgr Maximilien de Berghes (21 octobre 1559)’, Revue du Nord 95 (2013) 699-711 vaststelde dat het er bij de blijde intrede van de Berghes in Kamerijk om ging de subtiele en fragiele machtsverhoudingen tussen de prinsbisschop en de stedelingen te verifiëren en te bevestigen.

De redactie van Revue du Nord besteedde in 2013 ook de nodige aandacht aan de geschiedschrijving over de vroegmoderne instellingen. Jean-Marie Cauchies gaat in ‘Les assemblées d’états provinciaux aux anciens Pays-Bas (xvie-xviiie siècles): apo-

gées, soubresauts ou déclin?’, Revue du Nord 95 (2013) 669-679 via een literatuurstu- die op zoek naar de exacte plaats van de provinciale staten in het staatsbestel van de Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden. Hij besluit dat deze regionale instellingen, die hun bloeiperiode kenden halverwege de achttiende eeuw, niettegenstaande hun onder- linge verschillen gedurende de hele vroegmoderne tijd een belangrijke intermediaire functie vervulden tussen de vorst en zijn onderdanen. In ‘Élites municipales et réforme de l’Averdy en Flandre maritime’, Revue du Nord 95 (2013) 737-765 beschrijft Aga- the Leyssens hoe het stedelijke bestuur in Duinkerke zich halverwege de jaren 1760 verzette tegen centraliserende fiscale en rechterlijke maatregelen die hun stedelijke privileges beknotten. Dat onsuccesvol verzet tegen het vorstelijke gezag noopte ste- delijke besturen vaak tot een verzoeningspolitiek, zo illustreert Bram Caers met zijn artikel ‘ “In fide constans”? Politiek van herinnering in het Mechelse stadsbestuur’,

De Zeventiende Eeuw 29 (2013) 228-246. Caers vergelijkt de kroniek die de Mechelse

burgemeester Jan van Wachtendonck rond 1600 schreef met een kroniek die tot stand kwam lang voor het calvinistische regime in de Dijlestad de hertogelijke autoriteit ver- loochende. Hij toont overtuigend aan hoe stedelijke leiders zoals van Wachtendonk na

die periode via tekst en beeld het katholieke en loyale imago van de stad probeerden te herstellen.5

Onderzoek naar deugdelijk burgerschap bekleedde ook een belangrijke plaats in het

Tijdschrift voor Geschiedenis. In haar tweede nummer van 2013 bood de redactie een

forum aan historici en letterkundigen die betrokken zijn bij het Groningse programma

Sustainable citizenship. Dat bestudeert duurzaam burgerschap van de Oudheid tot het

einde van het Ancien Régime. Vanuit de vaststelling dat premodern burgerschap een dynamische en heterogene categorie was, reageren deze onderzoekers tegen de nog steeds wijdverbreide idee die de negentiende-eeuwse bourgeois als uitgangspunt neemt en diens burgerschap als het resultaat ziet van een eenduidig pakket normen en waarden dat zich sinds de late middeleeuwen bijna rechtlijnig ontwikkelde. Volgens hen is dit burgerbeeld een historische constructie. In plaats van op zoek te gaan naar het ‘reële’ premoderne burgerschap, stellen Sabrina Corbellini en Onno van Nijf in dit thema- nummer de interessantere (en meer realistische) vraag naar de wijzen waarop premo- derne stedelingen als burgers werden gevormd via ‘burgerspiegels’. In de inleiding (‘Burgerspiegels in de premoderne stad. Introductie’, Tijdschrift voor Geschiedenis 126 (2013) 158-169) leggen Corbellini en Van Nijf uit dat dit begrip geen geheel nieuwe uitvinding is. Wel biedt het een ruimere invulling aan de gelijknamige historische term die stond voor een tekst die, naar analogie van de meer bekende vorstenspiegel, de pre- moderne burger een na te streven moreel ideaalbeeld voorhield. De Bijbel, zo illustreert Margriet Hoogvliet in haar artikel ‘Brave burgers dankzij de Bijbel. Leesaanwijzingen in Jacques Legrands Livre de bonnes meurs (c. 1404/1410)’, Tijdschrift voor Geschie-

denis 126 (2013) 194-205 vormde een heel belangrijke inspiratiebron voor dergelijke

literatuur. Haar analyse van een middeleeuwse, in de volkstaal opgestelde burgerspiegel van een augustijner monnik overtuigt Hoogvliet ervan dat ook de Heilige Schrift zelf, met al zijn adviezen voor maatschappelijk verkeer, als een burgerspiegel kan worden gezien.

Nu kwam een dergelijke ‘spiegeling’ niet uitsluitend voor in moraliserende trak- taten. In haar bijdrage ‘Blameren en demoniseren. Satirische pamfletliteratuur in de zeventiende-eeuwse Republiek’, Tijdschrift voor Geschiedenis 126 (2013) 220-233 toont Marijke Meijer Drees dat burgerschapsidealen eveneens op negatieve wijze werden gecommuniceerd, met name via oppositieliteratuur zoals satirische pamfletten. Hierin maakten diverse auteurs stedelijke politieke leiders tot mikpunt van spot en benadrukten ze kwaliteiten die deugdelijke burgers net niet dienden te cultiveren. Stijn Bussels bewijst met zijn studie ‘Meer te verwonderen, als immer te doorgronden. Het Amsterdamse stadhuis, een overweldigende burgerspiegel’, Tijdschrift voor Geschie-

denis 126 (2013) 234-248 dat ook niet-verbale bronnen bepaalde burgerlijke idealen

propageerden. De architectuur en de decoratie van dit gebouw, zo betoogt Bussels, moest de vroegmoderne Amsterdamse burgers zodanig overweldigen dat ze de machts- aanspraken aanvaardden die erin vervat zaten.

In document 2015-SG1 (pagina 107-109)