• No results found

4.1 Inleiding

Het opstellen van een beheerplan kan niet los worden gezien van andere plannen op het gebied van natuur, ruimtelijke ordening, water, milieu, etc., die mogelijk effect kunnen hebben op de Natura 2000-gebieden in het Merengebied. Daarnaast vormt de nationale regelgeving een kader waarbinnen de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden verder kunnen worden uitgewerkt. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de relevante beleidsplannen, regelgeving en afspraken die verband houden met het Merengebied. Het betreft hier geen uitputtende opsomming: alleen de voor het beheerplan relevante zaken worden kort genoemd. Daarna volgt een beschrijving van het gebruik van en de activiteiten in het gebied.

4.2 Plannen, beleid en regelgeving

Conflicterende belangen

Indien in een beschermd gebied meerdere wetten, richtlijnen, plannen of vormen van beleid van toepassing zijn, geldt in z’n algemeenheid de volgende rangorde: Eu- ropees niveau, landelijk niveau, provinciaal niveau en tenslotte gemeentelijk niveau. Wanneer meerdere wetten, richtlijnen, plannen of vormen van beleid van een gelijk niveau gelden - bijvoorbeeld Natura 2000 en KRW - én er sprake is van conflicte- rende belangen, wordt een passende belangenafweging gemaakt door de bevoegde gezagen.

4.2.1 Internationale plannen, beleid en regelgeving Habitat- en Vogelrichtlijn

De Habitatrichtlijn is in 1992 door de Europese Unie in werking gesteld. Deze richt- lijn beoogt de biologische diversiteit te waarborgen, door het in stand houden van de natuurlijke en halfnatuurlijke leefgebieden en van de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Op 19 februari 2003 heeft de Nederlandse overheid een lijst met aangemelde habi- tatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. Hieronder valt ook het Natura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o.

De Europese Vogelrichtlijn (richtlijn 79/409/EG) stamt uit 1979. De Europese Unie heeft deze richtlijn ingesteld ter behoud van de vogelstand. De Vogelrichtlijn is com- plementair aan de Habitatrichtlijn en heeft voor een groot deel dezelfde wer-king. Waar het vogels betreft is de Vogelrichtlijn van toepassing, terwijl voor alle andere flora en fauna de Habitatrichtlijn van toepassing is. De Vogelrichtlijn regelt de be- scherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten. Het Sneekermeer-gebied, de Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. en de Witte en Zwarte Brekken zijn aangewe- zen als Speciale Beschermingszones in het kader van de Vogelrichtlijn.

De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Zowel de Habitatrichtlijn als de Vogelrichtlijn is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (zie paragraaf 4.2.2). In deze wet staat dat voor elk Natura 2000-gebied een beheerplan moet worden vastgesteld. Een beheerplan bevat in ieder geval de volgende zaken (artikel 19a):

een beschrijving van de noodzakelijke instandhoudingsmaatregelen.

• Beoogde resultaten met het oog op het behoud of herstel van natuurlijke habi- tats en populaties van wilde plant- en diersoorten, in samenhang met het be- staande gebruik.

Kaderrichtlijn Water

Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten in 2015 alle Europese wateren (waterlichamen) een goede ecologische toestand en een goede chemische toestand bereikt hebben. Voor beschermde gebieden, zoals Natura 2000-gebieden, stelt de KRW dat in 2015 aan alle normen en doelstellingen moet worden voldaan. Tabel 4.1.

Beleidsdoelstelling voor 2015 voor de waterkwaliteit van de belangrijkste waterli- chamen van de drie Natura 2000-gebieden in het kader van de KRW (Wetterskip Fryslân 2009). Het waterlichaam ‘Fluessen e.o.’ komt vrijwel overeen met het Na- tura 2000-gebied Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o.; het waterlichaam ‘Sneeker- meergebied e.o.’ komt overeen met de Natura 2000-gebieden Sneekermeergebied en Witte en Zwarte Brekken.

Fluessen e.o 0,3 0,35 0,4 0,25 0,09 1,5 60- 120 0,45 25 200 5,5- 8,5 Sneekermeergebied 0,3 0,35 0,4 0,25 0,09 1,5 60- 120 0,45 25 200 5,5- 8,5 Tabel 4.2.

Overzicht van maatregelen en de omvang daarvan die vanuit de KRW gepland zijn in het Merengebied (Wetterskip Fryslân 2009).

Waterlichaam

Maatregel 2010-2015 2016-2027 2010-2015 2016-2027

Natuurvriendelijke oevers 36 km 11 km 10 km 28 km Inundatiezones (boezemlanden) 80 ha 170 ha 60 ha 140 ha Uitbreiding waterberging in deelsystemen 100 ha 170 ha 80 ha 130 ha Vispassages 2 stuks 4 stuks 2 stuks 4 stuks Verwijderen voedselrijk bodemslib Pm Pm Pm Pm Visstandbeheer pm Pm Pm Pm

Inmiddels is de beslisnota KRW voor Noord-Nederland gereed (RBO Rijn-Noord/ Stuurgroep Water 2000+, 2008) en is deze door de waterschappen en de Provin- ciale Staten van de drie noordelijke provincies vastgesteld. Bij de vaststelling van de beslisnota door Provinciale Staten van Fryslân is een motie aangenomen dat er rekening gehouden moet worden met de belangen van weidevogels bij inrichtings- maatregelen in het waterbeheer.

Fytoplankton (EKR) Macrofyten (EKR) Macrofauna (EKR) Vissen (EKR) Tot-fosfaat (mg/l) Tot-stikstof (mg/l) Zuurstof (%) Doorzicht (m) Temperatuur Chloride (mg/l) Zuurgraad Waterlichaam

Sneekermeergebied Fluessen e.o.

Alle grote waterlichamen binnen de drie Natura 2000-gebieden vallen onder de KRW. Voor kleinere wateren, zoals de poldersloten, worden onder de KRW geen waterkwa- liteitsdoelen vastgesteld. Volgens de KRW-systematiek zijn voor de relevante water- lichamen de huidige ecologische toestand, de knelpunten en de te behalen doelen bepaald en kwantificeerbaar gemaakt. De grote waterlichamen behoren binnen de KRW-systematiek tot de ondiepe gebufferde meren (type M14). Omdat door hydro- morfologische ingrepen (o.a. het vaste boezempeil, inpolderingen en de verharde oevers) en door de hoge belasting met voedingsstoffen in de vorige eeuw herstel van een natuurlijke situatie niet realiseerbaar is, zijn de boezemmeren aangemerkt als ‘sterk veranderd’. Dat betekent dat de streefwaarden voor het watersysteem zijn gebaseerd op wat realiseerbaar is binnen deze veranderde situatie, waarbij rekening gehouden is met de geringe effectiviteit van (in dit geval) brongerichte maatrege- len. De streefwaarden voor de wateren worden aangeduid als het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). Vanuit het GEP zijn onder meer streefwaarden vastgesteld voor algen, fosfaat, stikstof en doorzicht. De streefwaarden die gelden voor de verschil- lende wateren in het Merengebied staan in tabel 4.1. De maatregelen die vanuit de KRW zijn gepland om deze streefwaarden te realiseren zijn aangegeven in tabel 4.2. Verder zijn er ook relaties met het waterbeheer, dat in paragraaf 4.3.5 van het beheerplan is uitgewerkt.

4.2.2 Rijksplannen, -beleid en -regelgeving Natuurbeschermingswet

In de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998, die per 1 oktober 2005 is gewijzigd, is de bescherming geregeld van Natura 2000-gebieden (dit zijn Vogel- en Habitatricht- lijngebieden; zie vorige paragraaf) en Beschermde Natuurmonumenten. Projecten of handelingen die de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied schaden, zijn ver- boden tenzij een vergunning is verleend door de provincie. Dat geldt uiteraard voor activiteiten binnen een beschermd gebied. Maar ook activiteiten die in de omgeving van een beschermd gebied plaatsvinden, kunnen een negatieve invloed hebben en zijn dan vergunningplichtig. Er is dan sprake van ‘externe werking’.

Voor elk van de Natura 2000-gebieden worden aanwijzingsbesluiten opgesteld, die het referentiekader bieden voor het beheerplan en de beoordeling van projecten of activiteiten in het kader van de vergunningverlening. Dit referentiekader wordt gevormd door de instandhoudingsdoelen en de begrenzing van het gebied (zie hier- voor hoofdstuk 2 instandhoudingsdoelen). Het belangrijkste uitgangspunt is het behoud of het verbeteren van een gunstige staat van instandhouding van bepaalde natuurwaarden. Deze natuurwaarden zijn specifieke habitattypen en soorten die als kwalificerende en overige waarden zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit van het gebied.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van bepaalde in Nederland voorkomende plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en Vo- gelrichtlijn geïmplementeerd. De doelstelling is het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de beschermde planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke hande- lingen kan onder voorwaarden worden afgeweken met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de staatssecretaris van EZ of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De Gedragscode Natuurbeheer (Bosschap 2010) is een op de wet gebaseerd hulp- middel waarmee natuurbeheerders, waaronder Staatsbosbeheer, reguliere werk- zaamheden kunnen uitvoeren zonder in strijd te handelen met de bepalingen van de Flora- en faunawet. De Gedragscode bestaat uit een aantal algemene maatregelen bij natuurwerkzaamheden en uit een aantal natuurkalenders voor de juiste planning van beheermaatregelen. Wanneer een natuurbeheerder deze regels volgt, zullen mogelijke negatieve effecten van de werkzaamheden voor de te beschermen soor- ten beperkt blijven. Er geldt dan een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en de beheerder hoeft geen ontheffing aan te vragen. Het al of niet toepassen van een gedragscode bij het uitvoeren van natuur- en waterbeheer is van groot belang voor de toetsing van het beheer aan de Natura 2000-instand- houdingsdoelen. Deze toetsing wordt in hoofdstuk 6 van het beheerplan uitgevoerd. Relatie tussen Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet

Zoals hierboven al uiteengezet, zijn de Flora- en faunawet en de Natuurbescher- mingswet een implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De Flora- en faunawet biedt daarbij ook bescherming aan diverse niet-Vogel- en Habitatricht- lijnsoorten. Na inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet is de Europese gebiedsbescherming vastgelegd in de Nederlandse wetgeving; in de Flora- en faunawet is dit gebeurd voor beschermde soorten. De Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet zijn dus complementair. Dit kan betekenen dat in concrete ge- vallen bij ingrepen in en rond het Merengebied zowel een Natuurbeschermingswet- vergunning als een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet nodig kan zijn

Wet op de Ruimtelijke Ordening

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 is ingegaan, vormt het kader voor ruimtelijke plannen in Nederland. Eén van de kernelementen van de Wro is dat rijk, provincie en gemeente verplicht zijn de hoofdlijnen van het op hun ni- veau te voeren ruimtelijk beleid te vertalen in een structuurvisie.

De Wro is toegesneden op ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. Dit houdt in dat de verantwoordelijkheid bij de overheidslaag ligt die het ruimtelijke beleid ontwerpt en uitvoert. Het ruimtelijk beleid zoals beschreven in de structuurvisie wordt vast- gelegd in bestemmingsplannen die primair door gemeenten wordt opgesteld. In de bestemmingsplannen staat beschreven welke bestemming aan verschillende delen van het grondgebied van de gemeente gegeven wordt. Gemeenten zijn volgens de Wro verplicht om voor het gehele grondgebied een bestemmingsplan op te stellen. Deze plannen dienen eens per 10 jaar herzien of verlengd te worden. Het rijk en de provincie zijn ook bevoegd om voor bepaalde projecten of gebieden een ‘bestem- mingsplan’ op te stellen; dit heet dan inpassingsplan.

Het rijk kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vaststellen om de uitvoe- ring van het ruimtelijke rijksbeleid zeker te stellen. Het moet daarbij gaan om zaken die aangemerkt zijn als zaken van nationaal belang en die het rijk zo belangrijk vindt dat zij de doorwerking ervan juridisch wil regelen. Een provincie kan voor za- ken van provinciaal belang een provinciale verordening vaststellen (bijvoorbeeld een Omgevingsverordening), die hetzelfde werkt als een AMvB. In de AMvB of Provin- ciale Verordening kunnen regels gesteld worden voor de inhoud van bestemmings- plannen, die binnen een jaar na inwerkingtreding moeten worden verwerkt in het betref-fende plan.

Wro en Natuurbeschermingswet 1998

Voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen geldt dat deze moeten passen binnen de plannen van het rijk en de provincie. De bestemmingsplannen mogen niet con-

flicteren met de Natuurbeschermingswet. Elk voorstel voor een bestemmingsplan moet daarom getoetst worden aan de Natuurbeschermingswet. Wanneer er geen of onvoldoende toetsing aan de Natuurbeschermingswet heeft plaatsgevonden, wordt de provincie geacht een zienswijze in te dienen. Deze zienswijze dient geïmple- menteerd te worden in het bestemmingsplan. Ook een zorgvuldige afstemming van bestemmingsplannen op de Natura 2000-beheerplannen is van groot belang.

Scheepvaartverkeerswet

In de scheepvaartverkeerswet is onder andere de bevoegdheid van de provincie als nautische beheerder vastgelegd. De Provincie Fryslân is voor de Friese meren nautisch beheerder van oever tot oever. Daarmee zijn alle Friese meren openbaar gebied. Onttrekking van (gedeelten) van het wateroppervlak aan de openbaarheid is overigens wel mogelijk.

Waterwet

De Waterwet is een integrale wet die regels geeft met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen. Nieuwe beleidsontwikkelingen als integraal waterbe- heer en de watertoets krijgen hierin hun plaats. De nieuwe waterwet vervangt alle al bestaande wetten op het gebied van watersystemen door één omvattende wet. Met de Waterwet worden de verschillende vergunningen die verband houden met het waterbeheer gebundeld in de watervergunning. Dat betekent dat er voor alle hande- lingen in het watersysteem nog maar één vergunning nodig is.

Natuurbeleidsplan

Het Natuurbeleidsplan is een strategisch plan, dat bedoeld is om de doelstellin- gen van het natuur- en landschapsbeleid van de Rijksoverheid op langere termijn weer te geven en om aan te geven welke maatregelen op welke terreinen genomen moeten worden om de doelstellingen te bereiken. In 1990 is in het kader van het Natuurbeleidsplan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Nederland gepresenteerd. Deze EHS vormt een netwerk van kerngebieden en natuurontwikkelingsgebieden die onderling verbonden worden door ecologische verbindingszones. De Friese meren vormen samen met andere natuurgebieden een belangrijke keten in de EHS van Fryslân. De Friese Meren zijn onderdeel van de Robuuste Natte As, een robuuste verbindingszone die moerasgebieden van Fryslân, Groningen en Duitsland met el- kaar verbindt.

Nota Ruimte

De Nota Ruimte (2005) is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. In de Nota Ruimte (PKB deel 3a 12 april 2005) zijn 20 Nationale Landschappen opgenomen. De Natura 2000-gebie- den Oudegaasterbrekken, Fluessen e.o. en Witte en Zwarte Brekken maken daarbij deel uit van het Nationale Landschap ‘Zuidwest Fryslân’. Met de publicatie in de Nota Ruimte heeft de Ecologische Hoofdstructuur wettelijke status gekregen. Daarnaast zijn de Robuuste ecologische verbindingen bruto begrensd.

Ecologische Hoofdstructuur

Volgens de Nota Ruimte dienen provincies de Ecologische Hoofdstructuur te begren- zen. In of in de nabijheid van de EHS geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plan- nen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten (‘nee’). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘tenzij’). In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Het bevoegd gezag ziet erop toe dat dit ook werkelijk gebeurt.

len zoals in dit beheerplan wordt uitgevoerd (zie hoofdstuk 6).

4e Nota Waterhuishouding

De Vierde nota waterhuishouding legt de belangrijkste beleidsdoelstellingen voor waterbeheer vast voor met name de periode 1998-2006. In deze nota wordt aan de provincies gevraagd het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) binnen de provincies vast te stellen. Door het vaststellen van het GGOR worden de waterdoelen in een gebied vastgelegd. Het gewenste regime moet aansluiten bij het beoogde gebruik van het betreffende gebied. Voor de functie natte natuur kan het GGOR een belangrijke rol spelen in de concretisering van anti-verdrogingsdoelstel- lingen.

Beheerplan Rijkswateren

In het Beheerplan Rijkswateren is de vaarweg Lemmer-Delfzijl aangewezen als onderdeel van de landelijke hoofdinfrastructuur. Voor deze vaarwegen is het Rijk in principe verantwoordelijk. De taken die verband houden met deze verantwoorde- lijkheid worden uitgevoerd door de provincie. Voor wat betreft het in Fryslân gele- gen traject (het Prinses Margriet kanaal), is de Provincie Fryslân dus beheerder. De aantakkende vaarwegen naar o.a. Sneek (Houkesleat) en Heerenveen (Heeresleat) behoren tot de neveninfrastructuur. Ook voor deze vaarwegen is de provincie be- heerder.

4.2.3 Provinciale plannen, -beleid en -regelgeving en Waterschapsplannen Watergebiedsplannen en GGOR

In de 4e Nota waterhuishouding wordt aan de provincies gevraagd het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR), of ook wel het gewenst peilbeheer, binnen de provincies vast te stellen. Het principe van GGOR is als volgt. Van de belangrijkste ruimtelijke functies (grondgebruiken) is (bij benadering) bekend wat het optimale grondwaterstandverloop is in de loop van het jaar. Dit wordt het OGOR (Optimale Grond- en Oppervlaktewaterregime) genoemd. Dit OGOR kan getoetst worden aan de actuele situatie, het AGOR (Actuele Grond- en Oppervlaktewaterregi- me). Daar waar het actuele grondwaterregime niet voldoet aan het optimale grond- waterregime zal door middel van maatregelen de OGOR zoveel mogelijk moeten worden benaderd, in afstemming met de andere ruimtelijke functies. Door Wetters- kip Fryslân wordt nu gewerkt aan dergelijke GGOR-projecten, waarvan de resultaten worden vastgelegd in de watergebiedsplannen Gaasterlan e.o. en Skarsterlân e.o. De watergebiedsplannen worden afgestemd op de inhoud van onderhavig Natura 2000-beheerplan.

Waterbeheerplan 2010-2015 Wetterskip Fryslân

In het waterbeheerplan geeft Wetterskip Fryslân aan welke maatregelen in de komende zes jaar genomen worden om het watersysteem op orde te houden en te verbeteren. Hierbij kan het gaan om uitvoeringswerken, maar ook om het opstellen van beleidsregels en verordeningen. Ook het normale beheer en onderhoud vallen er onder. In het Waterbeheerplan wordt de relatie gelegd met de doelen en resultaten uit het Waterhuishoudingsplan van de Provincie Fryslân (zie onder). Een deel van de uitvoeringsprojecten vindt plaats in en in de directe omgeving van het Merengebied en moet dus in het kader van de Natuurbeschermingswet worden getoetst aan de instandhoudingsdoelen. In overleg met het Wetterskip is besloten om de voor dit beheerplan relevante uitvoeringsprojecten te beschouwen als ‘ontwikkelingsruimte’ (zie paragraaf 4.3.15). Dit betekent dat in dit beheerplan de uitvoeringsprogram- ma’s niet worden getoetst, maar dat alleen wordt aangegeven waar bij een gedetail- leerde toetsing mettertijd op moet worden gelet. Concreet gaat het om de volgende uitvoeringsprogramma’s:

• Om te voldoen aan de provinciale veiligheidsnormen verbetert het Wetterskip de boezemkaden op grond van het herstelprogramma Oevers & Kaden (zie ook hier- onder het Waterhuishoudingplan Fryslân 2010-2015 en paragraaf 4.3.15). • Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden, onder andere in het kader van duur-

zaam peilbeheer en stedelijk waterbeheer. Baggerwerkzaamheden vinden plaats conform het baggerplan (paragraaf 4.3.15). Met gemeenten worden afspraken gemaakt over de uitvoering en het onderhoud van wateren.

• Het aanpakken van verdroging van natuurgebieden. Dit vindt mede plaats in het kader van GGOR (zie hiervoor), maar ook door het nemen van instandhou- dings-maatregelen om Natura 2000-waarden te versterken (zie voor de instand- houdingsmaatregelen hoofdstuk 7).

• In het kader van de KRW worden maatregelen genomen op het gebied van emis- sie, inrichting, beheer en onderhoud van waterlopen (Wetterskip Fryslân 2009, zie paragraaf 4.2.1).

Verder worden in het beheerplan de volgende activiteiten getoetst:

• Om schade aan waterkeringen en watersystemen te minimaliseren wordt de po- pulatie muskusratten beperkt gehouden (op de toegepaste bestrijdingsmethoden in het Merengebied wordt verder ingegaan in paragraaf 4.3.12).

• Kadeschouw (zie paragraaf 4.3.5 ).

• Schonen en baggeren van kleine waterlopen (paragraaf 4.3.5). • Slootschouw per helikopter (zie paragraaf 4.3.8).

Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 (WHP)

In het Waterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 ‘Wiis mei Wetter’ is uitgewerkt hoe de provincie om wil gaan met het oppervlaktewater, het grondwater en het toezicht op de veiligheid tegen overstromingen. Het plan geeft kaders voor de eigen orga- nisatie en voor de overige waterbeheerders in de provincie (Wetterskip Fryslân en gemeenten).

Rondom de meren zijn boezemkaden aangebracht. Deze moeten wat betreft de hoogte voldoen aan de provinciale norm, dat wil zeggen dat de kaden maximaal 1 keer per 100 jaar mogen overstromen. Het daarbij behorende maatgevende boe- zempeil wordt per dijkring vastgesteld en bedraagt in dit geval -0,22 m NAP. Voor 2019 moeten alle oevers en kaden aan deze norm voldoen. Daarvoor is het her- stel-programma Oevers & Kaden opgestart (zie ontwikkelingsruimte in paragraaf 4.3.15). Wetterskip Fryslân is belast met de kade- en oeververbetering. Bij de verbeteringen moet rekening gehouden worden met de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden. De provincie streeft naar een peilbeheer dat zo goed mogelijk aansluit bij de verschillende vormen van grondgebruik. Hierbij wordt reke- ning gehouden met de verwachte klimaatverandering.