• No results found

TUSSENTIJDSE BEVINDINGEN EN AANBEVELINGEN

6.1

Evaluatie monitoringsprogramma

De opdracht aan het Ecoshape-projectteam houdt ook de evaluatie van het monitoringsprogramma zelf in, dit in relatie tot de monitoringsdoelstellingen, inclusief aanbevelingen voor bijsturing van het programma.

In de monitoring bij de HPZ zijn we op zoek naar patronen die ons iets kunnen ‘vertellen’ over (de) onderliggende interactieprocessen tussen morfologie en ecologie. Wanneer gedurende de

monitoringsperiode nog veel veranderingen aan de HPZ worden aangebracht, maakt dat een vergelijkende kwantitatieve analyse niet makkelijker. Bij de HPZ is op relatief grote schaal later nog Helm aangeplant waar die oorspronkelijk niet was voorzien. Onduidelijk is waar dat is gebeurd en op welk moment. Met betrekking tot de luwe laagtes, bijvoorbeeld, kan dat betekenen dat elke luwe laagte waarin een proefvlak gelegen is – en dat zijn de enige luwe laagtes die we in relatie tot de vegetatieontwikkeling kwantitatief kunnen analyseren – een unieke casus is. Het zou dus goed zijn om in de resterende monitoringsperiode geen veranderingen meer in de beplanting aan te brengen, en wanneer dat toch om bepaalde redenen gewenst is (vanwege stuifhinder) of verplicht is (op basis van het onderhoudscontract), de genomen maatregelen in detail te documenteren.

Kunnen we de kennisvragen van sub-thema A1 en A2 al beantwoorden? Hieronder geven wij vrij beknopt enkele tussentijdse bevindingen met betrekking tot die vragen.

Voorspelbaarheid

Voor wat betreft de voorspelbaarheid van de ontwikkelingen geldt dat er niet echt onverwachte verschuivingen plaatsvinden, behalve dat de ontwikkeling naar meer natuurlijkheid van het gebied waarschijnlijk veel meer tijd in beslag zal nemen dan eerder werd gedacht. Dat geldt vooral voor het noordelijke deel waar de ingeplante vegetatie (vooral wat betreft het struweel) slecht is aangeslagen.

Stuurbaarheid

Op het hoogstrand waar de zanddynamiek het grootst is, valt die dynamiek te sturen. De wilgenschermen doen wat ze geacht worden te doen, nl. het in de richting van het lage duin stuivende zand vasthouden. De luwe laagtes (LL) ‘presteren’ verschillend als doorstuiflocatie, wat verband kan houden met a) het naderhand nog inplanten van sommige LL (pers. meded. Peter Brandenburg; waar precies, alleen in het noorden?), en/of b) met de kwaliteit van het sediment. Daar waar het zand meer schelpen, kiezels en gesteente bevat, en de zanddynamiek in het HPZ-profiel toch al lager is, nl. bij het hoge duin, lijkt er zo goed als geen

zanddynamiek in de LL te zijn.

Waardevolle habitats

Zien we waardevolle habitats ontstaan? Uitgezonderd met betrekking tot het ontstaan en recente uitbreiding van Embryonale duinen kan het antwoord op die vraag nog niet gegeven worden. Daarvoor is de

ontwikkeling bij de HPZ nog te pril. De potentie is er echter nog steeds, dat wil zeggen dat er ontwikkelingen gaande zijn die op termijn kunnen leiden tot het betreffende habitattype (zie hoofdstuk 4).

Gezien het bovenstaande: Een belangrijke aanbeveling met betrekking tot het monitoringsprogramma lijkt ons dat dit waardevolle monitoringsprogramma ook na 2018 zou moeten worden voortgezet om zoveel mogelijk te leren van deze casus. Drie jaar monitoring is veel te kort om de belangrijkste ontwikkelingen, aansluitend bij de potentie van het gebied, goed in beeld te krijgen.

6.2

Aandachtspunten en aanbevelingen voor beheer

De data-inzameling en de analyses omvatten nog maar twee jaar zodat we nog geen volledige lijst met aanbevelingen kunnen geven omtrent het beheer. In deze jaarrapportage benoemen we wel al enkele onderwerpen die tijdens de veldbezoeken onze aandacht hebben getrokken. We zullen ze in de komende maanden blijven volgen en er in de eindrapportage op terugkomen.

Initiële aanplant

In de struweelzone (binnentalud hoog duin) zijn destijds op het kale zand ook soorten aangeplant als Een- stijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Wilde liguster (Ligustrum vulgare), Wilde kardinaalsmuts (Rhamnus frangula), Gewone vlier (Sambucus nigra) en rozen (Egelantier Rosa rubiginosa) en Hondsroos Rosa canina). Dat is ecologisch gezien geen logische keuze, omdat deze soorten allemaal afhankelijk zijn van een humeuze bodem waar enige (tot veel) bodemontwikkeling heeft plaatsgevonden. Aanplant van deze soorten is dan ook overal aan het afsterven of is al dood. Duindoorn als echte pioniersoort is wel in staat om kaal zand te koloniseren. Deze soort beschikt over wortelknolletjes, waardoor het in staat is om stikstof uit de lucht te binden. Beter zou het zijn geweest om alleen Duindoorn aan te planten en het struweel de tijd te geven voor de spontane vestiging van andere (besdragende en door vogels verspreide) struweelsoorten, als het proces van bodemvorming op gang is.

Noord-zuid-gradiënt

Tijdens de veldbezoeken is geconstateerd dat de ontwikkeling van de vegetatie in het noorden van de HPZ achterblijft bij die in het zuiden. Dat geldt zowel voor de aangeplante Helm als de aangeplante struiken. Meerdere factoren, afzonderlijk of in combinatie, kunnen daarvoor verantwoordelijk zijn: 1) Het sediment, dat in het noorden minder kalkrijk is dan dat in het zuiden (zie bijlage IV ‘kalkgehalten zand’), mogelijk omdat het suppletiezand afkomstig is uit een dieper deel van de zandwinput of van een andere winlocatie; 2) De grotere korrelgrootte van het zand en het feit dat het zand in het noorden naast schelpen ook kiezels en ander grof (mineraal) gesteente bevat (zie afbeelding 2.3); en 3) De wijze van aanleg van de HPZ van zuid naar noord, die met zich meebracht dat de Helm in het noorden in het voorjaar is aangeplant (pers. meded. Peter Brandenburg; AC). In het zuiden is de Helm al in het najaar/ winter ingeplant, doorgaans het

geschiktere seizoen voor inplanten. Af te wachten is wat dit betekent op de middellange en langere termijn.

Gebruik maaisel

De vochtige duinvallei is geïsoleerd gelegen en veel karakteristieke plantensoorten zullen het gebied moeilijk kunnen bereiken. Dat geldt zeker voor de soorten die zich via water verspreiden. Anders ligt dat voor soorten die zich via wind of (water)vogels verspreiden. Het inbrengen van maaisel van bestaande (natuurlijke) duinvallei(en) uit de naaste omgeving zou een maatregel kunnen zijn om de ontwikkeling van het habitattype Vochtige duinvalleien (H2190) verder te stimuleren. Echter, hoe meer factoren er zijn die de natuurlijke HPZ-ontwikkeling kunnen beïnvloeden, des te moeilijker het is om de waarnemingen te - analyseren. Vanuit onderzoeksperspectief verdient het daarom aanbeveling om deze maatregel pas na afronding van de Ecoshape-monitoring uit te voeren (zie paragraaf 6.1). En: als Riet - dat hier en daar al wel aanwezig is op de valleioever – kans ziet zich snel uit te breiden, legt dat wel beperkingen op aan de verdere potentiële ontwikkelingen in de duinvallei.

Gebruik hooibalen

Het effect van hooibalen is goed te zien aan het binnentalud van het hoog duin tegenover de zeedijk: daar zijn veel ruderale en algemene graslandsoorten van rijkere bodem aan te treffen. Voor zover bij de stimuleringsmaatregel voor de vochtige duinvallei gedacht wordt aan het inbrengen van hooibalen, dan moet dat sterk worden ontraden omdat ruderale en algemene graslandsoorten van rijkere bodem niets te maken hebben met natuurlijke duinbegroeiingen (zie punt hiervoor).

7

REFERENTIES

1 Bakker, T.W.M, Klijn, J.A. & F.J. van Zadelhoff 1979. Nederlandse kustduinen. Landschapsecologie, Pudoc, Wageningen.

2 Bodde et al. 2017. Monitoringsrapportage 2016. HPZ innovatieproject, groeidocument v0.1. Rapport nr. DDT169-13/17-001.798

3 De Groot, A., Scholl, M., Smits, N., 2015. Werkplan HPZ Themalijn A: Voorspelbaarheid habitatontwikkeling. Definitieve versie - 15 maart 2015.

4 De Groot, A., Scholl, M., Kuiters, L. 2016. HPZ: verwachting 2015 over ontwikkeling vegetatie, duinen en habitats na 4 en 20 jaar. IMARES rapport C045/16; Ecoshape rapport HPZ-A-01.

5 De Groot, A.V., Vries de, S., Keijsers, J.G.S., Riksen, M.J.P.M., Ye, Q., Poortinga, A., Arens, S.M., Bochev-Van der Burgh, L.M., Wijnberg, K.M., Schretlen, J.L., Thiel de Vries van, J.S.M., 2012. Measuring and modeling coastal dune development in the Netherlands. In: NCK-days 2012 : Crossing borders in coastal research., 13 March 2012 - 16 March 2012, Enschede, the Netherlands.

http://proceedings.utwente.nl/178/1/Groot12measuring.pdf or http://dx.doi.org/10.3990/2.178 6 De Zeeuw, R., 2015. Veldrapportage 9 september 2015 RPAS hoogtemetingen HPZ Monitoring. Shore

Monitoring & Research.

7 Keijsers, J.G.S. 2015. Modelling foredune dynamics in response to climate change. PhD thesis, Wageningen University, Wageningen; 191 p.

8 Hennekens, S.M. & J.H.J. Schaminée (2001). Turboveg, a comprehensive database management system

for vegetation data. Journal of Vegetation Science 12: 589-591.

9 Leenders, J. & M. Smit (2016). Inventarisatie maatregelen ontwerp HPZ. Ecoshape. 51p. 10 Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff (1998). De Vegetatie van Nederland. Deel 4:

Plantengemeenschappen van de kust en van binnenlandse pioniermilieus. Opulus Press. 346 p.

11 Smit, M., 2016. Werkplan Themalijn B: Optimalisatie Ontwep en Werkpakket C3 Verstuiving. Versie 10, 7 april 2016

12 Smits, N.A.C., H.P.J. Huiskes, D. de Vries & A.T. Kuiters 2016 Innovatieproject Hondsbossche en Pettemer Zeewering (HPZ). Monitoringsrapportage 2016. Intern rapport Wageningen Environmental Research. 13 Tichy, L. 2002. Juice, Software for Vegetation Classification. Journal of Vegetation Science 13: 451-453. 14 Tongeren, O. van, N. Gremmen & S.M. Hennekens 2008. Assignment of relevés to pre-defined classes by

supervised clustering of plant communities using a new composite index. Journal of Vegetation Science 19: 525-536.

15 Ter Braak, C.J.F. & P. Šmilauer 2002. CANOCO reference manual and CANODRAW for Windows users’ guide: software for canonical community ordination. Microcomputer Power, Ithaca. 500 p.

I