• No results found

Vegetatiedynamiek meetreeks Duinen 1986-2013 1 Bodemdaling in onderzoeksgebied

6.6 Kartering bijzondere plantensoorten in natte duinvalleien op Oost-Ameland

6.7.1 Vegetatiedynamiek meetreeks Duinen 1986-2013 1 Bodemdaling in onderzoeksgebied

De bodemdaling als gevolg van gaswinning bedroeg in de periode 1986-2013 voor de duin PQ’s in het onderzoeksgebied maximaal 36 cm. Raai I ligt aan de rand van de bodemdalingsschotel en de proefvlakken van deze raai vertoonden weinig tot geen bodemdaling. Van een deel van de proefvlakken steeg de maaiveldhoogte als gevolg van ophoping van organisch materiaal of opstuiving met zand. Raai III, IV, VI en VII lagen dichtbij of in het centrum van de bodemdalingsschotel. Daar bedroeg de bodemdaling 13-36 cm (figuur 6.32).

Figuur 6.32 Geografische ligging (boven) en bodemdaling in cm’s (onder) over de periode 1986-2013 van de 66 proefvlakken in de afzonderlijke raaien (open rondjes zijn twee proefvlakken van raai III die in 2005 zijn geplagd in het kader van een natuurherstelproject in een van de duinvalleien).

R² = 0.729 -60 -50 -40 -30 -20 -10 0 10 20 30 184,000 185,000 186,000 187,000 188,000 189,000 190,000 191,000 Bod em d al in g (cm ) 607,000 607,500 608,000 608,500 609,000 609,500 184,000 185,000 186,000 187,000 188,000 189,000 190,000 191,000 Y -co ör d in aa t X-coördinaat RAAI I RAAI III RAAI IV RAAI VI RAAI VII

Monitoring effecten van bodemdaling op Oost-Ameland september 2017

PQ's 325 en 326 lagen in de vallei die in het kader van het natuurherstelproject van It Fryske Gea in 2005 is geplagd. Met het plaggen van een deel van de duinvallei is van deze twee PQ’s niet alleen de vegetatie verwijderd maar is ook de hoogte van het maaiveld sterk verlaagd (resp. -28 en -48 cm). Deze PQ’s zijn in de analyse van de vegetatieveranderingen buiten beschouwing gelaten.

6.7.1.2 Grondwaterstanden

Grondwaterstanden in duinvalleien zijn afhankelijk van een groot aantal factoren, waarvan de belangrijkste zijn het zeespiegelniveau, de omvang van de zoetwaterbel drijvend op het zoute water, de aanwezigheid van eventuele kleilagen dieper in het bodemprofiel en het reliëf. Na fikse regenbuien kunnen grote korte termijnfluctuaties optreden in het grondwaterniveau. In onderstaande analyse is vooral gekeken naar de lange termijn trends in het grondwaterniveau op Oost-Ameland.

De grondwaterstanden van een aantal buizen, gemeten over de periode van 1989-2015 zijn weergegeven in figuur 6.34 en 6.35. Ze geven de minimum zomergrondwaterstanden weer gemeten gedurende het groeiseizoen (juni, juli, augustus). Het verschil tussen minimale en maximale zomerstanden varieerde aanzienlijk van jaar tot jaar (ca. factor 2), samenhangend met grote verschillen in de jaarlijkse neerslag (figuur 6.33).

In de buizen gelegen binnen de bodemdalingsschotel is duidelijk sprake van vernatting (figuur 6.34; tabel 6.16), waarbij de gemiddelde minimum zomergrondwaterstand t.o.v. maaiveld in de periode vanaf 1989 tot 2015 toenam van 11 cm (buis 21A) tot 29 cm (buis Ab), toenemend richting het centrum van de bodemdalingsschotel. De vraag is welke factoren, anders dan bodemdaling hieraan kunnen hebben bijgedragen, waarbij kan worden gedacht aan zeespiegelstijging, een toename van de netto neerslag, of zandsuppleties. Ook een afname van de drinkwaterwinning in de buurt van Buren kan eventueel een rol hebben gespeeld bij buizen die daar niet zo ver vandaag liggen.

De zeespiegel is in deze periode in totaal ca. 4,8 cm gestegen (1,9 mm per jaar; Visser et al., 2015) en verklaart daarmee dus slechts een deel van de vernatting. De netto jaarlijkse neerslag in het winterhalfjaar (en ook op jaarbasis) varieerde sterk van jaar tot jaar, maar vertoonde géén significante trend gedurende de waarnemingsperiode (figuur 6.33) en heeft dus niet bijgedragen aan de vernatting. Er zijn evenmin aanwijzingen dat zandsuppleties op vooroever en strand sinds de jaren ’90 hebben geleid tot significante veranderingen in de grondwaterstand van achterliggende duinvalleien. Van Steijn et al. (2012) konden althans op korte termijn geen effect aantonen van zandsuppleties, uitgevoerd in 2010 en 2011 tussen paal 11 en 20 op vooroever en strand van Ameland, op de grondwaterstand in achterliggende duinvalleien. Ter hoogte van Buren wordt door Vitens drinkwater gewonnen. Begin jaren ’90 van de vorige eeuw is het windebiet sterk verminderd van ruim 40.000 m3 per maand naar ca. 15.000 m3 per maand (Van Steijn et al., 2012). Ofschoon niet helemaal kan worden uitgesloten dat het grondwaterniveau ter hoogte van de peilbuizen van raai I hierdoor is beïnvloed, lijkt de vernatting begin jaren ’90 geheel het gevolg van de hoge neerslag in die jaren. Ook in de oostelijk gelegen peilbuizen bij raai VII trad deze ‘vernattingspiek’ op.

Het grootste deel van de waargenomen vernatting in het bodemdalingsgebied moet dus worden toegeschreven aan bodemdaling en een daarmee samenhangende toename van de jaarlijkse inundatie (toename van het aantal ‘waterdagen’; paragraaf 6.2.5).

Aan de westzijde van het onderzoeksgebied, aan de rand van de bodemdalingsschotel ter hoogte van raai I, was nauwelijks sprake van vernatting (figuur 6.35; tabel 6.16). Deze bedroeg slechts enkele centimeters en kan geheel worden toegeschreven aan de zeespiegelstijging (zelfde orde van grootte) of de beperkte bodemdaling aldaar (enkele cm’s). Uitzondering vormt buis 22A, gelegen op de westpunt van Neerlands Reid. Hier was sprake van aanzienlijke vernatting, ofschoon de bodem hier maar slechts enkele cm’s is gedaald. De meest waarschijnlijke verklaring is dat de mate van (jaarlijkse) inundatie een belangrijke rol speelt. In tegenstelling tot de andere buizen van raai I ligt buis 22A op een locatie met maaiveldhoogte <1,95 +NAP en staat daarmee onder invloed van instromend zeewater in de winterperiode. Daar komt bij dat deze peilbuis omgeven is door drainagegreppels die in verbinding staan met de Zinkesloot. Op verschillende plaatsen zijn duikers aangebracht om het vee vrijelijk te laten passeren. Door de lage ligging en beperkte waterdoorgang hebben verhoogde vloeden vrije uitstroom over de kwelder, maar wordt ook de afstroming van binnengedrongen zeewater en van regenwater belemmerd.

Monitoring effecten van bodemdaling op Oost-Ameland september 2017

Figuur 6.33 Fluctuaties in jaarlijkse neerslag (boven) en netto neerslag (onder) over de periode 1989-2015, zoals vastgesteld bij een aantal weerstations in de regio (Bron: KNMI). Voor weerstation Nes (Ameland) waren geen verdampingsdata beschikbaar.

R² = 0.014 400 500 600 700 800 900 1000 1100 1200 1985 1990 1995 2000 2005 2010 2015 2020