• No results found

8 Vegetatie

8.2.3 Vegetatiekaarten

8.2.3.1Paardenschor

Voor het vegetatieseizoen van 2005 bestond het Paardenschor praktisch integraal uit slik, verspreid

was er echter wel kolonisatie door Vaucheria sp. (Gyselings et al., 2004). Vanaf 2005 koloniseerden

ook hogere planten het slik en werden er vegetatiekaarten gemaakt. De gebiedsdekkende vegetatiekaarten van 2005 en 2006 van het Paardenschor worden gegeven in figuur 8.13, alsook de daarop gebaseerde transitiematrix (tabel 8.4). Het oppervlakte slik (Type 17) is min of meer constant tussen beide jaren en neemt ruim 77% van het Paardenschor in. Slechts een gering deel van het slik

wordt gekoloniseerd door Type 3 Vaucheria, terwijl ook de omgekeerde successie voorkomt waarbij

Type 3 Vaucheria terug overgaat naar slik. Vegetatietypes gedomineerd door hogere planten nemen

vooral de hogere zone tegen de omringende geul in. Zo ontwikkelde Type 4 Vaucheria-Atriplex-Aster

(VPA) zich in 2005 op de oeverwal langs deze omringende geul met aansluitend Vaucheria (Type 3)

op de lagere zones, al dan niet gekoloniseerd door Aster tripolium (Type 5). Ook op de afgegraven

dijk treedt een gelijkaardige graduele kolonisatie op. Het slik (Type 17) is er gekoloniseerd door

Vaucheria (Type 3) met op de hogere delen Type 4. De hoogste delen zijn echter gekoloniseerd door

Type 11 Fragment van Atriplicetum littoralis, al dan niet met Cirsium arvense.

Het oppervlakte onbegroeid slik blijft dus nagenoeg constant. De veranderingen tussen 2005 en 2006

manifesteren zich vooral binnen de reeds begroeide zones. Vooral Type 10 Aster-Atriplex ontwikkelt

zich sterk. Zo wijzigt Type 4 Vaucheria-Atriplex-Aster (VPA) praktisch integraal (95%) in Type 10, te

wijten aan de sterke toename van Aster tripolium en in mindere mate aan Atriplex prostrata. Het

sluiten van de kruidlaag heeft de bedekking van Vaucheria sp. er sterk teruggeschroefd. Ook Type 5

en zelfs Type 3 ontwikkelen zich in belangrijke mate naar Type 10, resp. voor 68 en 18%. Het gros

(39%) van de plaatsen die door Vaucheria sp. waren gekoloniseerd zijn echter terug slik geworden

(Type 17), terwijl 14% door A. tripolium en/of Scirpus maritimus is gekoloniseerd tot ontwikkeling van

Type 5.

Type 11 is hoofdzakelijk omgevormd tot een gemengde vegetatie die bestaat uit Phragmites australis,

Elymus athericus en Scirpus maritimus (PhElSc), welke echter niet als apart vegetatietype is

beschreven. Het overige deel (17%) is echter omgevormd tot Type 10 of hetzelfde gebleven (8%). De

variant met Cirsium arvense die op het einde van de afgegraven dijk voorkomt, is gebleven.

Tabel 8.4: Transitiematrix van de vegetatieveranderingen tussen 2005 en 2006 op het Paardenschor gebaseerd op de resp. vegetatiekaarten. De uiterst rechtse kolom geeft het percentage van het totaal oppervlak (11.7ha) weer dat door de verschillende vegetatietypes wordt ingenomen in 2005. De onderste rij geeft deze percentages voor 2006. De matrixelementen geven het percentage van het oppervlakte van een bepaald type in 2005 weer (rij) dat naar een ander type is gewijzigd (kolom). De grijs

gemarkeerde zijn niet gewijzigd. ‘Glaux’ betreft facies van Glaux maritima, terwijl ‘PhElSc’ een gemengde vegetatie van Phragmites australis, Elymus athericus en Scirpus maritimus is op de hoger gelegen afgegraven dijk. Transities die minder dan 1% van het type innamen, worden weergegeven met ‘<’.

2006 Glaux PhElSc Type 3 Type 5 Type 6 Type 8 Type 10 Type 11 Type 17 Zand % 2005 2005 Type 3 < - 27.7 13.9 - - 18.4 - 39.4 < 7.7 Type 4 - 1.9 - < - - 94.7 - 2.5 - 6.8 Type 5 - - 3.7 15.2 < < 68.3 - 12.4 - 1.7 Type 6 - - - - 40.0 - 30.0 - 30.0 - 0.0 Type 7 - 100.0 - - - - - - - - 0.1 Type 11 - 73.8 - - - - 17.4 8.4 - < 5.7 Type 17 - < 1.8 < < < < - 96.7 < 77.4 Zand - 11.0 7.9 1.0 - - 26.2 8.9 1.6 43.5 0.7 % 2006 0.0 4.5 3.6 1.5 0.1 0.1 10.7 0.5 78.3 0.7

102

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

Figuur 8.13: Vegetatiekaart van het Paardenschor in 2005 en 2006. De namen van de types in de legende worden toegelicht in 8.2.2. Onder ‘Soorten’ in de legende worden monospeciefieke populaties van de verschillende soorten gegeven.

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

103

8.2.3.2Ketenisse schor

Vanaf 2003 vond duidelijke kolonisatie door hogere planten op Ketenisse schor plaats. De vegetatiekaarten (2003, 2004) van de zone ter hoogte van raai DE, E en EF worden gegeven in figuur 8.14, alsook de daarvan afgeleide transitiematrix (tabel 8.5).

Het grootste oppervlakte was in 2003 ingenomen door Type 3 Vaucheria. De lagere delen waren nog

onbegroeid slik (Type 17), terwijl de hogere zones tegen de dijk ingenomen werden door hogere planten. Een vorm van Type 10 koloniseerde de hoogste zones in het zuidelijk deel, terwijl in het

noordelijk deel Scirpus maritimus (Type 8) domineerde. Ertussen ontstond een mengvorm van Type 3

Vaucheria en Type 7 Scirpus-Elymus. Oost-westwaarts ontwikkelde zich tussen de zone met S. maritimus-vegetaties (Type 8) en de zone van Vaucheria sp. (Type 3) een overgangstype

gedomineerd door Vaucheria sp. maar gekoloniseerd door S. maritimus of Chenopodium sp. (Type 5).

In 2004 was 72% van het kaal slik (Type 17) ingenomen door Vaucheria sp. (Type 3), waardoor de

projectsite voor 50% uit Type 3 Vaucheria bestond. Ook de omgekeerde successie van Vaucheria sp.

naar kaal slik doet zich voor (9%), terwijl 11% van het oppervlakte Vaucheria sp. overgaat in een door

Aster tripolium gedomineerde vegetatie (Type 6). Type 5 Vaucheria met pioniers weet zich op amper

23% van zijn standplaatsen te handhaven. Op het gros van de locaties (43%) evolueert het naar Type 9. Deze omzetting is zeer lokaal en situeert zich op de hogere zone in het noordwestelijk deel van de

projectsite waar Vaucheria sp. gekoloniseerd was door Chenopodium sp. (figuur 8.15). De omvorming

van Type 5 Vaucheria met pioniers naar Scirpus maritimus-vegetaties (Type 8) manifesteert zich

vooral centraal in de reeds bestaande S. maritimus-vegetaties. Aan de periferie vindt zelfs regressieve

successie plaats waar Type 5 Vaucheria met pioniers weer wordt omgezet naar Type 3 Vaucheria.

Type 8 S. maritimus handhaaft zich op de meeste plaatsen, perifeer regresseert het dus naar Type 5.

De hogere delen tegen de dijk waar zich in 2003 een mengvorm, Type 3/7, had ontwikkeld, evolueert

praktisch integraal (85%) naar Type 10 Aster-Atriplex (AP). Enkel de lagere zones (15%) zijn

ingenomen door Type 6 RG Aster tripolium-[Puccinellion maritimae]. Slechts een beperkt oppervlakte

van Type 10 wijzigt, ofwel in ruigte of in een door Phragmites australis gedomineerde vegetatie.

Vooral tegen de dijk breidt de P. australis-vegetatie zich uit. Al kan de hogere detailgraad van de

104

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

Figuur 8.14: Vegetatiekaart van het Ketenisse schor ter hoogte van raai DE, E en EF van 2003 en 2004. De namen van de types in de legende worden toegelicht in 8.2.2. Onder ‘Soorten’ in de legende worden monospeciefieke populaties van de verschillende soorten gegeven.

Figuur 8.15: Resultaat van de vergelijking van de vegetatiekaarten van 2003 en 2004 ter hoogte van raai DE, E en EF op Ketenisse schor.

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

105

Tabel 8.5: Transitiematrix van de vegetatieveranderingen tussen 2003 en 2004 op Ketenisse schor (projectsite) gebaseerd op de resp. vegetatiekaarten. De uiterst rechts kolom geeft het percentage van het totaal oppervlak (8.6ha) dat door de verschillende vegetatietypes wordt ingenomen in 2003. De onderste rij geeft deze percentages voor 2004. De matrixelementen geven het percentage van het oppervlakte van een bepaald type in 2003 weer (rij) dat naar een ander type is gewijzigd (kolom) in 2004. De grijs gemarkeerde zijn niet gewijzigd. De legende-eenheid ‘Antro’ betreft breuksteen, terwijl ‘Phrag’ en ‘S. taber’ facies van resp. Phragmites australis en Scirpus tabernaemontani betreffen. Onbegroeide zones bestaande uit grof zand zijn ingedeeld bij ‘Zand’.

Transities die minder dan 1% van het type innamen, worden weergegeven met ‘<’.

2004 Antro Phrag S. taber Ruigte Type 3 Type 5 Type 6 Type 8 Type 9 Type 10 Type 17 Zand % 2003 2003 Phrag - 87.5 - - - - 12.5 - - - - - 0.0 S. taber - - - - - - - 100.0 - - - - 0.0 Ruigte - 32.8 - 46.4 < - 1.6 1.6 3.2 13.6 - - 0.6 Type 3 - < < - 73.8 1.3 11.3 < < 4.3 8.8 - 40.1 Type 3/7 - < - - - - 14.6 - - 84.6 - - 5.5 Type 5 - - - < 12.7 23.2 < 13.4 42.5 2.9 - 4.8 7.5 Type 8 - 1.1 < < < 8.4 1.4 86.3 2.2 - - - 5.6 Type 10 - 5.7 - 11.4 < < - - - 82.6 - - 13.8 Type 17 < < - - 71.7 < - - - 1.6 25.7 - 26.7 Zand - - - - 45.9 - 54.1 - - - - - 0.2 % 2004 0.0 1.2 0.0 1.9 49.8 3.0 5.5 6.1 3.3 18.5 10.4 0.4

8.2.3.3Paddebeek

In figuur 8.16 wordt de ruimtelijke spreiding van de vegetatietypes gegeven in Paddebeek in 2005 en 2006. De transitiematrix in tabel 8.6 is op basis van deze kaarten bepaald.

In 2005 ligt centraal in de zone tussen de vooroever, bestaande uit breuksteen en begroeid door ruigte, en de terrassen een onbegroeid slik (Type 17). Aan de rand van het slik komen pioniersvegetaties van het Type 12 voor, terwijl Type 13 zich verder stroomopwaarts en stroomafwaarts van het slik heeft ontwikkeld. Een gelijkaardige graduele kolonisatie doet zich voor ter hoogte van het noordoostelijk, kleiner slik.

Op de vegetatiekaart is Type 13 nog onderverdeeld in functie van de dominerende plantensoort of een

combinatie ervan. Vooral Phragmites australis domineert al dan niet in combinatie met Typha latifolia,

Scirpus maritimus of Glyceria maxima. Tussen de vooroever en de waterlijn heeft zich een rietgordel

(Type 13) ontwikkeld met aansluitend een pioniersvegetatie overeenkomstig Type 14, al worden kleine oppervlaktes van Type 12 eveneens in deze zone aangetroffen. De ruigte die dus zich vooral op de vooroever heeft ontwikkeld is niet als apart vegetatietype beschreven.

In 2006 is de periferie van het centrale slik gekoloniseerd door Type 12 Polygono-Veronicetum, terwijl

ook Type 13 zich daar uitbreidt ten koste van het slik. Vooral ter hoogte van het kleinere noordoostelijk slik vindt deze laatste transitie plaats. Ook Type 14 breidt zich uit in de richting van de Schelde ten

koste van Type 17 Slik. Desondanks blijft 97% van het slik bestaan. Het Type 12

Polygono-Veronicetum weet zich slechts in beperkte mate te handhaven. Grotendeels (84%) wijzigt het in Type

13, terwijl beperkte oppervlaktes (7%) wijzigen in Ruigte of Type 14 Ruig Polygono-Veronicetum. Het

Ruig Polygono-Veronicetum (Type 14) blijft grotendeels bestaan, toch wordt 11% en 17% van zijn

standplaatsen ingenomen door resp. ruigte en Type 13. Type 13 daarentegen weet zich praktisch integraal te handhaven en is het type dat het sterkst toeneemt op Paddebeek.

Samenvattend kan men stellen dat Type 12 Polygono-Veronicetum en Type 17 Slik afneemt ten

gunste van Ruigte, Type 14 Ruig Polygono-Veronicetum en vooral Type 13

106

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

Figuur 8.16: Vegetatiekaart van Paddebeek van 2005 en 2006. De namen van de types in de legende worden toegelicht in 8.2.2. De aspectbepalende soort binnen Type 13 wordt weergegeven met behulp van verschillende lijnen.

Tabel 8.6: Transitiematrix van de vegetatieveranderingen tussen 2005 en 2006 op Paddebeek gebaseerd op de resp. vegetatiekaarten. De uiterst rechts kolom geeft het percentage van het totaal oppervlak (0.9ha) dat door de verschillende vegetatietypes wordt ingenomen in 2005. De onderste rij geeft deze percentages voor 2006. De matrixelementen geven het percentage van het oppervlakte van een bepaald type in 2005 weer (rij) dat naar een ander type is gewijzigd (kolom) in 2006. De grijs

gemarkeerde zijn niet gewijzigd. Transities die minder dan 1% van het type innamen, worden weergegeven met ‘<’.

2006 Ruigte Type 12 Type 13 Type 14 Type 17 % 2005

2005 Ruigte 86.5 - 12.4 1.0 - 8.3 Type 12 6.8 2.7 83.8 6.8 - 3.2 Type 13 2.2 - 97.6 < - 23.1 Type 14 10.8 - 17.3 71.5 < 13.9 Type 17 < 1.9 7.1 8.2 82.1 51.5 % 2006 9.7 1.1 32.3 14.5 42.4

Evaluatie van natuurontwikkelingsprojecten in het Schelde-estuarium.

107

GERELATEERDE DOCUMENTEN