• No results found

5. Historische achtergrondschetsen per crisistijd

5.3 Tweede oliecrisis (1979-1980)

Afbakening op basis van Vernon (1976)

De wortels van de tweede oliecrisis zijn de vinden in de nasleep van de eerste oliecrisis. Twee weken na het uitbreken van de Jom Kipoer-oorlog werd deze op 25 oktober (afhankelijk van het oorlogsfront) door inmenging van de Verenigde Naties beëindigd (Hellema e.a. 1998). Er bleven desondanks spanningen bestaan tussen Israël en de Arabische staten en ook het verlangen van de OPEC-landen naar alleenrecht was nog aanwezig.

De onrust in het Midden-Oosten in 1979 zorgde voor een tweede crisis op de energiemarkt. De op het Westen georiënteerde koning van Iran was het land uitgejaagd, waardoor van de ene op de andere dag de olie-export stil kwam te liggen (Hellema e.a. 1998). Iran was destijds, na Saoedi-Arabië, de grootste olieleverancier. Onder het regime van de nieuw aangetreden islamitische leider werd de olie-export weer hervat, maar door een lager volume op de markt stegen de prijzen sterk (Hellema e.a.

47 1998). De oorlog die het jaar erna uitbrak tussen Iran en Irak deed de situatie op de oliemarkt verder verslechteren. Eind 1980 stegen de prijzen tot recordhoogte.

De Nederlandse economie stond sterk onder druk en kon de enorme uitgaven niet meer

opbrengen. Premier Van Agt van het destijdse kabinet Van Agt-I, trof maatregelen door de uitkeringen en de lonen te verlagen.

5.4 Internetzeepbel (2001-2002)

Afbakening op basis van Kraay & Ventura (2007).

Van 1990 tot en met 2000 steeg de aandelenmarkt sterk als gevolg van de groei van de internetsector. De snelle opkomst van internetbedrijven werkte beursspeculatie door individuen in de hand, waardoor de koersen van aandelen snel stegen. Tussen 1990 en de piek in 2000, werden de Amerikaanse aandelen bijna vervijfvoudigd en de groei van het eigen vermogen steeg van 10,4% per jaar tussen 1990 en 1995, naar 21,2% per jaar tussen 1995 en de piek in 2000. De waarde van het Amerikaanse beurskapitaal groeide nog sneller: een verdubbeling tussen 1990 en 1995 en een verdrievoudiging tussen 1995 en 2000 (Kraay & Ventura 2007, 460-461).

In de rest van de wereld was deze ontwikkeling minder spectaculair dan in Amerika, maar volgens historische maatstaven ging het alsnog om een indrukwekkende groei: het aandelenvermogen in de belangrijkste buitenlandse markten groeide met 7,9% per jaar in de tweede helft van 1990 (Kraay & Ventura 2007, 461). Aan deze periode van bloei kwam in 2001 een eind toen de zeepbel uiteen spatte: de koersen bereikten een dieptepunt. Aan het einde van 2002, waren de aandelenkoersen in Amerika en in het buitenland gedaald met dertig procent, en de beurskapitalisatie met ongeveer vijfentwintig procent (Kraay & Ventura 2007, 461). Begin 2003 begonnen de koersen weer te stijgen omdat de centrale banken (in tegenstelling tot het hoogtepunt van De Grote Depressie in 1932) de rente verlaagden, waarna in 2007 een nieuw hoogtepunt werd bereikt (Schaik 2009, 50).

5.5 Kredietcrisis (2007-heden)19

Afbakening startpunt op basis van Touwen (2013).

Het eindpunt is nog niet definieerbaar omdat de naweeën van de kredietcrisis nog steeds voelbaar zijn. Berekeningen en ramingen van De Nederlandse Bank (DNB)20 maken namelijk duidelijk dat de economische groei sinds het uitbreken van de kredietcrisis is afgenomen en dat de economie zich langzaam herstelt. Vorig jaar, in 2013, is de afname van bijvoorbeeld de economische groei, de inflatie en de werkloosheid minder fors dan in de jaren ervoor. Ook de koopkracht en het

werkloosheidspercentage zijn langzaam aan het stabiliseren. Desondanks produceert de economie nog fors onder het niveau dat normaal gesproken haalbaar is: in 2013 was er wat betreft de economische

19 De informatie uit deze paragraaf is, tenzij anders aangegeven, gebaseerd op ‘Druiven der Gramschap’ en de ‘Hoorn des Overvloeds’ (Touwen, 2013).

20 Deze informatie is te vinden op de website van DNB: http://www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en- archief/persberichten-2013/dnb292355.jsp.

48

ontwikkeling nog steeds sprake van een krimp van 1%. Dit wordt mede veroorzaakt door de verslechtering van de internationale economische omstandigheden, waardoor de Nederlandse overheid aanvullende bezuinigingsmaatregelen heeft moeten nemen.

Voor 2014 wordt een voorzichtige groei van 0,5% verwacht. Het is de vraag of deze

voorspelling uitkomt. Zo niet, dan zou het jaar 2014 nog steeds kunnen vallen onder (de nasleep van) de crisis en dan zou deze troonrede relevant zijn voor mijn onderzoek. De troonrede van 2014 wordt echter pas in september 2014 uitgesproken en dat is te laat om nog op te kunnen nemen in dit onderzoek.

De wortels van de kredietcrisis lagen in de jaren vóór 2007. Na de piek op de Amerikaanse huizenmarkt in 2006, begonnen de huizenprijzen te dalen. Dit was van invloed op de subprime- hypotheken (een hypotheekvorm die uitging van waardestijging van het onroerend goed). De

maandlasten werden voor het stijgend aantal huizenbezitters steeds hoger: zonder waardestijging van het onderpand kon de maandbijdrage van deze hypotheken immers niet laag worden gehouden. Steeds meer huizenbezitters moesten hun huis gedwongen te koop zetten, waardoor de vraagprijs steeds verder zakte.

De eerste actieve fase van de kredietcrisis begon in augustus 2007, toen de Franse bank BNP Paribas zijn belangen in een aantal grote ‘hedge funds’ (een bepaald type investeringsfonds dat risico’s afdekt met verzekeringen) afstootte. Daarbij werd duidelijk dat een groot geldbedrag totaal in rook was opgegaan. Als gevolg hiervan greep de Amerikaanse overheid in op de (eerder zo geprezen) vrije markt. De ernst van de situatie drong pas goed door toen in 2008 achtereenvolgens de Amerikaanse zakenbank Lehmans Brothers en het IJslandse Icesave failliet gingen.

Hoe dergelijke ontwikkelingen uiteindelijk konden uitmonden in zulke financiële problemen, komt door de relatief nieuw uitgevonden ‘securities’. Dit zijn aandelenpakketen waar de aandelen gebaseerd zijn op ‘betrouwbare bezittingen’, waar een hoog rendement met een laag risico wordt gecombineerd en waar de eerder genoemde subprime-hypotheken deel van uitmaakten. Toen dit zogenaamde ‘betrouwbare’ hypotheekaandeel in deze pakketten instortte, daalde de waarde ervan in de handel zo snel dat men de aandelen het liefst zo snel mogelijk kwijt was. Het afstoten van deze securities liep uit de hand, omdat zij op ruime schaal internationaal waren verhandeld: de kredietcrisis verspreidde zich op deze manier in hoog tempo.

Doordat de zeepbel van te hoog gewaardeerde aandelen en huizenprijzen barstte, leidde dit tot een crisis omdat overal ter wereld banken in onbetrouwbare aandelen hadden geïnvesteerd. Banken konden niet langer geld aan elkaar of aan bedrijven lenen, wat een depressie in de reële sfeer tot gevolg had. Economische groei nam af, de koopkracht verminderde, er werd minder geïnvesteerd, de werkgelegenheid nam af en het aantal faillissementen nam toe. Door tijdig ingrijpen van de overheden en banken (geld in de economie pompen en de rente verlagen) is de economie sinds 2011 –hetzij langzaam- aan het herstellen.

49

6.

Resultaten analyse

Op basis van al het aangetroffen metaforisch taalgebruik uit het corpus, zijn er een vijftal

overheersende crisisframes onderscheiden. De indeling en definiëring van deze frames is vanaf kopje 6.1.1 weergegeven. Hier en daar zijn ter verduidelijking enkele voorbeelden (van metaforisch taalgebruik die het frame ondersteunen) opgenomen. Na de uiteenzetting van deze dominante crisisframes, zal vanaf kopje 6.2 per crisistijd worden geschetst welke van de crisisframes in deze periode voorkomen. Ook zal worden toegelicht uit welke (veelvoorkomende) metaforen de frames in een bepaalde periode zijn opgebouwd. In de uiteenzettingen per crisistijd, worden de meeste

voorbeelden behandeld, omdat deze illustratief zijn voor de manier waarop het frame zich manifesteert.