• No results found

  

Rho adviseurs voor leefruimte     037300.1790000 

Bijlage 1   Uitspraak ABRvS 

Uitspraak 201110268/1/R1

DATUM VAN UITSPRAAK woensdag 26 september 2012 TEGEN de raad van de gemeente Bergen PROCEDURESOORT Eerste aanleg - meervoudig

RECHTSGEBIED Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Noord-Holland

201110268/1/R1.

Datum uitspraak: 26 september 2012 AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Bergen,

2. [appellanten sub 2] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Bergen,

3. [appellanten sub 3] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Bergen,

4. [appellanten sub 4], beiden wonend te Bergen,

5. [appellanten sub 5] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 5]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Bergen,

6. [appellanten sub 6], wonend te [woonplaats], gemeente Bergen, onderscheidenlijk [woonplaats],

7. [appellant sub 7], wonend te Bergen, 8. [appellant sub 8], wonend te Bergen, en

de raad van de gemeente Bergen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Landelijk gebied Noord"

vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellanten sub 4], [appellant sub 5], [appellanten sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8] en [appellant sub 1] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten sub 4], [appellanten sub 6], [appellant sub 7] en [appellant sub 8] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2012, waar [appellant sub 2], bijgestaan door E.M.M. Eyking, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 4], in de persoon van [appellant sub 4 A], [appellant sub 5], bijgestaan door E.M.M. Eyking, [appellanten sub 6], [appellant sub 7], bijgestaan door E.M.M. Eyking, [appellant sub 8], [appellant sub 1], bijgestaan door mr. H.A.M.

Lamers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door drs. S.

Plezier en mr. R. Visser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Intrekkingen

1. Ter zitting heeft [appellant sub 5] zijn beroepsgrond dat het plan onvoldoende mogelijkheden biedt voor nevenfuncties, ingetrokken. [appellant sub 1] heeft zijn beroepsgrond dat de recreatieve tuin op afstand op zijn perceel [locatie 1] ten onrechte niet als zodanig is bestemd, ingetrokken.

Ontvankelijkheid

2. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 6 C] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Gelet hierop is het beroep van [appellanten sub 6], voor zover ingesteld door [appellant sub 6 C], niet-ontvankelijk.

3. [appellant sub 3] richt zich in beroep onder meer tegen het plandeel met de

bestemming "Natuur" aan de Munnikenweg. Hij woont op een afstand van ruim 600 m meter tot dit plandeel. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het betrokken plandeel.

Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant sub 3] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 3] geen feiten of

omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [appellant sub 3] in zoverre geen belanghebbende is bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen.

Het beroep van [appellant sub 3] is in zoverre niet-ontvankelijk.

Het plan

4. Het plan voorziet in een actualisatie van het voorheen geldende planologische regime voor het landelijk gebied van het noordelijke deel van Bergen. Het plan is grotendeels consoliderend van aard.

Het beroep van [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B]

5. [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] voeren aan dat de kas op hun perceel, kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […], ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Zij betogen dat de kas in 1928 met bouwvergunning is opgericht, dat deze nog altijd in gebruik is - zij het niet als gesloten kas - en dat het gebruik daarvan, onder andere voor de teelt van planten, niet binnen de planperiode zal worden beëindigd. Verder voeren zij aan dat geen sprake is van zwaarwegende argumenten om de kas niet als zodanig te bestemmen.

5.1. De raad stelt dat hij de kas niet als zodanig heeft bestemd, omdat deze in het voorheen geldende bestemmingsplan "Aagtdorp 1977" evenmin als zodanig was

bestemd. Voorts stelt hij dat het gemeentelijk beleid erop is gericht het buitengebied zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing. Hij stelt dat op het perceel bovendien geen volwaardige kas aanwezig is, maar slechts de restanten van een vervallen kas.

5.2. Blijkens de verbeelding is aan het perceel de bestemming "Agrarisch - Landschapsbehoud" toegekend. De aanduiding "bouwvlak" is niet toegekend.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planregels zijn de op de plankaart voor "Agrarisch - Landschapsbehoud" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf […];

b. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

[…].

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de verbeelding en de regel dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn

toegestaan.

Ingevolge artikel 39, aanhef en onder a, onderdeel 1, luidt voor bouwwerken het

overgangsrecht als volgt: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

5.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de kas, die niet als zodanig is bestemd, in 1928 met bouwvergunning is gebouwd. Met betrekking tot het standpunt van de raad dat de huidige kas groter van omvang is dan de kas die in 1928 is vergund, wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat de raad niet beschikt over stukken waarmee de juistheid van dit standpunt kan worden aangetoond. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de thans aanwezige kas legaal is. In beginsel dient legaal aanwezige bebouwing als zodanig in het plan te worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven, kan uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien en kan het bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht. Dan dient wel aannemelijk te zijn dat het bouwwerk binnen de planperiode verdwijnt. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. Ter zitting is niet gebleken dat [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] de kas zelf zullen verwijderen en evenmin dat het gemeentebestuur tot aankoop of onteigening zal overgaan. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat de kas binnen de planperiode zal verdwijnen. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat de kas hoe dan ook binnen de planperiode verdwijnt, omdat de staat daarvan niet zodanig is dat het bouwwerk nog tien jaar in stand kan blijven - wat hiervan ook zij - wordt overwogen dat [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] het bouwwerk op grond van artikel 39, aanhef en onder a, onderdeel 1, van de planregels gedeeltelijk mogen vernieuwen. Gelet hierop geeft dit standpunt van de raad geen grond om aan te nemen dat dit bouwwerk binnen de planperiode zal verdwijnen.

5.4. In hetgeen [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Landschapsbehoud" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […], is vastgesteld in strijd met de bij het

voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

6. [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de aanduidingen "volkstuinen" en "geen bedrijfswoning toegestaan" voor de percelen, kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummers […] en […], voor zover het oprichten van een nieuwe kas of tuinberging niet is

toegestaan per volkstuin van 500 m². Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat

dit zich niet verdraagt met het behoud van de openheid van het landschap en het tegengaan van verrommeling van het landschap, betogen zij dat op de percelen wel maximaal 57 kasjes met een oppervlakte van 6 m² en een hoogte van 1,8 m zijn

toegelaten. Verder wijzen zij erop dat nog in 1990 een bouwvergunning is verleend voor het vernieuwen van een kas met een lengte van 5 m, een breedte van 3 m en een hoogte van 2,8 m op het perceel, kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […]. Zij stellen voorts dat op de percelen nog andere kassen met vergelijkbare afmetingen staan alsmede andere opstallen. Niet valt in te zien hoe dit zich verhoudt tot het standpunt van de raad dat nieuw op te richten bebouwing niet wordt toegestaan, omdat de openheid van het landschap moet worden behouden en verrommeling moet worden tegengegaan, aldus [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B].

6.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid erop is gericht het buitengebied zoveel mogelijk te vrijwaren van bebouwing. Hij heeft daarom de door [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] gewenste bouwmogelijkheden niet toegekend.

6.2. Blijkens de verbeelding is aan de percelen de bestemming "Recreatie" met de aanduidingen "volkstuinen" en "geen bedrijfswoning toegestaan" toegekend. Aan het perceel is geen bouwvlak toegekend.

Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder d, van de planregels zijn de op de verbeelding voor "Recreatie" aangewezen gronden bestemd voor volkstuinen ter plaatste van de aanduiding "volkstuinen".

Ingevolge het tweede lid, voor zover van belang, mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. bedrijfsgebouwen;

[…];

d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingevolge het derde lid, voor zover van belang, gelden voor het bouwen de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a. gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;

b. in afwijking van het bepaalde in sub a is ter plaatse van de aanduiding (vt) één centrale voorziening toegestaan met een maximale oppervlakte van 50 m² en een maximale bouwhoogte van 3 m en kasjes met een maximale oppervlakte van 6 m² en een maximale bouwhoogte van 1,8 m, met dien verstande dat de totale oppervlakte aan kasjes niet meer mag bedragen dan 6% van de totale oppervlakte per bestemmingsvlak;

[…].

6.1. In de plantoelichting staat dat de gronden aan de oostzijde van het plangebied ten zuiden van de Hargervaart worden gekenmerkt door een grote landschappelijke

openheid. Het beleid is met name gericht op het behoud van de landschappelijke

openheid. Nu het perceel in voornoemd gebied ligt, is de keuze van de raad om de door [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] gewenste bouwmogelijkheden niet toe te kennen in overeenstemming met dit beleid. [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B]

hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op het beleid. Met betrekking tot het betoog dat niet valt in te zien dat wél bouwmogelijkheden voor kasjes zijn

toegekend, wordt overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit beperkte bouwmogelijkheden betreft die verenigbaar zijn met het beleid. Hierbij is van belang dat de maximale bouwhoogte voor kasjes 1,8 m en de maximale oppervlakte 6 m² bedraagt. Dat op de percelen in de bestaande situatie nog andere bebouwing aanwezig is, laat onverlet dat de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de toekenning van ruimere mogelijkheden voor nieuw op te richten bebouwing

dan de bouwmogelijkheden die in artikel 13, derde lid, aanhef en onder b, van de planregels zijn toegekend.

6.2. In hetgeen [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 6 A] en [appellant sub 6 B] is in zoverre ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 7]

7. [appellant sub 7] richt zich tegen de plandelen met de bestemming "Wonen - 3*" en

"Tuin" voor een deel van zijn perceel [locatie 2]. Hij betoogt dat aan het perceelsgedeelte een agrarische bestemming met een bouwvlak dient te worden toegekend. Hiertoe stelt hij dat ter plaatse hooibalen worden gestapeld en machines worden opgeslagen ten behoeve van zijn agrarisch bedrijf. Daarnaast stelt hij dat het ten behoeve van zijn bedrijfsvoering noodzakelijk is dat ter plaatse een gebouw voor opslag kan worden opgericht. Hij acht de toekenning van een agrarische bestemming met een bouwvlak voorts in overeenstemming met de bestemming in het vorige bestemmingsplan

"Weidegebied". Verder acht hij dit in overeenstemming met het uitgangspunt in de

Structuurvisie Landelijk Gebied Gemeente Bergen (hierna: de Structuurvisie), vastgesteld door de raad op 9 december 2010, inhoudend dat een vitale agrarische sector de

beheerder is van het landschap.

[appellant sub 7] voert verder aan dat de silo op zijn perceel ten onrechte niet als zodanig is bestemd.

7.1. De raad stelt dat [appellant sub 7] geen volwaardig agrarisch bedrijf uitoefent, zodat terecht geen agrarische bestemming met een bouwvlak is toegekend.

7.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de op de verbeelding voor "Wonen - 3*" aangewezen gronden bestemd voor het wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Ingevolge het derde lid, mogen op deze gronden ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a. hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen;

b. bijgebouwen;

[…];

Ingevolge artikel 1, zesde lid, van de planregels is een agrarisch bedrijf een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond;

b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond (waaronder ook paardenfokkerij verstaan wordt);

[…].

Ingevolge lid 87, is een volwaardig agrarisch bedrijf een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het

agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang.

7.3. Vaststaat dat het perceel [locatie 2] in 2007 is afgesplitst van het perceel [locatie 3]

dat voorheen een agrarische functie had, maar dat na beëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse inmiddels voor woondoeleinden wordt gebruikt. Vaststaat voorts dat

op het thans aan de orde zijnde gedeelte van het perceel [locatie 2] een schapenboet en een silo aanwezig zijn.

Met betrekking tot het betoog dat de toekenning van een agrarische bestemming en een agrarisch bouwvlak aan het perceelsgedeelte in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle

betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Bij zijn keuze om geen agrarische bestemming met een bouwvlak toe te kennen heeft hij van belang kunnen achten dat het perceelsgedeelte wordt gebruikt ten behoeve van de verhuur van een gastaccommodatie in de schapenboet alsmede de verkoop van hooi afkomstig van gronden van derden, welke activiteiten geen agrarische activiteiten zijn als bedoeld in artikel 1, zesde lid, van de planregels. Voor zover [appellant sub 7] met

verwijzing naar het bedrijfsplan van 8 december 2011 van LTO Noord Advies stelt dat hij een volwaardig agrarisch bedrijf heeft, omdat hij op een ander gedeelte van het perceel [locatie 2] inkomsten genereert door het fokken van paarden, overweegt de Afdeling dat uit het bedrijfsplan noch ter zitting is gebleken dat op die gronden sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 1, lid 87, van de planregels. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een agrarische bestemming aan een ruimer gedeelte van het perceel [locatie 2] en de toekenning van een agrarisch bouwvlak aan het perceel niet in de rede liggen. Dat in de Structuurvisie staat dat een vitale agrarische sector de beheerder is van het landschap, leidt niet tot een ander oordeel. Dit brengt immers niet met zich dat iedere uitbreiding ten behoeve van agrarische activiteiten moet worden toegestaan.

7.4. Het betoog dat de silo ten onrechte niet als zodanig is bestemd, faalt. Hiertoe wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat de silo ingevolge artikel 21, derde lid, aanhef en onder b, van de planregels, behorend bij de bestemming "Wonen - 3*" is toegestaan als zijnde bijgebouw. De Afdeling acht deze toelichting niet onjuist, nu de bestemming "Wonen -3*" ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de planregels kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toelaat.

7.5. In hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant sub 7] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 5]

8. [appellant sub 5] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch - Landschapsbehoud" voor zijn perceel [locatie 4] en de omliggende gronden kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […], voor zover het niet is toegestaan - al dan niet door middel van een wijzigingsbevoegdheid - een bestaande opstal te gebruiken als recreatiewoning. In dit verband wijst hij erop dat in het voorheen geldende

bestemmingsplan "Kampeerplaatsen" een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen die de realisering van recreatiewoningen op het perceel mogelijk maakte. Verder wijst hij erop dat aan gronden met een woonbestemming ruimere mogelijkheden zijn toegekend voor het oprichten van recreatiewoningen dan op gronden met een agrarische bestemming.

Niet valt in te zien waarom dit het geval is, aldus [appellant sub 5]. Ten slotte acht hij het oprichten van recreatiewoningen in overeenstemming met de Structuurvisie.

8.1. Blijkens de verbeelding is aan de percelen kadastraal bekend gemeente Bergen, sectie […], nummer […] en [locatie 4] de bestemming "Agrarisch - Landschapsbehoud"

toegekend. Aan een gedeelte van die gronden is tevens de aanduiding "bouwvlak"

toegekend.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planregels zijn de op de verbeelding voor

"Agrarisch - Landschapsbehoud" aangewezen gronden bestemd voor:

a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf;

[…];

alsmede voor:

[…];

g. behoud, herstel en ontwikkeling van:

- de aan het open landschap gebonden natuurwaarden in de vorm van weidevogels, lepelaars en overwinterende eenden, ganzen en zwanen;

[…];

- de landschappelijke openheid;

[…].

8.2. Met betrekking tot het betoog dat de toekenning van een wijzigingsbevoegdheid voor de realisering van een recreatiewoning in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle

betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen, nog daargelaten de toelichting van de raad ter zitting dat de wijzigingsbevoegdheid in het vorige plan niet werd toegepast ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat hij het niet wenselijk acht dat de bestaande opstal als recreatiewoning in gebruik wordt genomen. Hij stelt dat dit ertoe leidt dat op het perceel onvoldoende bebouwing resteert die voor agrarische activiteiten kan worden benut, zodat moet worden gevreesd dat de agrarische activiteiten op het perceel er in de toekomst toe nopen dat nieuwe agrarische bebouwing moet worden opgericht. De raad wil dit niet toestaan, nu hij verdere verstening in het buitengebied niet wenselijk acht. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Wat betreft het betoog dat aan gronden met een woonbestemming ruimere mogelijkheden zijn toegekend voor het oprichten van een recreatiewoning, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat die ruimere mogelijkheden slechts zien op situaties waarin sprake is van bestaande rechten op grond van een vorig bestemmingsplan. De Afdeling acht dit niet onjuist. Voorts wordt overwogen dat de raad - anders dan [appellant sub 5] betoogt - terecht stelt dat in de Structuurvisie niet staat dat het oprichten van recreatiewoningen een gewenste

betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen, nog daargelaten de toelichting van de raad ter zitting dat de wijzigingsbevoegdheid in het vorige plan niet werd toegepast ten behoeve van de bouw van recreatiewoningen. De raad heeft ter zitting voorts toegelicht dat hij het niet wenselijk acht dat de bestaande opstal als recreatiewoning in gebruik wordt genomen. Hij stelt dat dit ertoe leidt dat op het perceel onvoldoende bebouwing resteert die voor agrarische activiteiten kan worden benut, zodat moet worden gevreesd dat de agrarische activiteiten op het perceel er in de toekomst toe nopen dat nieuwe agrarische bebouwing moet worden opgericht. De raad wil dit niet toestaan, nu hij verdere verstening in het buitengebied niet wenselijk acht. De Afdeling acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Wat betreft het betoog dat aan gronden met een woonbestemming ruimere mogelijkheden zijn toegekend voor het oprichten van een recreatiewoning, heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat die ruimere mogelijkheden slechts zien op situaties waarin sprake is van bestaande rechten op grond van een vorig bestemmingsplan. De Afdeling acht dit niet onjuist. Voorts wordt overwogen dat de raad - anders dan [appellant sub 5] betoogt - terecht stelt dat in de Structuurvisie niet staat dat het oprichten van recreatiewoningen een gewenste