• No results found

Onderhavige studie laat toe om binnen de grenzen van de geplande verkaveling Noord-Ede fase B, vier zones te weerhouden voor aanvullend archeologisch onderzoek. Op deze locaties zijn archeologische waarden geïnventariseerd die uitzonderlijke mogelijkheden bieden voor wetenschappelijk onderzoek naar menselijke aanwezigheid en ingrijpen in de Vlaamse kustvlakte tijdens de middeleeuwse en (vroeg)postmiddeleeuwse perioden.

Realisatie van de nieuwbouwplannen zal onvermijdelijk leiden tot aantasting en vernieling van deze vastgestelde waarden. Een vlakdekkende archeologische opgraving strekt dan ook tot aanbeveling in de geselecteerde zones:

1. Rikelinsweerf

Figuur 61 Rikelinsweerf

a. Oppervlakte: ca. 8700m2 is weerhouden voor aanvullend onderzoek. Deze zone omvat de vervallen hoeve op perceel 793E en de ruimere omgeving zoals vastgesteld op basis van de spreiding van de oppervlaktevondsten en de bodemsporen in de proefsleuven.

b. Vindplaatstype(n): site met walgracht uit de late middeleeuwen met postmiddeleeuwse opvolger en mogelijk volmiddeleeuwse voorganger.

c. Waardestelling: sites met walgracht of zgn. omwalde hoeves, vormen één van de belangrijkste componenten van de middeleeuwse landelijke bewoning in Vlaanderen. Toch is het fenomeen nog weinig begrepen. Algemeen kan gewezen worden op een beperkte kennis over de evolutie van het type vindplaats (welke is

precies de relatie met volmiddeleeuwse Einzelhöfe en hoe verhouden de sites zich met nog bewaarde hoeves uit de 17-18de eeuw?). In de kustvlakte komt daar nog bij dat de gebouwvormen binnen het omwalde areaal nauwelijks gedocumenteerd zijn (nooit lijkt er sprake van houtbouw met aardvaste stijlen, en slechts een uitzonderlijke keer zijn aanwijzingen geregistreerd voor vakwerkbouw op een ondiepe bakstenen basis).

d. Methode: aanbevolen wordt om aanwezige superstructuur van de vervallen hoeve op perceel 793E voorafgaand aan het archeologisch vervolgonderzoek te slopen. Uitbraak van bouwelementen die zich dieper bevinden dan de actuele vloeren wordt idealiter maximaal geïntegreerd in het archeologisch vervolgonderzoek. Onder deze vloeren kunnen immers structuurelementen bewaard zijn die teruggaan tot oudere occupatiefasen. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt het archeologisch relevante opgravingsvlak gesitueerd op ca. 3,45m TAW.

2. Buckstick

Figuur 61 Buckstick

a. Oppervlakte: ca. 6900m2 is weerhouden voor aanvullend onderzoek. De zone is begrensd op basis van de spreiding van de oppervlaktevondsten en de bodemsporen in de proefsleuven.

b. Vindplaatstype: landelijke bewoning uit de Volle Middeleeuwen, met misschien ook een vroegmiddeleeuwse component.

c. Waardestelling: in de kustvlakte zijn nog nauwelijks volmiddeleeuwse nederzettingen bestudeerd door middel van een vlakdekkende opgraving. Hierdoor is maar weinig geweten over betreffende nederzettingstructuren en gebouwsporen. De ruimtelijke samenhang met de zone Rikelinsweerf versterkt bovendien het onderzoekspotentieel van de Bucstick zone. Gecombineerd onderzoek van genoemde zones geeft mogelijk inzicht op de evolutie van landelijke nederzettingsstructuren over een periode van 3 tot 4 eeuwen.

d. Methode: vlakdekkende opgraving. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt het archeologisch relevante opgravingsvlak gesitueerd op ca. 3,25m TAW.

3. Maghermans

Figuur 62 Maghermans

a. Oppervlakte: ca. 8100m2 is weerhouden voor aanvullend onderzoek. De zone is begrensd op basis van de spreiding van de bodemsporen in de proefsleuven. b. Vindplaatstype: niet nader bepaald type landelijke bewoning uit de Late

Middeleeuwen en/of vroege postmiddeleeuwse periode.

c. Waardestelling: landelijke bewoningsvormen in de laatmiddeleeuwse kustvlakte anders dan sites met walgracht zijn nagenoeg onbekend. Het dient opgemerkt dat vastgestelde zone mogelijk gekoppeld moet worden aan de site met walgracht in de zone Rickelinsweerf.

d. Methode: vlakdekkende opgraving. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt het archeologisch relevante opgravingsvlak gesitueerd op ca. 3,3m TAW.

4. Perceel 820B zuid

Figuur 63 Perceel 820B Zuid

a. Oppervlakte: ca. 1700m2 is weerhouden voor aanvullend onderzoek. De zone is begrensd op basis van de spreiding van de bodemsporen in proefsleuven.

b. Vindplaatstype: off site fenomenen uit de Volle Middeleeuwen

c. Waardestelling: vermoed wordt dat de sporen in deze zone gekoppeld kunnen worden aan de zone Bucstick. Bijkomend onderzoek op perceel 820B complementeert derhalve naar grote waarschijnlijkheid het onderzoek van de zone Bucstick.

d. Methode: vlakdekkende opgraving. Op grond van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek wordt het archeologisch relevante opgravingsvlak gesitueerd op ca. 3,5m TAW.

14. BIBLIOGRAFIE

M. Antrop, 2007. Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, Gent.

C. Baeteman, 2007. Roman peat-extraction pits as possible evidence for the timing of coastal changes. In: Beenakker, J.J.J.M., Horsten, F.H., De Kraker, A.M.J., Renes, H. (Red.),

Landschap in ruimte en tijd. Aksant, Amsterdam, 16-25.

C. Baeteman, 2008a. De holocene geologie van de Belgische kustvlakte. Geological Survey of Belgium professional paper 2008/2, nr. 304.

C. Baeteman, 2008b. Radiocarbon-dated sediment sequences from the Belgian coastal plain: testing the hypothesis of fluctuating or smooth late-Holocene relative sea-level rise. The Holocene 18, 8: 1219-1228

C. Baeteman, D.B. Scott & A. Van Strydonck, 2002. Changes in coastal zone processes at a high sea-level stand: a late Holocene example from Belgium. Journal of Quaternary Science

17: 547-559

C. Baeteman, M. Pieters, 2009. Unraveling natural and human-induced deposits from the late Holocene: A case study of geoarchaeology from the Belgian coastal plain. A joint INQUA-IGCP 495 Meeting International Conference on “Decadal to Millenium-Scale Land-Ocean Interactions in the Geological Record: Blueprints for the 21st century?”, Egmond aan Zee (Nederland), 21-24/09/09.

M. Bauwens-Lesenne, 1963: Bibliografisch repertorium der oudheidkundige vondsten in Westvlaanderen (vanaf de vroegste tijden tot aan de Noormannen). In: Oudheidkundige repertoria IV, Brussel.

U. Berlière, 1960. Monasticon Belge, dl. III, Luik, 191-192.

D.P. Blok, 1980. De toponymie als bron voor de historisch geografie: mogelijkheden en beperkingen. In: J. Mertens, Bronnen voor de historische geografie van België, Brussel. M. Coornaert, 1976. Heist en de Eiesluis. Tielt.

S. De Cock en H. Thoen, 1982. Bredene (W.-Vl.): Romeinse nederzetting. In: Archeologie 2: 86-87.

K. De Flou, 1914-1938 en 1954. Woordenboek der Toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu. Brugge, 18 dln.

J. De Gryse en T. Pieters, 2009. Proefsleuvenonderzoek Bredene-Grasduinen. Sijsele (onuitgegeven rapport Ruben Willaert bvba).

A.M.J. De Kraker, 2001. De Vlaamse en Zeeuwse ommelopers in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw. In: G.A.M. Van Synghel (ed.). Broncommentaren IV: Bronnen betreffende de registratie van onroerend goed in Middeleeuwen en Ancien Regime. Den Haag, 166-232. K. De Langhe, 2008: Proefsleuvenonderzoek Bredene - Fritz Vinckelaan. Sijsele (onuitgegeven rapport ruben Willaert bvba).

M. Devos, 1995. Naamkunde. In: J. Art (red.), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente? 3a: Hulpwetenschappen. Gent.

J.B. Dreesen, 1990. Toponymie van 's Heerwoutermansambacht (2). 30ste Begin. Sinte Catherine West-West. De Plate 11: 310-312.

A. Ervynck, C. Baeteman, H. Demiddele, Y. Hollevoet, M. Pieters, J. Schelvis, D. Tys, M. Van Strydonck & F. Verhaeghe, 1999. Human occupation because of a regression, or the cause of a transgression? A critical review of the interaction between geological events and human occupation in the Belgian coastal plain during the first millenium AD. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 26: 97-126.

Gemeenten van België. Geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek 1: Vlaanderen, 1980.

F. Gevaert, 1977. De “Festung Europa” te Bredene. In: Ter Cuere, Jaarboek 1977. Bredene F. Gevaert, 1988. Historisch-geografisch repertorium van Bredene. In: R. Deplancke et al.

(eds.). Bredeniana. Jubileumboek 900 jaar Bredene. Bredene, 18-68.

F. Gevaert, 1983. Historisch-geografische schets van de „vaart‟. In: Ter Cuere, Jaarboek 1983. Bredene, 5-66.

M. Gysseling, 1950. De toponymie van Oudenburg. Brussel.

M. Gysseling & A. Verhulst, 1969. Nederzettingsnamen en nederzettingsgeschiedenis in de Nederlanden, Noord-Frankrijk en Noord-West-Duitsland. Amsterdam.

M. Hermy & G. De Blust (red.), Punten en lijnen in het landschap, Brugge, 1997.

G. Hey & M. Lacey, 2001, Evaluation of ARchaeological Decision-making Processes on Sampling Strategies. European Regional Development Fund Interreg IIC-Planarch Project. Oxford Archaeological Unit.

Y. Hollevoet, 1986. Bredene (W.Vl.): toevalsvondsten op het strand. Archeologie 1: 14-15. Y. Hollevoet, 1992. Speuren onder het sportveld. Romeinse en middeleeuwse sporen ten zuiden van de Stedebeek te Oudenburg (prov. West-Vlaanderen). Interimverslag 1990-1992,

Archeologie in Vlaanderen II, 195-207.

Y. Hollevoet & B. Hillewaert, 1986. Recent archeologisch noodonderzoek in het Brugse havengebied. Jaarboek 1985-1986. Stad Brugge stedelijke musea (1987), 136-149.

Y. Hollevoet, 1989. Archeologisch noodonderzoek in de Zeebrugse achterhaven: de Romeinse vondsten. In: Westvlaamse Archaeologica 5, 1989, 2, 33-48

E. Huys, 1997. Kasselrij van het Brugse Vrije (ca. 1000-1795). In: W. Prevenier en B. Augustyn (eds). De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795.

Brussel, 461-478.

I. In ‟t Ven & W. De Clercq (eds.), 2005. Een lijn door het landschap. Archeologie en het vTn project 1997-1998, Archeologie in Vlaanderen, Monografie, 5, Brussel.

J. Kolen, 2005. Biografie van het landschap. Drie Essays over Landschap, Geschiedenis en Erfgoed, Amsterdam.

J. Marechal, 1960. Inventaris van het archief der Proosdij van St. Donaas te Brugge. Brussel. P. Phillipart, D. Peeters en A. Van Geetruyen, 2004. De Atlantikwall. Van Willemstad tot de Somme. Een gids langs de Duitse verdedigingdlinie van de Tweede Wereldoorlog. Tielt. PIETERS M. 1994: Laat-middeleeuwse landelijke bewoning achter de Gravejansdijk te Raversijde (stad Oostende, prov. West-Vlaanderen). Interimverslag 1993. Archeologie in Vlaanderen III (1993), 281-298.

M. Pieters 2008: Dijk uit de Romeinse tijd te Raversijde verder onderzocht In: De Clercq, W., Demeter, St., Guillaume, A., Massart, Cl., Paridaens, N. & Van Bellingen, S. (eds.),

Romeinendag-Journée d‟archéologie romaine, 111-112.

P. Pype, 2002: Archeologische onderzoek van een landelijke bewoningskern uit de Vroege- en Volle Middeleeuwen te Uitkerke (Blankenberge) (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis

25, 33-34.

J. Schelvis & A. Ervynck, 1993. Mijte (Acari) uit middeleeuws Oudenburg (prov. West-Vlaanderen): een reconstructie van het landschap. Archeologie in Vlaanderen III: 233-242 T. Soens, 2005. 1404 in Vlaanderen. De eerste Sint-Elisabethsvloed in het licht van de waterstaatsgeschiedenis van de Vlaamse kustvlakte. Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis

2: 79-89.

H. Thoen, 1976. Bredene (W.VL.): Romeins aardewerk. Archeologie 2: 81. H. Thoen, 1978. De Belgische kustvlakte in de Romeinse tijd. Brussel. H. Thoen, 1987 (ed.). De Romeinen langs de Vlaamse kust. Brussel.

H. Thoen, 1988. De vroegste bewoning: de Gallo-Romeinse aanwezigheid te Bredene (1ste -3de eeuw na Chr). In: R. Deplancke et al. (eds). Bredeniana Jubileumboek 900 jaar Bredene.

Bredene, 13-17.

H. Thoen & Y. Hollevoet, 2001: A network of creeks and Roman land division in the coastal plain In: Vermeulen, F. & Antrop, M. (eds.), Ancient Lines in the Landscape. A Geo-Archaeological Study of Protohistoric and Roman Roads and Field Systems in Northwestern Gaul, 149-150.

D. Tys, 2001/2002. De inrichting van een getijdenlandschap. De problematiek van de vroegmiddeleeuwse nederzettingsstructuur en de aanwezigheid van terpen in de kustvlakte: het voorbeeld van Leffinge (gemeente Middelkerke, prov. West-Vlaanderen). Archeologie in Vlaanderen VIII: 257-279.

D. Tys, 1999. De omgang van de mens met overstromingsgevaar in de Belgische kustvlakte tussen de 8ste en de 12de eeuw, enkele aanwijzingen. In: Jaarboek voor ecologische geschiedenis, 23-42.

D. Tys, 2001. De verwerping van het zgn. Duinkerke-transgressiemodel en nieuwe inzichten in de vroegste bedijking van de kustvlakte. In: E. Huys en M. Vandermaesen (eds). Polders en wateringen. Brussel, 17-53.

D. Tys, 2004. Domeinvorming in de „wildernis‟ en de ontwikkeling van vorstelijke macht. Het voorbeeld van het bezit van de graven van Vlaanderen in het IJzerestuarium tussen 900 en 1200. In: Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis, 31-83.

L. Vandamme, 2000. Het Vlaamse kustgebied tussen middeleeuwen en nieuwe tijd (16de-18de eeuw). Vlaanderen 3: 24-27.

B. Van der Herten (ed.), 1998. Het Brugse Vrije in beeld: facsimile-uitgave van de Grote Kaart geschilderd door Pieter Pourbus (1571) en gekopieerd door Pieter Claeissens (1601). Leuven.

S. Vanhoutte, 2007. Het Romeinse castellum van Oudenburg (prov. West-Vlaanderen) herontdekt: de archeologische campagne van augustus 2001 tot april 2005 ter hoogte van de zuidwesthoek. Interim-rapport. Relicta 3: 199-236

S. Vanhoutte & M. Pieters, 2003: Archeologisch noodonderzoek op het toekomstig bedrijventerrein Plassendale III te Zandvoorde (Oostende) (W.-Vl.), Archaeologia Mediaevalis 26, 63-64.

M. Van Huele, 2002. Fort Napoleon, gevecht met de tijd. Antwerpen.

R. Verbanck, 1974. De forten van Bredene en de oostkant van de Geule tijdens het beleg van Oostende, 1601-1604. In: Ter Cuere. Jaarboek 1973, Bredene, 1-25.

F. Verhaeghe, 1981. Moated sites in Flanders: features and significance. In: Liber Castellorum. 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen, 98-121.

A. Verhulst, 1995. Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen. Brussel.

E. Verwijs & J. Verdam, 1885-1952. Middelnederlandsch woordenboek. „s Gravenhage, 11 dln. (geraadpleegd op cd-rom)

E. Warlop, 1968. De Vlaamse adel voor 1300. Handzame, II.

I. Zeebroek, D. Tys, M. Pieters & C. Baeteman, 2002. Van schorre tot slagveld. Een verkenning van het landschap van Testerep, Leffinge en Oostende van de Vroege Middeleeuwen tot het beleg van Oostende (1601-1604). Brugge.

15. BIJLAGEN

B

IJLAGE

4:P

LAN VAN

A

ANPAK

P

ROEFSLEUVENONDERZOEK

B

REDENE

:

VOORSTEL

2

Archeologisch onderzoek in de kustvlakte heeft een heel specifieke problematiek die intrinsiek gelinkt is met de landschappelijke evolutie. De kennis van het landschap is noodzakelijk om te kunnen begrijpen waar archeologische sites zich kunnen bevinden en hoe deze ruimtelijk (in horizontale en verticale zin) verspreid zijn. Dankzij het landschappelijk booronderzoek te Bredene Noord-Ede hebben we deze stap kunnen zetten. Het is echter even belangrijk om de onderzoeksmethode vervolgens aan te passen aan de archeologische verwachtingen.

P

ROEFPUTTEN

-

EN PROEFSLEUVENONDERZOEK

De totale opp. van het onderzoeksterrein bedraagt ca. 33ha. In het bestek werd ervan uitgegaan dat de oppervlakte van het terrein, dat d.m.v. proefsleuven onderzocht diende te worden, ca. 25ha bedraagt19. In het bestek werd ervan uitgegaan, o.m. op basis van de bodemkaart, dat bepaalde delen van het onderzoeksgebied verstoord of vergraven waren20. Uit het booronderzoek is echter gebleken dat er in het studiegebied nauwelijks of geen verstoorde of vergraven zones zijn21.

Tijdens de werfvergadering van 24 februari 2010 werd, in overleg met Ruimte en Erfgoed (Sam De Decker) beslist om, in functie van enkele specifieke vraagstellingen, qua onderzoeksmethodologie af te wijken van het bestek22. Er werd beslist om voorafgaandelijk aan het proefsleuvenonderzoek een veldkartering uit te voeren om de aanwezigheid van vroegmiddeleeuwse sites na te gaan. Daarnaast werd beslist om de WOII-zone te onderzoeken d.m.v. proefputten.

Op basis van de resultaten van de veldprospectie werd een eerste Plan van Aanpak opgemaakt. Oorspronkelijk werd een voorstel geformuleerd waarin een gedeelte van het terrein niet zou onderzocht worden (namelijk het gebied ten noorden van de WOII zone), aangezien tijdens de veldkartering bleek dat zich hier nauwelijks archeologisch materiaal aan het oppervlak bevond maar wel heel wat recent afval en puin wat mogelijk op verstoringen kon wijzen.

Gezien het feit dat Ruimte en Erfgoed zich niet in dit oorspronkelijke Plan van Aanpak kon vinden, omdat bepaalde percelen in deze fase niet meer onderzocht zouden worden, werd in onderling overleg een aangepast traject voorgesteld (Plan van Aanpak: voorstel 2). Één zone van het onderzoeksgebied zou intensief onderzocht worden (10%) en een tweede zone extensief (5%), zodat op die manier toch het volledige onderzoeksterrein (33ha) gewaardeerd werd i.p.v. de 25ha die in het bestek voorzien waren.

19 Archeologische Prospectie Met ingreep van bodem. Bestek nr. IZ1-09-034, pg. 19.

20 Archeologische Prospectie Met ingreep van bodem. Bestek nr. IZ1-09-034, pg. 19.

21 Werfvergadering 24 februari 2010.

Waarderend proefputtenonderzoek ter hoogte van het