• No results found

Hoofdstuk 6 Analyse van de resultaten

6.2 UNIFIL – de ministerraad

Op de volgende pagina zijn in tabel 3 de resultaten van de analyse met het coderingsschema vanuit tabel 2 weergegeven. In bijlage 1 zijn de bronverwijzingen die horen bij tabel 3 terug te vinden.

65

Tabel 3. Opvattingen van ministers vanuit notulen van de ministerraad

Wat als eerste duidelijk opvalt binnen de resultaten is dat er slechts twee opvattingen vanuit een kritische visie zijn waargenomen. De score van Pais op codering acht wordt hieronder eerst behandeld. Pais vindt dat het voorstel op onvoldoende binnen- en buitenlandse consequenties doordacht is. Pais is letterlijk de enige minister met een echt kritische visie tijdens de ministerraadsvergaderingen. Hij laat specifiek tijdens de vergadering van 19 januari 1979 een aantekening maken dat hij het niet eens is met het besluit tot deelname aan UNIFIL. Opvallend is ook dat Pais de enige bewindspersoon is die de gevaarlijke situatie voor de militairen in Libanon bespreekbaar wil maken binnen de raad. Voor de overige ministers is dit meer een gegeven dan een punt van zorg. Sterker nog, een aantal ministers geeft aan dat de risico's geen reden mogen zijn om ondersteuning te weigeren. Dit komt overigens ook goed naar voren als blijkt dat Scholten als minister van Defensie geen idee heeft in welk gebied de militairen terecht komen of hoe de bevelvoering is geregeld.219 Van der Klaauw brengt later zelfs op dat de grote verscheidenheid aan partijen en strijdgroepen

66

het gevaar juist verkleinen: "De Nederlanders zouden door de lokale variëteit minder snel in de verleiding komen zich partijdig op te stellen."220

De Koning scoort positief op codering twee als hij op 4 januari 1979 aangeeft dat hij niet graag in de publiciteit ziet komen dat het kabinet veel tijd nodig heeft om een bataljon ter beschikking te kunnen stellen aan de VN. Scholten scoort twee keer positief op codering twee als hij op 12 januari 1979 benadrukt dat de regering vrijheid van handelen heeft op basis van de uitspraken van Cals in 1965. Ook brengt hij het aspect van geheimhouding naar voren. Het feit dat in de media is uitgelekt dat de regering deelname aan UNIFIL overweegt, wordt als vervelend ervaren. Het is zeer waarschijnlijk dat zonder dit lek, een persbericht over deelname aan de UNIFIL missie veel later naar buiten zou zijn gekomen.

Voorts valt op dat vrijwel alle ministers scoren op codering vier. Hierin komt vooral de een zeer vanzelfsprekende houding gericht op continuïteit en coherentie van het buitenlands beleid naar voren. De leidende gedachte hierbij is dat Nederland moeilijk een bijdrage kan weigeren omdat er meerdere malen troepen zijn toegezegd. Daarnaast verzwakt het volgens een aantal ministers de geloofwaardigheid van Nederland richting de VN. Opvallend is wel hoe snel het negatieve advies van de NAVO om een operationeel bataljon in te zetten voor UNIFIL terzijde wordt geschoven. Hier moet ook de leidende rol van Buitenlandse Zaken in de discussie gezien worden. De landmachtstaf is duidelijk tegen, maar Scholten vraagt Van der Klaauw slechts de deelname tot één jaar te beperken. De geloofwaardigheid en het imago richting de VN zijn op dat moment voor de ministerraad - maar vooral voor Van der Klaauw - duidelijk belangrijker. Daarnaast is de focus van Buitenlandse Zaken op de VN-missie ook vanuit meer geopolitieke ontwikkelingen goed te duiden. In de jaren zestig is het buitenlands beleid gericht op de trans-Atlantische band, waarbij de relaties met de Engelsen en Amerikanen binnen de NAVO centraal staan. Hoewel er in de tweede helft van de jaren tachtig nog een opleving van deze nadruk op de trans-Atlantische band en de NAVO ontstaat, is deze eind jaren zeventig niet meer zo vanzelfsprekend als daarvoor.221

De Koning, Wiegel en Van Aardenne scoren op codering zes, waarbij ze alle drie een duidelijk waardeoordeel over de bevolking koppelen aan vermogens voor het voeren van consistent

220

Klep, C. et al, Van Korea tot Kabul: De Nederlandse militaire deelname aan vredesoperaties sinds 1945, Den Haag: Sdu Uitgevers, Nederlans Instituut voor Militaire Historie: 2005, p. 71

67

beleid. De Koning tijdens de ministerraad van 19 januari 1979 over de negatieve reacties uit de publieke opinie; "Minister de Koning meent dat een negatieve beslissing van de raad een nog grotere negatieve reactie zou hebben opgeroepen."222 Wiegel stelt tijdens de ministerraad van 4 januari dat de deelname aan UNIFIL bij de Nederlandse bevolking 'goed zal vallen'.223 Op 12 januari 1979 geeft hij echter aan dat de bevolking niet consistent zal zijn over de missie: "Mochten er slachtoffers vallen bij de inzet van het Nederlandse bataljon, dan zal de reactie van de publieke opinie op de Nederlandse deelneming in UNIFIL stellig negatief worden."224 Van Aardenne ‘s reactie op de negatieve publieke opinie is een schoolvoorbeeld van een klassieke houding ten opzichte van het democratische proces; "Spreker acht het geen goede ontwikkeling dat in Nederland een dergelijke negatieve reactie komt op het inzetten van militairen voor doeleinden die Nederland onderschrijft."225 Van Aardenne vat de kritiek uit de publieke opinie op als oppositie voeren tegen het Nederlandse beleid. Een dergelijke houding wordt door hem als deloyaal gezien.

Van Agt, alleen aanwezig tijdens de ministerraad van 19 januari 1979, scoort positief op codering zeven. Hij geeft aan dat de raad de houding van de bevolking over deelname aan UNIFIL te positief heeft ingeschat. Hij benadrukt daarom dat er veel aandacht besteed moet worden aan voorlichting door de overheid. De score op codering zeven bij de overige ministers richt zich op voorlichting voor de Nederlandse bevolking. Zonder uitzondering wordt voor deze informatievoorziening elke keer een 'top-down' benadering voorgesteld. Mening van Van Agt tijdens de ministerraad is hiervoor illustratief: " Spreker is het ermee eens dat het voornemen van het kabinet in de publiciteit extra zal moeten worden begeleid."226

De tweede, en tevens laatste opvatting vanuit een kritische visie komt van Van Aardenne. Deze scoort positief op codering twaalf. De vraag of dienstplichtigen verplicht kunnen worden op uitzending te gaan, roept bij meerdere ministers een reactie op gedurende de vergaderingen. Alleen Van Aardenne spreekt een - zeer voorzichtig - waardeoordeel

222

Notulen Ministerraad, d.d. 19 januari 1979, nr. 8587, p. 7

223 Notulen Ministerraad, d.d. 4 januari 1979, nr. 8624, p.4 224

Notulen Ministerraad, d.d. 12 januari 1979, nr. 8579, p. 14

225

Notulen Ministerraad, d.d. 19 januari 1979, nr. 8587, p. 8

68

uit: "Tegen een gedwongen uitzending van Nederlandse militairen lijken spreker bezwaren te bestaan."227