hebben. Het zou waarschijnlijk aanvoelen als de haren van de zachte handveger, die
bij hem thuis in het keukenkastje lag.
Toen hij sprak wist hij wat de leerlingen ervaren hadden toen de Vurige Tongen
op hun hoofden verschenen. Zijn stem kwekte niet. Hij vertelde haar dat hij de man
met het lapje voor zijn oog ook ontmoet had en hij hoorde zichzelf de veronderstelling
opperen, dat het een piloot was, die in de tweede wereldoorlog boven het moeras uit
zijn vliegtuig gesprongen was en nog steeds niet wist, dat de strijd al lang gestaakt
was, zodat hij achter iedere struik vijanden vermoedde. In de loop der jaren was hij
natuurlijk krankzinnig geworden en zou tot het einde van zijn dagen helemaal alleen
in vijandelijk gebied moeten rondzwerven, terwijl zijn familie alle kerkhoven in het
buitenland afzocht om zijn graf te vinden. Ze zouden elkaar echter nooit ontmoet en.
Toen zij opmerkte, dat hij dan in zijn eentje de taal van het vijandelijk land aardig
onder de knie gekregen had, barstten ze allebei in een uitbundig gelach uit.
In de stilte die volgde, vroeg zij of er in de fles, die hij in zijn zak had, iets gezelligs
zat. Hij legde haar uit, dat het een godendrank was, die hij bereid had uit bepaalde
bloemen, waarvan hij alleen wist waar ze groeiden en wanneer ze bloeiden. Hij had
opdracht het geheim van de bloemen met zich mee te nemen in het graf. Wanneer
de drank gedronken werd door iemand, die de goden niet welgevallig was, zou hij
door hun vreselijke wraak getroffen worden. Oningewijden noemden deze drank
rum. Hierop verklaarde zij plechtig in een geheim geschrift gelezen te hebben, dat
de goden stroompjes als die, waar zij nu met hun voeten in zaten, speciaal geschapen
hadden om deze drank te koelen. Hij gaf als zijn mening te kennen, dat het
geheimzinnige geschrift, waarover zij sprak, een grote waarheid bevatte, haalde de
fles uit zijn zak en liet hem voorzichtig op de bodem van het beekje zakken. Terwijl
ze allebei toekeken hoe de fles een klein eindje wegzonk in de modder, stootte zij
hem aan en wees in het water. Haar aanraking stuwde een hittegolf door zijn lichaam,
die zijn bloed welhaast tot het kookpunt moest brengen. Naast de fles was een
salamander uit de modder te voorschijn gekropen en begon langzaam naar de
oppervlakte te zwemmen. Gespannen keken ze allebei toe. Het diertje
hapte lucht en verdween weer naar beneden. De man hield zijn hand boven het water
en toen een poosje later de salamander weer omhoog kwam, greep hij toe. Het was
er een met een fluweelblauwe rug en oranje stippen op zijn buik. Nadat ze hem goed
bekeken hadden, liet hij hem uit zijn hand in het water glippen en terwijl ze nog zaten
te kijken hoe het beestje zich met wijd uitgespreide poten naar de bodem liet zakken,
zagen ze de eerste regendruppels in het water vallen. Het waren grote druppels. Ze
sloegen putjes in het wateroppervlak en werden dan door de stroom meegevoerd.
Ze zagen nu pas, dat er boven het moeras een grote zwarte wolk hing, terwijl
daarachter de lucht grauw dicht getrokken was. Aan de andere kant scheen de zon
nog, maar die zou weldra opgeslokt worden door de zwarte wolk, die er recht opaf
stevende. Hij dacht spijtig aan zijn mooie witte luchtschip, dat de achtervolging tegen
zo'n piraat wel moest verliezen.
Trouwens zijn positie op de begane grond was ook niet benijdenswaardig. Wat
moest hij doen? Om thuis te komen moest hij nog uren lopen. Bovendien kon hij de
vrouw naast hem niet zo maar in de steek laten. Als hij naar haar donkerblonde haar
keek, wist hij meteen, dat hij dat ook niet wilde. Er vielen geen regendruppels meer,
maar plotseling streek er een windje door de struiken boven hen. Dit was een slinkse
aanduiding, dat er een zware bui in aantocht was. Hij zou er niets om geven met haar
onder de struiken te gaan zitten, waar ze na verloop van tijd toch doornat zouden
worden. Dat kon hij haar moeilijk voorstellen. Als er onweer kwam voelde hij er
niets voor om als een bliksemafleider met zijn voeten in het water te zitten.
Zoals zo vaak in een mannenleven, kwam de redding in deze moeilijke situatie
van de kant van de vrouw. Hij geneerde zich niet, want hij had er geen behoefte aan
een beschermende rol te spelen. Ze zei, dat ze in het dennebos een soort jachthut
wist en stelde voor daar te gaan schuilen. Misschien konden ze de hut nog net bereiken
voor de grote bui losbrak.
Hij probeerde zijn sokken aan te trekken, maar het lukte niet ze over zijn natte
voeten te krijgen. De loodgrijze lucht hing nu boven hen. De windvlagen werden
feller en verstoorden de regelmatige golfslag van het beekje af en toe, zodat het water
wervelde. In de verte zagen ze de regen dikke, schuine strepen naar beneden trekken.
De eerste bliksemschicht doorkliefde de lucht en in het moeras hoorden ze het
stig gekrijs van een watervogel. In de geladen stilte tussen de bliksemstraal en het
rommelen van de donder sprongen ze allebei op, visten de fles rum uit de beek,
namen hun kousen en schoenen in de hand en wrongen zich door de struiken. Bij het
beklimmen van het steile pad, schoot het door zijn hoofd, dat zij jonger moest zijn
dan hij, want hij bleef achter en hijgde. Boven gekomen, wachtte ze op hem en samen
renden ze op hun blote voeten over het stoffige pad tussen de korenvelden, waarvan
de aren nu wild heen en weer bewogen. Buiten adem bereikten ze de bosrand en hij
was blij toen ze de loofbomen achter zich lieten en in het dennebos kwamen, want
hij had wel eens gehoord, dat de bliksem eerder in eike- of beukebomen sloeg dan
in dennen. Even bleef ze staan om op adem te komen en zich te oriënteren. Alle
bomen zagen er voor hem hetzelfde uit en hij begreep niet hoe iemand hier de weg
kon vinden. Waarschijnlijk zouden ze de hele verdere dag en nacht in kringen blijven
rondlopen en slechts door een boswachter van de dood door uitputting gered kunnen
worden. Maar na even rondgekeken te hebben als een postduif, sloeg ze zonder een
zweem van aarzeling een bepaalde richting in. De regen ruiste nu in de boomtoppen
en de duisternis in het bos werd zo nu en dan doorbroken door het licht van de
bliksem. Het had het effect van een neonbuis, die flikkerend aansloeg in een eindeloos
groot vertrek.
Onder het voortrennen schampte hij met zijn schouder tegen een boom, zodat hij
bijna viel. Ondanks de inspanning bedacht hij, dat hij er onderhand wel mooi uit zou
zien, op zijn blote voeten, met zijn sokken en schoenen in zijn hand, zijn boord en
zijn hemd doornat van het zweet en nu zijn jas ook nog vol groene strepen van die
boom. Zij zou er nog wel keurig verzorgd en fris uitzien. Het was voor hem altijd
een van de meest ondoorgrondelijke raadselen van de vrouw geweest, hoe ze het op
een snikhete dag altijd klaar speelden om er fris uit te zien, terwijl hij zich altijd
zweterig en vies voelde. Ze verloren hun aantrekkelijkheid eigenlijk alleen maar als
het erg koud was, hun gezicht wit wegtrok en ze een rode neus hadden.
De jachthut was bereikt. Ze moest wel scherpe ogen hebben en de omgeving goed
kennen, want hij was er bijna tegenopgelopen. Het was een eenvoudig, houten
gebouwtje, dat het beste omschreven kon worden als een blokhut. De wanden
bestonden uit tamelijk dikke boomstammen. De deur was gemaakt van stevige
planken. De reten tussen de stammen en de planken waren dichtgegroeid met mos.
De regen,
die zij tot nu toe alleen hadden horen neerdruisen in de toppen van de bomen, begon
In document
Cor de Hoon, Zij op het nachtkastje · dbnl
(pagina 54-57)