• No results found

Te voet was Tuur door het plassengebied naar het oosten getrokken. Ze meed bus en trein, ze wilde niet dat haar door de snelheid iets zou ontgaan dat net zo goed tot

In document Lust en Gratie. Jaargang 14 · dbnl (pagina 35-41)

de wijde wereld gerekend kon worden. Tuur liep en liep en kruiste om de haverklap

autowegen, fiets- en wandelpaden.

Ook buiten de bebouwde kom stonden overal borden. Naamborden met daarop De

Rietlanden of De Gele Vuur, richtingwijzers in de vorm van paddestoelen, kleurige

markeringen die wandelroutes aangaven, tonnen met daarboven een bordje ‘afvalbak’,

kraantjes met daarboven een bordje ‘drinkwater’, bordjes met ‘speelweide’, ‘balveld’,

‘zwemwater’, ‘eigen weg’ of ‘natuurgebied’. Alle grond was benoemd en een functie

toegekend. Overal werd Tuur een bepaalde richting opgedreven. Wat ze nu juist

wilde was eens als een ongeleid projectiel de wereld rondgaan. Alleen de nachten

gaven haar soms het gevoel dat zij zich door een onbegrensde wereld verplaatste,

waarin de schaduw van een boom of van een muur haar richting bepaalde.

Tot ze op een nacht, aan de rand van het bos, de man met de vijf hondjes tegen

het lijf liep. ‘Wat doet u hier?’ raspte zijn stem door het donker. Hij stond onder aan

een loopplank uit een pannetje te eten. ‘U hoort thuis, onder de wol.’

‘Ik ben op weg,’ zei Tuur en zette haar koffertje neer.

Naast de man stond een supermarktkarretje, gevuld met oude lappen. ‘Wij eten

hier altijd een hapje,’ zei de man en wees naar de dekschuit voor hen, waarop vijf

hondjes uit een grote bak stonden te slobberen. Hij tikte met zijn lepel tegen het

pannetje. ‘Ze is zo gek als een ui, maar koken kan ze!’ Hij likte de lepel af en stak

die in zijn jaszak. ‘Ik was al bang dat u mee kwam eten.’ Hij zette de pan in het

vogelhuisje dat naast de loopplank stond.

‘U doet net of ik bij u aan tafel zit,’ zei Tuur. ‘U lijkt m'n moederwel, die was ook

altijd bang dat er iemand mee moest eten als er rond zessen werd aangebeld.

‘Zo is het,’ bromde de oude, ‘Ieder zijn deel. U kruist ongevraagd mijn pad. Op

dit uur hoort u in bed te liggen.’

‘Bah,’ zei Tuur. ‘Huisje, boompje, beestje. Straten en huizen zijn hier niet te

vinden, maar het bos is net zo goed bewoond.’

‘Geen plekje op aarde is onbewoond, juffie.’ Hij floot de hondjes. ‘Alles moet

gevoed en verder. Onbewoond of onbewoonbaar, weet wie het zegt, weet wie het

zoekt. Hij hoestte iets als groet en duwde het karretje voor zich uit het bos weer in.

De hondjes roetsjten achter hem aan.

Ik draai in een cirkel rond, dacht Tuur, terwijl ze verder langs het water liep. Alles

reutelt maar door - deelt mee, verkondigt meningen, wijst terecht. Dat ken ik. Dat

was thuis niet anders! Wat ik zoek, is een wereld waar iedereen eens zijn mond houdt.

VI.

Een armpje kwam boven de rand van het bakje uit. Het schoot weg en verscheen

weer met gebalde knuist. Rosa maakte knorrende geluiden. Rosa zette aan. Rosa

huilde. Tuurs borsten schoten vol. Ze richtte zich op en keek. Rosa huilde niet aan

één stuk door. Er zat een patroon in het huilen. Het hield een paar minuten aan en

stopte dan abrupt. Rosa leek te luisteren. Haar gezichtje was rood gevlekt. Het knorren

begon opnieuw. Hoofd en armen bewogen schokkend, het mondje sperde zich

zoekend. Roofdier, dacht Tuur. Ik ben er om je te zogen, maar vandaag zuig je me

uit. Rosa zette snerpend een keel op. Het sneed door Tuur heen. Een minuutje was

genoeg om Tuur het gevoel te geven dat het al uren gaande was en dat het nog uren

zou duren. Rosa's sirene ging door merg en been, het geluid putte Tuur uit en vervulde

haar met machteloosheid. Rosa had honger. Rosa wilde eten. Nu. Gewieg,

geschommel, zoete woordjes, niets hielp, ze liet zich niet sussen. Alles wat Rosa

was, haakte met kracht van moment naar moment en herhaalde die ene vraag.

Tuur stopte haar hoofd onder het kussen en drukte het tegen haar oren. Eén minuut,

kleintje. Nog één minuutje wachten. Na de geboorte had de kracht waarmee de

kaakjes zich om de tepel klemden Tuur verrast. Het was pijn die je vergat, zoals je

pijn misschien altijd vergat maar niet de vernedering die ermee gepaard ging. Voor

Tuur was het zogen geen vernederende bezigheid, toch was het geweld er niet minder

om. Niks ontspannen baren en zogen. Tijdens de bevalling leek ze te ontploffen

-het kind kwam met een sneltreinvaart ter wereld en reet haar in twee uur uiteen. En

nu dit. Rosa was niet één mondje, Rosa was een leger mondjes. De mondjes scholen

in de gordijnen, ze scholen in de plooien van de lakens. De vraatzuchtige muiltjes

kwamen happend op haar af. Ze hadden haar nodig, ze was onmisbaar. Maar of dat

een troost was. Haar strak gespannen borsten knepen gemeen, ze voelde het laken

onder zich vochtig worden, er moest iets gebeuren. Rosa en zij, ze waren twee

communicerende vaten - de kleine vroeg, zij gaf, of ze het nu wilden of niet.

VII.

Tuur was van stad naar stad, van land naar land gegaan. De treinen brachten haar

ratelend verder. Ze sliep op perrons en in parken, ze logeerde bij een student in een

grauwe buitenwijk, ze lag in een twijfelaar met een vreemde vrouw vanwege een

vergissing van de pensionhoudster, ze weekte in het ligbad van een

neerde miljonaire die torren verzamelde, ze kuste vreemde monden op de avonden

In document Lust en Gratie. Jaargang 14 · dbnl (pagina 35-41)