• No results found

1 DE NOORDWAARD IN BEELD ALS MEESTROOMGEBIED

5. O PMAAT VOOR EEN NATUURLIJK ALTERNATIEF

5.5 Uitgangsvisie voor ontwikkeling van natuurlijk alternatief

Tot nu toe is gewerkt vanuit deelplannen in plaats van een integrale duurzame systeembenadering gericht op de lange te mijn en dynamische processen r

Momenteel wordt het zoeken naar alternatieven in het kader van Ruimte voor de Rivier veelal ingegeven door de VHR en de aanleg- en inrichtingskosten van de alternatieven. De KRW en de kosten voor onderhoud en beheer blijven nog te veel buiten beschouwing.

Bij het ontwikkelen van voorkeursalternatieven in het kader van Ruimte voor de Rivier wordt geopereerd vanuit deelplannen en niet vanuit een integrale duurzame systeembenadering (zowel watersysteembenadering als ecosysteembenadering) op de lange termijn, die ruimte biedt voor dynamische processen. Zo’n duurzame systeembenadering zou wel kunnen inspelen op de rivierdynamiek en de daarbij behorende, deels te ontwikkelen of te verbeteren natuur, even als op zoet-zoutovergangen en getijdenwerking en de daarbij behorende, deels te ontwikkelen of te verbeteren natuur. Verwacht wordt dat een dergelijke benadering uiteindelijk zowel voor de veiligheid als voor natuur meer rendement zal opleveren.

Een meer integrale duurzame systeembenadering wordt nu in de weg gestaan door:

C) De beleidstrechter waarbij natuurontwikkeling, door het aan te melden als Vogel- en Habitatgebied, is omgeklapt naar natuurbehoud en kaderstellend is geworden voor Ruimte voor de rivier;

Dit is in figuur 11 als volgt verbeeld:

Figuur 11: Het huidige denken over Ruimte voor de rivier is te veel ingekaderd

Bovenstaande figuur kan als volgt worden toegelicht.

Ad A) Natuurontwikkelingsprojecten kade vormend voor Ruimte voor de Rivier r

r r r t

De politieke besluitvorming vindt momenteel plaats vanuit deelplannen en niet vanuit een integrale duurzame systeembenadering. Dit kan als volgt worden toegelicht. Eerst zijn natuurontwikkelingsprojecten geagendeerd en geïnitieerd vanuit het Natuurbeleidsplan (1990) en de EHS. Vervolgens heeft dit doorgewerkt in streek- en bestemmingsplannen.

Met gelden vanuit de Nadere Uitwerking Rivieren Gebied en later met IRMA (INTERREG-Rijn- Maas-Activiteiten)-gelden zijn natuurontwikkelingsprojecten gestart.

De natuurontwikkelingsprojecten hebben ondermeer geleid tot natuurontwikkeling in de uiterwaarden en in het winterbed wat de rivierwaterafvoer bemoeilijkt. Agrarisch beheer of begrazing als uiting van natuurbeheer is vaak meer gewenst voor een snelle rivierwaterafvoer. Natuur en veiligheid gaan niet altijd hand in hand al is er politiek voor gekozen om natuur mee te koppelen met veiligheid.

Gerealiseerde natuur met natuurontwikkelingsprojecten is niet gemakkelijk meer te wijzigen. Deze natuurontwikkelingsprojecten zijn vaak later aangewezen als habitat- en vogelrichtlijngebied, waarmee de status van deze gebieden is omgeklapt van ontwikkelingsnatuur naar behoudnatuur. De habitat- en vogelrichtlijn richt zich sterk op behoud van aanwezige habitats en natuurdoeltypen en niet op het ontwikkelen van nieuwe habitats en natuurdoeltypen. Met het toepassen van de habitat- en vogelrichtlijn is ook de netto zoekruimte voor geschikte locaties voor ruimte voor de rivier verkleind.

Ad B) Naa een b edere scope: een integ ale wa ersysteembenadering en ecosysteembenadering

Er is een bredere scope nodig dan momenteel bij Ruimte voor de Rivier wordt gehanteerd. Bij Ruimte voor de rivier lijkt de spreuk ‘oost, west, thuis best’te domineren: centraal staan de mogelijkheden vanaf Lobith tot afvoer en berging van rivierwater en zo snel mogelijk te lozen op zee. Een bredere scope bij Ruimte voor de Rivier is op twee manieren gewenst:

1) Meer denken van west naar oost, ofwel vanuit zee naar de rivieren. Ruimte voor de rivier is onvoldoende afgestemd op het creëren van natuurlijke maritieme overgangen tussen rivieren en zeewater. Het nadenken over zoet-zoutovergangen en getijdenwerking is te weinig betrokken op het project Ruimte voor de Rivier.

2) Meer internationaal denken vanuit het oosten en niet vanaf Lobith. Ruimte voor de rivier houdt te weinig rekening met de internationale stroomgebiedbenadering en daarmee de mogelijkheden die er met name eveneens in Duitsland liggen voor ruimte voor de rivier. De planning en uitvoering van rivierkundige maatregelen is tot nu toe vooral nationale en regionale aangelegenheden geweest (Van Winden et al. 2004).

De stroomgebiedbenadering biedt als onderdeel van de Europese Kaderrichtlijn Water mogelijkheden voor een nieuwe benadering: problemen aanpakken waar zij ontstaan en niet waar zij zich openbaren (Van Winden et al., 2004). Een dergelijke stroomgebiedsbenadering vraagt om het verlaten van de vertrouwde gebouwde nationale en regionale netwerken en om het bouwen aan nieuwe grensoverschrijdende netwerken met meer belangen en partijen. Een bredere scope leidt tot nieuwe kansen en partners.

Bovenstaande visie is in figuur 12 verbeeld. Bij het denken over alternatieven of over projecten in het Kader van Ruimte voor de Rivier:

• kan de natuurbeleidstrechter omklappen: niet meer kaderstellend zijn vanuit natuurbehoud voor Ruimte voor de Rivier, maar inspelen op de rivierdynamiek en de kansen die zich daarbij voordoen voor natuurontwikkeling;

• kunnen muren, al dan niet bewust opgetrokken om redenen van maakbaarheid en beheersbaarheid, geslecht te worden.

Pas dan ontstaat werkelijk ruimte voor het denken over ruimte voor de rivier en kan toegewerkt worden naar een integrale duurzaam systeembenadering met oog voor de lange termijn en dynamische processen.

5.6 Natuurontwikkelingsprojecten als deelplannen en kaders voor

RvR

Kanttekeningen zijn te plaatsen bij de natuurontwikkelingsprojecten die zijn gerealiseerd voor Ruimte voor de Rivier in beeld kwam. Al eerder in dit rapport is daarbij gerefereerd aan de kamervragen van Van Lith aan Veerman (Veerman, 2004). Dat wij in onze conclusies niet alleen staan, blijkt uit het rapport van Rijkswaterstaat – RIZA en Bosch Slabbers, die zes jaar geleden in hun conclusieparagraaf hetzelfde concluderen als wij nu:

“Op dit moment worden verspreid over het plangebied tal van projecten met betrekking op het gebied van recreatie en natuurontwikkeling voorbereid. Ieder van deze projecten streeft op zijn manier naar versterking van het Biesbosch karakter, versterking van de natuur- en/of recreatiewaarden, versterking van het zoetwatergetijdesysteem etc. Deze projecten vloeien voort uit een ander soort vraagstelling dan thans, met Ruimte voor de Rivieren, aan de orde is. Zij worden ontwikkeld vanuit een lokale of sectorale vraagstelling. Dat verklaart dat deze projecten vooral afzonderlijk worden bezien. Binnen de grenzen van de locatie kennen deze projecten hun eigen logica en samenhang. Vanuit het project “Ruimte voor de Rivieren” ontstaat echter de behoefte om ontwikkelingen op een ander schaalniveau te bezien; op de schaal van de regio en in samenhang met andere sectorale functies. Om het waterbergend vermogen te vergroten en het water sneller te doen afstromen zijn maatregelen noodzakelijk op de schaal van de regio. Er is nu vooral behoefte aan een lange-termijn-ontwikkelingsvisie op de schaal van de regio. Vanuit die regionale visie kunnen projecten voor de kortere termijn worden afgeleid (Rijkswaterstaat- RIZA, Bosch en Slabbers, 1999: 63)”.

Vervolgens komen zij tot de navolgende belangrijkste conclusie:

“Het is de vraag of thans vanuit een regio-visie bezien de projecten die thans in gang worden gezet over voldoende samenhang beschikken. Het is niet uitgesloten dat vanuit deze veranderende vraagstelling een heroverweging van de projecten wenselijk blijkt. Vanuit een regionale benadering kan een accentverschuiving aan de orde zijn (Rijkswaterstaat-RIZA, Bosch en Slabbers, 1999: 63)” .

Ook in 2000 herhalen Rijkswaterstaat-RIZA en Bosch en Slabbers de boodschap nog eens en betrekken de eerder gemaakte opmerkingen specifiek op het natuurontwikkelingsproject Noordwaard.

“In de omgeving van Werkendam wordt een groot deel van het agrarisch gebied ontpolderd in het kader van het natuurontwikkelingsproject Noordwaard. Ook op andere locaties wordt gewerkt aan grotere en kleinere projecten. Deze projecten worden deels ontwikkeld vanuit een natuurdoelstelling, deels vanuit recreatieve overwegingen. Zij willen de diversiteit aan milieutypen versterken, het leefmilieu voor typische Biesbosch-soorten terugbrengen, meer ruimte bieden voor getijdeninvloeden, het recreatieaanbod vergroten en de recreatiedruk van kwetsbare gebieden afleiden. Aanzienlijke gebieden worden ontpolderd, nieuwe kreeksystemen worden aangelegd etc.

Deze projecten vloeien voort uit een vraag naar natuur. Dit is een ander soort vraagstelling dan met ‘Ruimte voor de Rivier’ aan de orde is. Zij worden ontwikkeld vanuit een lokale of sectorale vraagstelling. Wel liggen hier kansen om ontwikkelingen met elkaar te verbinden, projecten aan elkaar te koppelen (Rijkswaterstaat-RIZA en Bosch en Slabbers, 2000)”.

In de deelstudie Landschap Integrale Verkenning Benedenrivieren van Rijkswaterstaat –RIZA en Bosch Slabbers (2000: 46) wordt al gesuggereerd om het Natuurontwikkelingsproject

Noordwaard en de Sliedrechtse Biesbosch nadrukkelijker te betrekken bij de maatregel ‘verbreden van het winterbed van de Nieuwe Merwede’:

“Daarnaast zou moeten worden gekeken naar de omliggende gebieden van de Kievitswaard en de mogelijkheden om aan te sluiten op de hier al gaande zijnde natuurontwikkeling”.