3755 Dit hoorde Grymbaert, die das.aant.
Och hoe toornich dat hi was
3731 op: in de buurt van
3732 Niet dair bi: niet om het een of ander
3733 Wes: wat ook maar
3740 maar hen allen en ook hun (gewapend) gevolg (?) 3744 scut: schiettuig
3745 Donre bussen: donderbussen, kanonnen; bombaerden: werktuigen om stenen te slingeren,
kanonnen
3747 zoals nodig is voor een belegering van M. 3748 maken (...) confuus: in het nauw drijven
Ende rouwich, haddet mogen baten. Hy liep henen die rechte straten Die te Maperthuus lagen.3759
3760 Hy en spaerde bosch noch hagen.3760
So zeer liep hi dat hem dat zweet Tot allen leden uut brac gereet,3762
Om synen oom Reynaert, den roden. ‘O wi, lieve oom, in wat noden 3765 Sy di comen; wair seldy bliven?
Sel ic u zien dus ontliven3766 Off uutten lande sien jagen, So mach ic wel myt rechte clagen. Ghi zijt thooft van onsen geslachte, 3770 Wijs van rade bi dage en by nachte,
Al uwen vrienden altijt bereit.
So wair gi spreect, dair wyndi die pleit,3772 So schoon kundi u fallacien.’3773
Mit dus groter lamentatien3774 3775 Quam hi tot Maperthuus gegaen
Ende vant Reynaert dair voor staen. Hy had gevaen twee jonge duven Al tot synen behoeff te cluven, Dair sy te haren eerste spronck
3779-3780 Uut vliegen oeck souden jonck En prueven off sy ter eren Hair yet mochte generen. Inder lucht dair vyelen sy neder
In onmacht: hair vederen waren teder3784 3785 Ende hair vluegelen veel te cort.
3759 te: in de richting van
3760 spaerde: ontweek
3762 gereet: weldra
3766 ontliven: doden
3772 wyndi: wint u; pleit: pleidooi
3773 fallacien: bedriegerijen
3774 lamentatien: weeklachten
3779- toen zij voor hun eerste vlucht zouden uitvliegen, jong als zij waren, en zouden proberen of zij op de grond enig voedsel konden vinden
Reynaert die des gewaer wort Want uut gegaen was om proye -Hy greepse beide myt groten yoie3788
Ende is dair mede te huus gecomen. 3790 Mer nu hi Grymbaert heeft vernomen,
Verbeide hi sijns ende sprac hem an:3791 ‘Wellecoom, neve, voor enich man3792
Die ic in onsen geslachte weet. Ghi loopt so zeer dat gi zweet. 3795 Hebdi yet van my vernomen?’3795
‘Och, oom, het is u qualic becomen.3796 Lijff en goet is al verloren.3797
Die coninc heeft selve gesworen, Dat hi u scandelic sal doden, 3800 Ende heeft heervaert geboden3800
Alle sijn volc over zess dagen, Gescut, peerd ende wagen, Bombaerden ende donrebossen Hyet hi laden, ende trossen3804
3805 Tenten ende paulyoene.3805
Siet voor u, gi hebts te doene.3806
Want Ysegrim ende Bruun sijn nu 3807-Bet biden coninc dan ic bi u.
Al dat si willen, dats gedaen. 3810 Ysegrim heeft hem doen verstaen,
Dat gi rooft ende moort tot alre tijt. Hi draget op u had ende nijt.3812
Hi wart maerscalc int assaut.3813
3788 yoie: vreugde
3791 Verbeide hi sijns: wachtte hij op hem
3792 voor enich man: boven wie dan ook
3795 van: over, met betrekking tot
3796 het... becomen: u bent in een moeilijk parket geraakt
3797 al: geheel
3800 heervaert: veldtocht
3804 Hyet: beval; trossen: opladen
3805 paulyoene: grote tenten, paviljoenen
3806 wees waakzaam, dat is nodig
3807- sijn nu Bet: staan nu meer in de gunst
3812 had: haat
Dat conijn ende die roeck, Corbaut, 3815 Hebben grote clage op u gedragen.
Ic zorch voor u ende al u magen,3816
Dat my van anxt geen goet en schiet.’3817 ‘Och, lieve neve, ist anders niet? Sy di hier off dus zeer verveert? 3820 Set u te vreden’, sprac Reyneert,3820
‘Al had die coninc selve gesworen3821 aant. Ende alle die tot sinen hove horen, Als ic my selven raet wil geven, Ic word noch boven al verheven. 3825 Si mogen veel raden of sy,
3825-Mer het hoff en dooch niet buten my. Laet dat varen, lieve neve. Coomt in en ziet wat ic geve: Een paer duven jonc ende vet. 3830 Ic en mach geen spise bet,3830
Want si sijn goet te verduwen.3831 Men machse swelgen sonder kuwen Ende die beenre smaken so zoet, Want het is half morch ende bloet.3834
3835 Die laet ic alle mede in gaen dore.3835
Ic vuel in mijn mage humore,3836
Dair om eet ic gern lichte spise. Mijn wijff Ermelijn, die wise, Die sel ons herde wel ontfaen. 3840 Mer en laet haer niet verstaen
Van onsen saken oft yet horen,
3816 zorch: ben bezorgd
3817 zodat mij van angst geen remedie te binnen schiet 3820 Set u te vreden: wees gerust
3821 gesworen: (nl. om R. in het verderf te storten)
3825- zij mogen zich beraden wat ze willen, maar het hof betekent niets zonder mij 3830 bet: liever
3831 verduwen: verteren
3834 morch: merg
3835 die eet ik allemaal mee op 3836 humore: (kwade) sappen
Want sy soude hair alte zeer verstoren.3842
Sy soud in onmacht vallen van vaer,3843 Want een cleyn dinck gaet hair naer.3844
3845 Sy is zeer teder van herten toe.3845
Morgen ga ic myt u vroe3846 Te hove ende sel mijn zaken
So verandwoorden, mach ic te spraken Comen, dat sulke te na sel gaen.3849
3850 Neve, sel dy oec bi my staen,3850 aant.
Als een vrient den anderen doet?’ ‘Ja ic, lieve oom, lijff ende goet Dat is tot uwer liefd bereit.’3853
‘Danck hebt, neve, das wel geseit.3854 3855 Mach ic leven het sel u vromen.’3855
‘Oom, ende oec mooch di wel comen 3856-Voor alle die heren tot ontscouden. Men sel u niet vangen nochte houden,3858
Also lange als gi sprect u tale. 3860 Dit heeft die coninghinne wale
En die lupert besproken also.’3861 Reynaert sprac: ‘So bin ic vro.3862 So en ducht ic van nyement een haer3863 Ende ic en hoorde nye liever maer.3864 3865 Ic sel mijn recht nu wel bedringen.’3865
Doe zwegen sy van desen dingen
3842 hair (...) verstoren: zich ongerust maken
3843 vaer: vrees
3844 gaet hair naer: grijpt haar aan
3845 toe: bovendien
3846 vroe: vroeg
3849 dat... gaen: dat het sommigen in het nauw zal brengen
3850 bi my staen: mij helpen
3853 dat staat ter beschikking van UEdele 3854 das (< dat es): dat is
3855 vromen: baten
3856- comen (...) tot ontscouden: uw onschuld bepleiten
3858 houden: (gevangen) houden
3861 besproken: in rechte geëist
3862 vro: blij
3863 dan vrees ik van niemand ook maar iets 3864 maer: boodschap
Ende sijn bynnen den berch gecomen. Dair hebben si Armelijn vernomen Ende lach bi haren jongen
3870 Ende is ter vaert op gesprongen3870
Ende ontfencse beide wael. Grymbaert gruetse myt zueter tael, Sijnre moyen ende hair kijnder. Men reyde ter maeltijt gijnder
3875 Die duven jonck die Reynaert brochte. Ellic die at dat hem geboren mochte,3876 Nochtan so en waren si niet zat.3877
Al hadder ellic noch een gehat, Dair en had niet veel gebleven. 3880 Reynaert sprac: ‘Ziet, lieve neve,aant.
Hoe behagen u die kijnder mijn, Rossel ende Reynaerdijn?
Sy sellen onse geslachte meren.3883 Sy beghynnen hem vast te generen:3884
3885 Die een vanct een hoen, dander een kuken. Sy connen oec wel in twater duken Na kuken en na enden.3887
Ic sou dees dicker om proy uut senden,3888
Mer ic wilse leren eerst bevroeden3889 3890 Hoe sy hem voor die stric sellen hoeden,
Voor die jagers ende voor die honden. Waert dat si den aert wel conden,3892
So wair ic wel op hem gerust. Sy souden dic onsen lust
3895 Van mennigerhand spise boeten,3895
3870 ter vaert: meteen
3876 geboren: ten deel vallen
3877 zat: verzadigd
3883 meren: in aanzien doen toenemen
3884 ze beginnen regelmatig voedsel aan te brengen 3887 Na: naar
3888 dicker: vaker
3889 bevroeden: inzien
3892 aert: kunst
Die wi van node derven moeten.3896
Ende sy slachten my zeer wel,3897 Want grymmende spelen si hair spel3898
Ende gene die sy haten3899 3900 Si hem vriendelic gelaten,3900
Om dat hijs te myn verhoet.3901
So brengen size onder die voet En biten hem ontwee die keel.3903 Dats den aert van Reynaerts speel.3904
3905 Ende oec sijn si ter grepen snel.3905
Dat behoort ons toe zeer wel.’3906
‘Oom, gi moocht u wel verbliden, Want het is een scoon toe tiden3908 Te hebben kijnder die sijn so vroom.3909
3910 Ic verblijts hoet so coom3910
Dat icse in mijn geslachte weet.’ ‘Grymbert, neve, gi hebt gesweet Ende zijt moede; het waer wel tijt Dat gi ginct op u rust.’ ‘Oom, wildijt, 3915 So dunket my goet gedaen.’
Doe ginc hi neder leggen zaen3916 Op een letier gemaect van stroy.3917
Reynaert ende sijn wijf ende al die proy3918 aant. Ghingen oec slapen, mer niet Reynaert.3919
3920 Hi was myt zorgen zeer beswaert Hoe hi hem best onsculdigen mocht.
3896 van: uit; derven: missen
3897 slachten: lijken op
3898 grymmende: verbeten, ‘met bittere ernst’
3899 gene: (tegenover) degene
3900 doen zij zich vriendelijk voor
3901 opdat hij helemaal geen wantrouwen koestert 3903 ontwee: doormidden
3904 speel: spel
3905 ter grepen: in het grijpen
3906 dat is echt eigen aan ons 3908 toe tiden: steun, toeverlaat
3909 vroom: flink, moedig
3910 ik ben blij daarover 3916 zaen: vlug
3917 letier: ligplaats
3918 al die proy: alle kinderen
Alden nacht lach hi en docht Ende socht in hem selven raet. Des morgens mitter dageraet
3925 Ruumde hi myt Grymbaert sijn hooff,3925
Mer eerst so nam hi schoon oorloff3926 Aen sijn wijf, vrou Ermelijn,
Ende oock aen die kijnder sijn. Hy sprac: ‘Laet u niet verlangen.3929
3930 Ic moet ummer te hove gangen3930
Mit Grymbert, mynen neve. Ende off ic yet te lange bleve,3932 Dair om en zijt niet in vaer. Al hoordi oec enige lede maer,3934
3935 Die sel di altoos slaen int goede.3935
Mer ummer zijt op u hoede End verwaert onse veste.3937
Ic sel gynder vorderen dat beste Nadien dat ict gelegen zie.’3939
3940 ‘Och, Reynaert, so en was ic dus droevich nye,3940
Dat gi ummer wilt van desen.3941 Ghi waert dair lest in groter vresen,3942
Dat gi levende nau ontquaemt,3943 Ende gi seit ende had geraemt3944 3945 Dat gi dair niet weder en wout.’3945
‘Vrou, die aventuer is mennichfout.3946 Het gaet bi wilen buten gissen.3947
Sulc die waent hebben, hi moets missen.
3925 ruumde: vertrok uit
3926 oorloff: afscheid
3929 verlangen: verdrieten
3930 ummer: zeker, absoluut
3932 off: als
3934 lede maer: slecht bericht
3935 slaen int goede: goed opnemen
3937 verwaert: bewaakt
3939 naar de mate dat ik daar kans toe zie 3940 so: hoort bij droevich; nye: nooit
3941 desen: hier
3942 vresen: vreeswekkende toestand
3943 zodat u ternauwernood levend ontkwam
3944 geraemt: u voorgenomen
3945 wout: wilde (gaan)
3946 vrouw, het lot is wisselvallig 3947 het gaat soms anders dan men dacht
Ic moet ummer dair wesen nu. 3950 Weest te vreden, des bid ic u,
Want het is al sonder anxt.3951
Ic coom weder opt alre lanxt Bynnen vijff dagen, ist dat ic kan.’ Hier mede scieden van dan 3955 Reynaert ende die dass te samen
Ende doe sy op die heide quamen, Sprac Reynaert: ‘Neve, hoort my nu.aant. Synt ic lest biechte tegen u,
Heb ic mysdaen, dat moet gi horen. 3960 Men sel die quaetheit brengen voren3960
In biechten, die men heeft gedaen.
Men derff die duecht niet doen verstaen3962 Diemen doet, dat en is geen sonde. Ic maecte Bruun een grote wonde 3965 Ende een scerp snyden uut sinen live,3965
Ende ic dede den wolf ende synen wive Die schoen villen van horen voeten. Ic dede den coninc tot my waert zoeten3968
Sinen toorn ende maecten te vriende,3969 3970 Dat ic mit luegen al verdiende.
Ic seide dat Bruun ende Ysegrim Stonden na dat leven sijn
Ende dat sy hem verraden souden. Dus maect ic buten horen scouden3974
3975 Dat hem die coninck wart zeer hat,3975
Ende al myt luegen deed ic dat. Oeck wijsde ic den coninck enen scat,
3951 want er is niets om bang voor te zijn 3960 sel: moet
3962 derff: hoeft; doen verstaen: vertellen
3965 Ende: en (liet); scerp: pelgrimstas
3968 tot my waert: jegens mij; zoeten: verzachten
3969 maecten: maakte hem
3974 maect: maakte; horen scouden: hun schuld
Des hem nye en wart te bat,3978
Want ic loocht al dat ic seide. 3980 Bellijn, den ram, ic myt my leide
Ende Kuwart die ic tlijff roofde, Ende seynde Bellijn mitten hoofde Totten coninc om sinen toren.3983 Ic duwede dat conijn tusschen sijn oren, 3985 Dat ic hem wel na dat leven nam,3985
Ende het was my leet dat hi ontquam, Mer het was my alte cloeck.3987 Mit recht claecht over my die roeck, Want ic at sijn wijff Scerpenebbe. 3990 Lieve neve, ende oec so hebbe
Ic my bedocht van enen dinck, Dat ic vergat doe ic lest ginck Te biechten; dat moet ic seggen mede. Het was een hoesheit die ic dede3994 3995 Den wolf; my wair leet deed men my.3995
Wi quamen gaende, ic ende hi,
Tusschen Honthorst ende Everdingen.3997 aant. Dair zagen wi dat voor ons gingen
Een mery root ende haer vole,3999
4000 Dat so swert was als een cole Ende vet, vier maende groot. Isegrim was volna doot4002
Van honger ende bad my dat ic liep Totter mery ende haer aen riep 4005 Of sy tvolen woude vercopen.
3978 waar hij nooit beter van werd
3983 om sinen toren: om hem schade te berokkenen
3985 Dat: zodat
3987 cloeck: behendig
3994 hoesheit: (daad van) beleefdheid
3995 deed men my: als men het mij zou doen
3997 Honthorst: plaatsje bij Woerden; Everdingen: plaatsje aan de Lek
3999 mery: merrie; vole: veulen
Ic haeste my ende ic ginck lopen Totter mery ende vraechde hair dat,
Ende si seide my, si vercoft my om een scat.4008
Ic vraechde huer hoe zijt woude geven.4009 4010 Sy sprac: “Reynaert, het staet gescreven
Achter onder mynen rechter voet. Si di van clergien vroet4012
En wildijt zien, ic laet u lesen.”4013 Doe hoordic wair sy woude wesen.4014 4015 Ic seide: “Neen, in goeder trouwen,
Ver mery, het mocht my rouwen.4016
Ic en can lesen niet een veer,4017 En te copen ic niet en geer4018
Dat nu is u enich kijnt. 4020 Isegrim heft my hier gesent
Ende wist gern hier off dat waer.”4021 “So laten selver doen comen haer”,4022
Sprac si, “ic sels hem maken vroet.”4023 Ic seide: “Ic sel”, ende mitter spoet 4025 Liep ic daer Ysegrim sat.4025
Ic seide: “Oom, wil di eten dat4026 Vanden voel, so lopet zeer4027 Totter mery; si verbeit u ter eer.4028 Sy heeft onder hair voet gescreven 4030 Den coop, hoe zijt wil geven.
Si woud my hebben lesen laten, Mer wat soude my dat baten,
4008 vercoft: verkocht
4009 huer: haer; hoe: voor hoeveel
4012 bent u goed opgeleid 4013 laet: laat het
4014 toen begreep ik waar ze naar toe wilde 4016 Ver: mevrouw
4017 niet een veer: in het geheel niet
4018 geer: begeer
4021 hier off dat waer: hiervan het ware
4022 haer: hierheen
4023 maken vroet: bekend maken
4025 daer: naar daar waar
4026 dat: hier “iets” of “alles”
4027 voel: veulen; zeer: vlug
Want ic een letter en kenne niet. Des dooch ic in mijn hert verdriet4034
4035 Dat ic nie en ghinc ter scool. Oom, wil di copen dat vool, So mochdijt hebben, condi lesen.” “Ay my, wat zoud my wesen?4038
Ja, ic can Walsch, Duutsch ende Latijn.4039 aant.
4040 Op Vestvalen ende te Provijn4040
Heb ic gegaen tot hoger scolen Mit ouden wisen sonder folen.4042 Meysters van audientien,
4043-Questie gegeven ende sentencien, 4045 Ende was in loeyen lycensiert.
So wat scriften dat men visiert,4046 Can ic lesen gelijc mijn naem. Ic wil tot hair lopen; ic raem4048
Dat ic den coop sel weten ter vaert.4049 4050 Wair toe bistu goet, Reynaert,
Dattu lesen en const noch scryven?” Doe liep hi heen ende liet my bliven, Dat ic sijns verbeiden soude,4053
Totter mery ende vraechde off si woude 4055 Hair vuellen geven of dat sijt helde.4055
Sy sprac: “Die som vanden gelde Staet after aen mijn rechter voet.”4057
“So laet my lesen.” Si sprac: “ic doet”,
4034 dooch: lijd
4038 wesen: geschieden, gebeuren
4039 Walsch: Frans; Duutsch; Duits
4040 Vestfalen: Westfalen; Provijn: Provins in Champagne
4042 met oude wijzen zonder gekheid te maken
4043- Rechtsgeleerden (heb ik) oplossingen van moeilijke vragen en oordelen gegeven, en heb bevoegdheid verkregen in de rechten
4046 visiert: bedenkt
4048 raem: denk
4049 ter vaert: snel
4053 opdat ik op hem zou wachten (tussenzin) 4055 helde: wilde houden
Ende heeft haren voet verdragen4059
4060 Die wel myt yser was beslagen Al nywe, myt hoefnagelen sess, Ende raemde niet alte mess,4062 Want sy smeten so voor sijn hoofft,4063
Dat hi storte ende was verdoeft 4065 Ende viel overdoot dair neder.4065
Eer hi bequam off op stont weder,4066 Mocht men een mijl hebben gereden.4067
Die mery liep myt groter haesten Mit haren vuellen haerre straten4069 4070 Ende heeft Ysegrim dair gelaten,
Seer mysmaect ende gewont. Hy lach en huylde als een hont. Doe hi bequam, doe bloyde hi zeer. Ic ghinc tot hem ende seide: “Heer 4075 Ysegrim, lieve oom, hoe staet?40754075
Si di van den vool wel gesaet?4076 Hoe en deildi my niet wat mede Ende ic doch u bootscap dede?4078
Hebdi geslapen op u mael? 4080 Wair wast, Walsch ofte Vocael,4080
Dat gescrift onder hair voet? Ic wist wel, gi zijt so vroet
Dat nyement bet lesen en can dan gi.” “O wi, Reynaert, neve, o wi!
4085 Ic bid u dat gi u spotten laet. Ic bin so qualiken begaet,4086
4059 verdragen: opgetild
4062 en mikte precies raak
4063 smeten: sloeg deze met kracht
4065 overdoot: alsof hij dood was
4066 bequam: bijkwam
4067 mocht: kon
4069 haerre straten: haars weegs
4075 staet: is het er mee
4075 waarom geeft u er mij niet iets van 4076 gesaet: verzadigd
4078 Ende: terwijl
4080 Wair: wat; Vocael: Latijn
Het mocht ontfermen herde stenen.4087
Die hoeyr mitten langen benen4088 Had haren voet so hooch op verheven,
4090 Ic waendet hadden geweest letteren gescreven,
4090-Die nagelen die dair in stonden. Si sloech my zess groter wonden Ten eersten slage dat sy smeet, Dat my thooft wel na spleet4094
4095 Ende mijn herssenbecken al ontwee.4095
Sulc lesen en geer ic niet mee.”4096
“Lieve oom, ist wair dat gi telt?aant. Dat heeft my wonder, want ic helt U voor den besten clerc die nu leeft. 4100 Nu hoor ic wel dat men my heeft
4100-Wel eer geseit ende oec gelesen In boeken, dat wel wair mach wesen, Dats dat die beste clercke fijn4103 Dicwijl die wijste lude niet en sijn. 4105 Die leken vervroeden se by wilen.
4105-Dat doet dat sy so versubtilen In kunsten, dat sy dair in verdwalen.” Dus brocht ic Ysegrim in dwalen4108 Dat hi nauwe sijn lijff behelt.4109
4110 Siet, neve, ic heb u nu vertelt Al dat ic weet van mijnre misdaet.
4087 herde: harde
4088 hoeyr: hoer
4090- dat ik dacht dat de nagels die daarin zaten, geschreven letters waren 4094 Dat: zodat
4095 ontwee: in tweeën
4096 geer: begeer; mee: meer
4100- nu bemerk ik wel, dat wel waar kan zijn wat men mij vroeger heeft gezegd en ook uit boeken voorgelezen
4103 Dats: namelijk; clercke: geleerden, intellectuelen
4105- de leken (i.t.t. clercke) zijn ze soms te slim af. Dat komt doordat ze (de clercke) zulke subtiele onderscheidingen aanbrengen in hun kennis, dat ze daardoor de kluts kwijtraken
4108 Dus: zo
Misselic hoet myt my vergaet4112
Te hove, nochtan bin ic sonder vaer, Want ic bin nu sonder sunde claer4114 4115 Ende ic wil gern bi uwen rade4115
Beteren ende comen te genade.’4116 Grymbaert sprac: ‘Die mysdaet is groot. Die doot is, moet bliven doot.
Men machs niet weder doen leven.4119 4120 Mer, oom, dit wil ic u al vergeven
Om den anxt die gi dair om liden moet, Eer gi dair off u ontscout doet,4122
Ende hier op wil ic u absolveren.4123 Mer dat u alre meest sal deren,