• No results found

92 | TUSSENRAPPORTAGE ECOLOGISCHE SLEUTELFACTOREN BUFFERZONE EN WATERPLANTEN

Als bij deze beektypen geen zwak gebufferd en zwak zuur water is, komen de typische soorten niet voor. Bufferstoffen en verhoging van de zuurgraad worden

92 | TUSSENRAPPORTAGE ECOLOGISCHE SLEUTELFACTOREN BUFFERZONE EN WATERPLANTEN

tot een grote wijziging van de vegetatie leiden, te benoemen als ESF waterplanten op rood. Deze vormen van maaibeheer zijn:

• volledig dwarsprofiel maaien

• schoffelen/vegen,

• ontwortelen

• meer dan 2x per jaar maaien

• ook voor juni maaien.

Verder is het maaien met een maaiboot als ongewenst aangegeven (ESF waterplan-ten op rood), vanwege het risico van opwoeling van bodemsediment en kans op zuurstofloosheid van het water.

5.8 VEGETATIE ALS STRUCTUUR

Waterplanten bieden structuur aan fauna. Beoordeling van de kwaliteit van die structuur is alleen zinnig in beektypen waar vegetatie aanwezig is. Dit betekent dat het aspect “vegetatie als structuur” niet beoordeeld wordt in sterk beschaduw-de, hard stromende of diepe stromende wateren. Het beslisschema is hieronder weergegeven.

Bij de analyse speelt de complexiteit en de dichtheid van de vegetatie een rol. De complexiteit van waterplanten betreft de mate van detail (vertakking) van

blade-5.8 Vegetatie als structuur

Waterplanten bieden structuur aan fauna. Beoordeling van de kwaliteit van die structuur is alleen zinnig in beektypen waar vegetatie aanwezig is. Dit betekent dat het aspect “vegetatie als structuur” niet beoordeeld wordt in sterk beschaduwde, hard stromende of diepe stromende wateren. Het beslisschema is hieronder weergegeven.

Bij de analyse speelt de complexiteit en de dichtheid van de vegetatie een rol. De complexiteit van waterplanten betreft de mate van detail (vertakking) van bladeren en stengels. Een parameter om de complexiteit te meten is de Fractal dimensie2. Hier zijn wel tools voor (optische analyse van foto’s van waterplanten), maar eenvoudiger is het om te letten op de mate van vertakking van de stengels en de vorm van de bladeren (enkelvoudig of samengesteld). Voorbeelden van complexe waterplanten zijn aarvederkruid en glanzend fonteinkruid. Voorbeelden van simpele waterplanten zijn gele plomp en de stengels van emergente soorten zoals riet en liesgras. De dichtheid van de vegetatie betreft de combinatie van de bedekking (horizontaal vlak) als de mate van vulling van de waterkolom (verticaal vlak). Als maat wordt wel het PVI (Percentage Volume Invested) gebruikt. Dit is het quotiënt van het volume van een waterplant en het volume water waarin de plant groeit. De dichtheid van een soort kan variëren, afhankelijk van de milieuomstandigheden (voedselrijkdom, stroming, licht, etc.). Typische dichte waterplanten zijn waterpest, sterrenkroos. Een typische ijle soort is gele plomp.

Complexe soorten en dichte vegetaties bieden de meeste structuur. Dit betekent dat de aanwezigheid van alleen simpele soorten en/of ijle vegetaties leiden tot ESF waterplanten op rood.

TUSSENRAPPORTAGE ECOLOGISCHE SLEUTELFACTOREN BUFFERZONE EN WATERPLANTEN | 93

ren en stengels. Een parameter om de complexiteit te meten is de Fractal dimen-sie2. Hier zijn wel tools voor (optische analyse van foto’s van waterplanten), maar eenvoudiger is het om te letten op de mate van vertakking van de stengels en de vorm van de bladeren (enkelvoudig of samengesteld). Voorbeelden van complexe waterplanten zijn aarvederkruid en glanzend fonteinkruid. Voorbeelden van sim-pele waterplanten zijn gele plomp en de stengels van emergente soorten zoals riet en liesgras. De dichtheid van de vegetatie betreft de combinatie van de bedekking (horizontaal vlak) als de mate van vulling van de waterkolom (verticaal vlak). Als maat wordt wel het PVI (Percentage Volume Invested) gebruikt. Dit is het quotiënt van het volume van een waterplant en het volume water waarin de plant groeit. De dichtheid van een soort kan variëren, afhankelijk van de milieuomstandigheden (voedselrijkdom, stroming, licht, etc.). Typische dichte waterplanten zijn water-pest, sterrenkroos. Een typische ijle soort is gele plomp.

Complexe soorten en dichte vegetaties bieden de meeste structuur. Dit betekent dat de aanwezigheid van alleen simpele soorten en/of ijle vegetaties leiden tot ESF waterplanten op rood.

5.9 ZUURSTOF

Het zuurstofgehalte, en de ritmiek daarin, is voor fauna van belang. Het zuur-stofgehalte wordt door meerdere factoren bepaald, zoals organische belasting, respiratie/afbraak, fotosynthese, turbulentie en temperatuur. De meeste van deze factoren vallen niet onder ESF bufferzone, maar onder ESF belasting. Alleen de fotosynthese door planten of algen, valt onder ESF waterplanten.

In het schema op de volgende pagina is de analyse voor zuurstof weergegeven. Een hoge trofiegraad leidt tot een sterke primaire productie (door planten en al-gen) overdag, waardoor de kans bestaat op een grote dag-nachtritmiek in het zuur-stofgehalte. Dit betekent dat het zuurstofgehalte ’s nachts en in de vroege ochtend zo laag kan worden, dat fauna daarvan hinder ondervindt. Als norm voor het zuur-stofgehalte kunnen de KRW-normen gebruikt worden. Zie verder ook ESF belas-ting. Hoe groot de dag-nachtritmiek is en hoe ver het zuurstofgehalte daalt, kan

met een specifiek meetprogramma onderzocht worden, bijvoorbeeld met continu-metingen waarbij de electroden op verschillende waterdiepten geplaatst worden (dicht bij de bodem daalt het zuurstofgehalte sneller dan nabij het wateropper-vlak). Bij een te grote dag-nacht ritmiek (met onderschreiding van de minimum-norm) staat ESF waterplanten op rood met een signaalfunctie naar ESF belasting. 5.10 TEMPERATUUR

De temperatuur van het water wordt door verschillende factoren bepaald: de luchttemperatuur (met seizoensfluctuatie daarin), het volume van het water, kwel, lozingen en beschaduwing. De laatste drie zijn vormen van antropogene beïnvloeding (pressures). Bij de analyse van ESF bufferzone wordt alleen naar de factor beschaduwing gekeken.

Het beslisschema is hiernaast weergegeven.

Temperatuurdemping door beschaduwing kan voorkomen in boven- en middenlo-pen. Grotere stromende wateren zijn te groot voor een effectieve temperatuurda-ling door beschaduwing.

Het effect op de temperatuur is in boven- en middenlopen alleen merkbaar als de beschaduwing minimaal 75% bedraagt over een lengte van tenminste 100 meter.

77

5.9 Zuurstof

Het zuurstofgehalte, en de ritmiek daarin, is voor fauna van belang. Het zuurstofgehalte wordt door meerdere factoren bepaald, zoals organische belasting, respiratie/afbraak, fotosynthese, turbulentie en temperatuur. De meeste van deze factoren vallen niet onder ESF bufferzone, maar onder ESF belasting. Alleen de fotosynthese door planten of algen, valt onder ESF waterplanten.

In onderstaand schema is de analyse voor zuurstof weergegeven.

Een hoge trofiegraad leidt tot een sterke primaire productie (door planten en algen) overdag, waardoor de kans bestaat op een grote dag-nachtritmiek in het zuurstofgehalte. Dit betekent dat het zuurstofgehalte ’s nachts en in de vroege ochtend zo laag kan worden, dat fauna daarvan hinder ondervindt. Als norm voor het zuurstofgehalte kunnen de KRW-normen gebruikt worden. Zie verder ook ESF belasting. Hoe groot de dag-nachtritmiek is en hoe ver het zuurstofgehalte daalt, kan met een specifiek meetprogramma onderzocht worden, bijvoorbeeld met continu-metingen waarbij de electroden op verschillende waterdiepten geplaatst worden (dicht bij de bodem daalt het zuurstofgehalte sneller dan nabij het wateroppervlak). Bij een te grote dag-nacht ritmiek (met onderschreiding van de minimumnorm) staat ESF waterplanten op rood met een signaalfunctie naar ESF belasting.

TUSSENRAPPORTAGE ECOLOGISCHE SLEUTELFACTOREN BUFFERZONE EN WATERPLANTEN | 95

Als de schaduwgevende zone breder is dan 10 meter is er een relatief groot effect op de temperatuur. Een smallere zone geeft een matig effect. Het effect van de beschaduwing is een daling van de watertemperatuur. Ecologisch heeft dit vooral een effect op de fauna, in veel mindere mate op vegetatie. Of ESF bufferzone op rood staat of niet, hangt af van de vraag of de mate van beschaduwing overeen-komt met de natuurlijke situatie of niet. Voor een beschrijving van de natuurlijke situatie kunnen de KRW- referenties en -maatlatten (bijvoorbeeld normen voor het GET) gebruikt worden. Zie hiervoor de inleidende tekst op hoofdstuk 5.

5.11 BLAD EN DOOD HOUT

Bladpakketten en dood hout kunnen in principe in alle typen stromend water voorkomen. Op de volgende pagina is het beslisschema voor de analyse gegeven. Van nature komen hout- en bladpakketten in het water vanuit bomen op de oever. Als die er niet staan, kan dood hout kunstmatig worden ingebracht, maar dat ge-beurt in de praktijk niet voor bladeren. Ontbreken van bomen langs de oever bete-kent in ieder geval dat voor bladpakketten ESF bufferzone op rood staat. Als er wel 78

5.10 Temperatuur

De temperatuur van het water wordt door verschillende factoren bepaald: de luchttemperatuur (met seizoensfluctuatie daarin), het volume van het water, kwel, lozingen en beschaduwing. De laatste drie zijn vormen van antropogene beïnvloeding (pressures). Bij de analyse van ESF bufferzone wordt alleen naar de factor beschaduwing gekeken. Het beslisschema is hieronder weergegeven.

Temperatuurdemping door beschaduwing kan voorkomen in boven- en middenlopen. Grotere stromende wateren zijn te groot voor een effectieve temperatuurdaling door beschaduwing.

Het effect op de temperatuur is in boven- en middenlopen alleen merkbaar als de beschaduwing minimaal 75% bedraagt over een lengte van tenminste 100 meter. Als de schaduwgevende zone breder is dan 10 meter is er een relatief groot effect op de temperatuur. Een smallere zone geeft een matig effect. Het effect van de beschaduwing is een daling van de watertemperatuur. Ecologisch heeft dit vooral een effect op de fauna, in veel mindere mate op vegetatie. Of ESF bufferzone op rood staat of niet, hangt af van de vraag of de mate van beschaduwing overeenkomt met de natuurlijke situatie of niet. Voor een beschrijving van de natuurlijke situatie kunnen de KRW- referenties en -maatlatten (bijvoorbeeld normen voor het GET) gebruikt worden. Zie hiervoor de inleidende tekst op hoofdstuk 5.