• No results found

Vaststelling van de waarde van de maatschappelijke effecten in de biologische landbouw

2.5.1 Inleiding

In deze studie is een vergelijking gemaakt tussen biologische landbouw en gangbare landbouw. De waardering van de maatschappelijke effecten van de biologische landbouw is in drie opeenvolgende fasen uitgevoerd. De eerste fase concentreerde zich op de fysieke verschillen tussen de biologische en gangbare landbouw, waarna de tweede fase zich boog over de vraag welke van die fysieke verschillen ook effecten hebben op de welvaart. Fase twee resulteerde in een overzicht van de welvaartseffecten die voortkomen uit de fysieke verschillen. De welvaartseffecten vormden de input voor fase drie, waarin de effecten zijn gemonetariseerd, ofwel in geld zijn uitgedrukt.

2.5.2 Identifi catie en kwantifi cering van de fysieke effecten

In deze fase zijn de fysieke verschillen tussen biologische bedrijven en gangbare bedrijven op een rij gezet. Het gaat hierbij om verschillen in productiemiddelen, productiewijze, uitstoot naar het milieu, effecten op het sociaalethische domein en marktproducten. Daarbij is gebruik gemaakt van datamateriaal uit verschillende bronnen, die de fysieke verschillen in de praktijk beschrijven. Sukkel et al. (2007) beschrijven de milieuverschillen, Ruis en Pinxterhuis (2007) hebben de verschillen in dierenwelzijn op een rij gezet, Goddijn (2007) heeft de sociaalethische effecten bestudeerd. De studies waarin de fysieke verschillen zijn beschreven vormden het uitgangspunt voor deze studie. Daarnaast is gebruik gemaakt van het Bedrijven Informatienet van het LEI (het Informatienet), zowel voor de gangbare bedrijven als voor de biologische bedrijven. In dit Informatienet is informatie te vinden over input en output op de bedrijven.

Idealiter worden de fysieke verschillen uitgedrukt in eenheid product. Het gaat de consument immers uiteindelijk om de externe effecten die gepaard gaan met de voortbrenging van de door haar gewenste producten. Echter, veel van de fysieke verschillen zijn gerelateerd aan hectares. Denk aan de effecten voortvloeiend uit het gebruik van mest en mineralen. In deze studie is gekozen voor de inventarisatie van fysieke verschillen in de meest passende eenheid (per hectare of per eenheid product). Vervolgens worden de maatschappelijke waarde in beide eenheden gepresenteerd. Daarbij is oog geweest voor het feit dat de fysieke opbrengsten per hectare voor de twee productiemethoden verschillen. De fysieke hectareopbrengsten in de biologische landbouw zijn lager dan in de gangbare landbouw. Dat betekent dat er meer ruimte nodig is om dezelfde hoeveelheid producten voort te brengen. In de presentatie van de eindresultaten en conclusies wordt rekening gehouden met deze verschillen. Ook hoofdstuk 7 (Discussie) gaat verder in op het aspect ‘ruimte’.

LEI def.indd 29

2

30

2.5.3 Identifi catie van de welvaartseffecten

De fysieke effecten zijn ingedeeld naar hun domein. Zo zijn er effecten die optreden op het niveau van het landbouwbedrijf en waarvoor een markt bestaat. Deze horen tot het blauwe egale gedeelte van de staven. Daarnaast zijn er externe effecten waar geen markt voor bestaat; deze zijn terug te vinden in het witgestreepte deel van de staven. Deze externe effecten worden vertaald in welvaartseffecten. De studie richt zich immers vooral op de welvaartseffecten van het verschil tussen gangbare en biologische landbouw 1. Er is sprake van een welvaartseffect als er een nutverandering

bij burgers plaatsvindt of wanneer inkomsten of uitgaven van producten veranderen. De welvaartseffecten zijn voor ieder fysiek verschil afzonderlijk benoemd. Er is daarbij vooral gebruik gemaakt van Kentallen Waardering Natuur, Water, Bodem en Landschap: Hulpmiddel bij MKBA´s, opgesteld in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in 2006 en het artikel An assessment of the total external costs of UK agriculture (Pretty et al., 2000 en 2005).

Over het algemeen zijn aan fysieke effecten ook welvaartseffecten verbonden. Wanneer bij biologische landbouw minder emissies zouden optreden, kan dat leiden tot een verbeterde volksgezondheid. Daarnaast zouden biologische boeren kosten kunnen besparen, doordat zij minder maatregelen hoeven te nemen om aan de milieuwetgeving te voldoen.

Toch leiden fysieke effecten niet altijd tot welvaartseffecten. Wanneer bijvoorbeeld het water in een meer van zwemwaterkwaliteit is, leidt een verdere verbetering van de waterkwaliteit niet tot meer baten voor het zwemmen.

Van belang is ook het besef dat de waardering tijdsgebonden is. De inventarisatie van welvaartseffecten is gebaseerd op huidig beschikbare kennis op dit terrein. Voortschrijdend inzicht kan ertoe leiden dat in de toekomst andere (wellicht meerdere) welvaartseffecten worden geïdentifi ceerd. Denk maar aan het aanplanten van bos. Nu wordt de vastlegging van CO2 als een batenpost van bosaanleg berekend. Enkele

decennia geleden was dit geen welvaartseffect.

2.5.4 Monetariseren van de welvaartseffecten

Op basis van kengetallen zijn de effecten uit fase 2 in geld uitgedrukt. Hierbij is gebruik gemaakt van marktinformatie, waarderingsstudies en MKBA-studies op vergelijkbare terreinen. Ook zijn de in de voorgaande paragraaf (2.5.3) genoemde literatuurbronnen veelvuldig gebruikt.

Bij de monetarisering van de welvaartseffecten zijn vraaggestuurde waarderingen de meest passende: hoeveel heeft de maatschappij er voor over, hoe waardeert de maatschappij het effect? Veelal zijn deze ‘demand-based’ waarderingen helaas niet beschikbaar of geven ze een overschatting. Het één na beste alternatief is de cost-based

LEI def.indd 30

2

31

waardering: de kosten die de maatschappij moet maken om het (niet-gewenste) effect te voorkomen of weg te nemen. In deze studie wordt de cost-based waardering het meest toegepast, omdat de demand-based waarderingen niet beschikbaar zijn of de waardering niet voldoende afspiegelen. Ook Pretty et al. (2000) maken in hun Britse studie vooral van deze waarderingen gebruik.

Gezien het brede scala aan welvaartseffecten is het zinvol deze effecten nader te categoriseren. Er is onderscheid tussen geprijsde en ongeprijsde effecten. De categorie waartoe een welvaartseffect behoort, geprijsd of ongeprijsd, bepaalt de methode waarmee een effect in monetaire eenheden wordt uitgedrukt. De gebruikte methode is weer bepalend voor de betrouwbaarheid van de verkregen waarde. Een deel van de welvaartseffecten komt op reguliere wijze tot uitdrukking in marktprijzen. Een voorbeeld van een regulier geprijsd effect is de verandering van emissie naar het grondwater dat ertoe leidt dat een drinkwaterbedrijf hogere of lagere kosten van waterzuivering heeft. Een voorbeeld van een ongeprijsd effect is een verandering van de biodiversiteit op een perceel van een bedrijf dat is overgegaan naar een andere vorm van landbouw. Een verandering van de biodiversiteit staat los van gebruik door mensen. Een gangbare methode is om mensen te vragen naar hun betalingsbereidheid voor biodiversiteit. We merken op dat het hier gaat om een hypothetische betalingsbereidheid in plaats van een uit marktprijzen afgeleide betalingsbereidheid. Dit betekent vaak een overschatting van de waardering.

Voor het waarderen van de externe effecten wordt gebruik gemaakt van algemene kengetallen. Het gebruik van dergelijke kengetallen heeft beperkingen. Veel effecten zijn immers zowel tijd- als locatiegebonden.

Een voorbeeld van de locatiegebonden effecten: een extern effect voortvloeiend uit fosfaatgebruik is in de Brabantse Peel erger dan in het Noord-Friese Moddergat. Wanneer de rest van de Peel al vervuild is, draagt de omschakeling naar biologische landbouw daar meer bij aan de welvaart dan wanneer dat in Noord-Friesland gebeurt. Effecten en kosten zijn dus vaak locaal gebonden en afhankelijk van de begintoestand.

Ook zijn effecten en kosten tijdgebonden. Stel dat er nieuwe technische mogelijkheden worden ontwikkeld om de CO2-emissie te reduceren of dat kernenergie een acceptabele

vorm van energievoorziening wordt. In dat geval verandert de marktprijs van CO2- emissierechten. Met de locatie- en tijdgebonden effecten is in deze studie geen rekening gehouden.

LEI def.indd 31

3

32

Uitgangspunten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten van deze studie aan de orde. In paragraaf 3.2 staan de keuzes die vooraf gemaakt zijn centraal en worden de consequenties van de gekozen uitgangspunten beschreven; daarover wordt in hoofdstuk 7 nog verder uitgewijd. Vervolgens worden de fysieke verschillen tussen de biologische en gangbare landbouw uitgewerkt. Dit vormt immers de basis voor de waardering door consumenten, producenten en andere burgers.