• No results found

7. Uitvoering

7.3 Uitvoering via ruimtelijk beleid

7.3.1 Overleg met gemeenten

De Wro gaat uit van samenwerking vooraf. De Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht op verschillende plekken tot overleg. Doel van dit formele overleg is dat het provinciaal belang op gemeentelijk niveau wordt gerealiseerd en dat ruimtelijke ontwikkelingen worden voorkomen die strijdig zijn met het provinciaal belang. Het overleg is daarmee tevens gericht op het voorkomen van eventuele procedures later. Om vooraf

110 duidelijkheid te verschaffen over deze overlegverplichting stellen GS een Overleglijst vast waarin wordt

aangegeven wanneer overleg al of niet noodzakelijk is. Wij willen namelijk selectief omgaan met het overleg over individuele gemeentelijke plannen. De gemeenten kunnen immers zelf bepalen hoe zij moeten omgaan met de regels uit de PRV. Natuurlijk willen gemeenten bij majeure ruimtelijke ontwikkelingen vaak graag vooraf van de provincie horen hoe zij daarover denkt. Daarvoor bieden wij uiteraard de ruimte. Wij leggen echter de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente bij het maken van ruimtelijke afwegingen.

Het generieke periodieke overleg met gemeenten willen wij uitbouwen en structureren. Het accent zal veel minder liggen op de bespreking van incidentele gemeentelijke plannen en meer gericht zijn op de generieke ruimtelijke opgaven in de betreffende gemeenten. Natuurlijk bezien wij die opgaven vanuit de provinciale belangen; de gemeenten zullen dat doen vanuit hun belangen. Wij willen echter met elke afzonderlijke gemeente de

gemeenschappelijke punten in die opgave inventariseren en afspraken maken over een gezamenlijke agenda.

Doel daarvan is niet om te komen tot een dichtgetimmerd bestuurlijk document, maar tot een dynamische lijst van prioritaire activiteiten, programma’s en projecten. Deze lijst vormt de leidraad voor het reguliere, periodieke ambtelijke overleg met gemeenten. Wij gaan per gemeente de provinciale belangen, zoals die op abstracter niveau zijn verwoord in deze PRS, nader inventariseren en daaruit de ruimtelijke opgave destilleren. Wij verwachten dat gemeenten, als basis voor hun gemeentelijke structuurvisie, een soortgelijke inventarisatie hebben gemaakt of daar aan werken. Wij gaan vervolgens het gesprek aan met de gemeenten om een gemeenschappelijk beeld van de ruimtelijke opgaven te krijgen en aan de hand daarvan een gezamenlijke ruimtelijke agenda op te stellen.

Eén van de onderwerpen die vast deel zal uitmaken van deze agenda is de voortgang in de stedelijke programma’s (wonen en werken). In de PRS geven we aan dat we de stedelijke programma’s en daarmee samenhangend de ligging van de rode contouren jaarlijks willen monitoren en elke vier jaar willen herijken. Op basis van de gemeenschappelijke agenda staan in het overleg niet alleen de benoemde provinciale belangen centraal, maar kan het ook gaan over wat we als provincie verder nog belangrijk vinden en gaat het ook over de wijze waarop we gemeenten kunnen ondersteunen.

Ook belangrijke ontwikkelingen in het landelijk gebied zullen deel uitmaken van de agenda: bijvoorbeeld de opgaven voor natuur en recreatie, de kwaliteit van het landschap en de wijze waarop zal worden ingespeeld op de dynamiek in de kernrandzones en op vrijkomende agrarische bedrijfspercelen.

Natuurlijk sluit zo’n gemeenschappelijke agenda het overleg met gemeenten over individuele plannen niet uit. Dat overleg kan echter wel met meer focus en dus selectiever plaatsvinden.

7.3.2 De wettelijke instrumenten

Voor de uitvoering van deze PRS en de borging van het provinciaal belang zetten we de volgende instrumenten uit de Wro in:

 de provinciale ruimtelijke verordening;

 indienen zienswijze;

 de proactieve of reactieve aanwijzing;

 het inpassingsplan.

De provinciale ruimtelijke verordening (PRV)

De PRV is tegelijkertijd met de PRS opgesteld en bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers.

Wij hebben alleen die algemene regels opgenomen in de verordening, die volgens ons noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan, soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die

voortvloeien uit de AMvB Ruimte, zoals voor de bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur.

Wij verwachten dat gemeenten binnen een bij de PRV genoemde periode hun bestemmingsplannen in overeenstemming brengen met de PRV. Wij sluiten daarbij zoveel mogelijk aan bij de wettelijke

111 herzieningstermijn van bestemmingsplannen.

Indien gemeenten nieuwe bestemmingsplannen vaststellen die niet in overeenstemming zijn met de verordening, dan kunnen wij het instrument van de reactieve aanwijzing inzetten.

De PRV wordt, volgens planning gelijktijdig met de PRS, vastgesteld door Provinciale Staten.

Per beleidsobject hebben wij in het blokje realisering aangegeven of en welke regels wij in de PRV hebben opgenomen over het desbetreffende thema.

Indienen zienswijze

Via een zienswijze geven wij een eerste formele reactie op een ruimtelijk plan. Het indienen van een zienswijze is een noodzakelijke voorwaarde voor het op een later tijdstip kunnen geven van een reactieve aanwijzing. Wij zullen een zienswijze indienen indien er naar onze mening sprake is van een strijdigheid van (een gedeelte van) het ruimtelijk plan met de PRV.

De proactieve of reactieve aanwijzing

De Wro geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid de gemeenteraad door middel van een aanwijzing te verplichten - binnen een daarbij te bepalen termijn – een bestemmingsplan vast te stellen of te herzien overeenkomstig de bij die aanwijzing gegeven voorschriften (proactieve aanwijzing).

Indien een plan in strijd is met de provinciale ruimtelijke verordening kunnen Gedeputeerde Staten een reactieve aanwijzing geven. Hiermee wordt geïntervenieerd in de gemeentelijke bestemmingsplanprocedure en treedt (een gedeelte van) het plan niet in werking. Dit kan alleen als Gedeputeerde Staten eerder een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend.

Omdat het bij deze aanwijzingen gaat om specifieke situaties, doen wij in de PRS geen algemene uitspraken over de inzet van deze instrumenten.

Het inpassingsplan

Het inpassingsplan is vergelijkbaar met en heeft dezelfde status als het gemeentelijke bestemmingsplan. Het plan bevat juridisch bindende regels over het gebruik van een concreet gebied en de zich daarin bevindende

bouwwerken. Een inpassingsplan wordt vastgesteld door Provinciale Staten. Voor provinciale ruimtelijke belangen stellen wij een inpassingsplan vast als gemeenten dit verzoeken of als wij onze verantwoordelijkheid moeten nemen. In beide situaties moet het natuurlijk wel gaan om de verwezenlijking van een provinciaal belang en moet sprake zijn van een vigerend bestemmingsplan dat die verwezenlijking in de weg staat. Bij een

inpassingsplan voor de infrastructuur volgen wij een proces met een brede verkenning, een variantenanalyse en vervolgens een tracékeuze.

Verevening

Ten behoeve van de uitvoering van de PRS hebben wij onderzocht of de PRS kan dienen als basis voor verevening tussen uitbreidingslocaties en herstructurerings- of binnenstedelijke locaties. In principe kan de PRS, op grond van de nieuwe Wro, de basis vormen voor bovenplanse verevening. Echter, dan moeten de te

verevenen kosten wel voorkomen op de kostensoortenlijst van het Bro, en dat is in het geval van herstructurering helaas niet aan de orde. Een forfaitaire bijdrage zou in deze oplossing kunnen bieden, dat wil zeggen dat bij de ontwikkeling van nieuwe locaties een bijdrage wordt gevraagd ten behoeve van de herstructurering en/of transformatie van bestaande locaties. Echter, voor het vragen van zo’n bijdrage is (nog) geen wettelijke grondslag.

Dit betekent dat we geen bepalingen kunnen opnemen in de PRV over financiële verevening voor zover het herstructurering betreft.

7.3.3 Uitvoeringsprogramma: RAP.2

De afgelopen jaren hebben wij via het RAP 2008-2011 ervaring opgedaan met de uitvoering van

(voorbeeld)projecten op het gebied van de binnenstedelijke ontwikkeling, bedrijventerreinen, gemeentelijke gebiedsprojecten, landschappelijke kwaliteit en verbinding stad-land. Hiermee is provinciaal beleid op diverse onderdelen meer operationeel gemaakt en is ons inzicht op provinciale rollen bij feitelijke realisatie verscherpt.

Het RAP 2008-2011 is begin 2012 afgerond met een eindevaluatie. In april 2010 is voor het RAP een tussenevaluatie uitgevoerd. Daarin werd onder andere het volgende geconstateerd:

 een ruimtelijk actieprogramma leidt tot versnelling. De meerwaarde van de provincie komt vooral tot uiting bij complexe projecten die om een duidelijke regierol vragen;

112

 sterkere sturing vooraf op aansluiting bij provinciale doelen leidt tot grotere effectiviteit. De provincie Utrecht kan aan slagkracht winnen wanneer meer dwarsverbanden worden gelegd tussen de inzet van middelen, mensen en activiteiten. Het RAP kan daarbij een programmerende rol vervullen. Om plannen ook daadwerkelijk tot realisatie te brengen is een steviger inzet nodig, ook vanuit andere beleidsterreinen. Dit pleit van een integrale aanpak van gebiedsontwikkeling.

Vanwege deze positieve ervaring kiezen wij voor het voortzetten van het RAP. Het RAP.2 richt zich op de programmering van belangrijke thema’s in ons ruimtelijk beleid zoals verwoord in de PRS. Thema's die in het RAP.2 aan de orde komen zijn onder meer: toekomst bodemdalingsgevoelig gebied, duurzame energie goed ingepast, duurzaam behoud historische buitenplaatsen, optimale inpassing van infrastructuur en de vernieuwing en doorwerking van het ruimtelijk instrumentarium. De uitwerking van dergelijke thematische opgaven vraagt om een programmatische aanpak. In die aanpak staat het verbinden van de thematische opgaven aan de ruimtelijke opgaven centraal en is daarmee gericht op nadere concretisering en uitwerking van het ruimtelijk beleid.

Het RAP.2 als ‘instrument’ is gekoppeld aan de PRS. De programmering van het RAP vindt per coalitieperiode plaats, waarbij jaarlijks ingespeeld wordt op de actualiteit en accenten verlegd kunnen worden. Op 2 juli 2012 is het RAP.2 door Provinciale Staten vastgesteld.