• No results found

Wat dacht ik aan Smart toch en welke smart kan mij treffen, nu ik Ariadne's smart heb gelenigd en haar vreugde heb gesprenkeld! O zaligheid, o zaligheid: ik verlang

In document Groot Nederland. Jaargang 2 · dbnl (pagina 31-34)

naar den nieuwen dag! Bruid, ik smacht naar den nieuwen morgen! Grijze

schemering, vlied! Eos, verschijn! O, zaligheid, Dionyzos, gelukkig, vreest niet de

broosheid van zijn geluk.... Stil Ariadne, twijfel niet.... Hier, in mijn arm voer ik je

voort naar het strand van de kalme zee! Zoolang mijn zeereis dure, zal geen storm

woeden: Poseidoon heeft mij lief; hij gladt-uit zijn waterwegen! O, zij hebben mij

allen e ....Ik sprenkel ook vreugde hun, den grooten goden. Zij zien lachende op mij

neêr, als ik strijd.... Zij hebben mij allen lief....! Stil, o bruid, twijfel niet! Zij hebben

mij allen lief....: Afrodite.... zij heeft mij lief.... Zij kàn Dionyzos zijn bede niet weigeren.

Stil Ariadne stil, nu bid ik tot Afrodite.... In den nauwelijks rozigen morgen, o Afrodite,

hoor mijn bede.... Ik ben Dionyzos, die je roept.... Zie, dit is Ariadne, en je toornde

haar als je deedt alle de haren. Je gaaft haar de liefde en je strafte haar in liefde!

O, goudene Afrodite, is het aan godin, zoo duive-lieftallig, en zoo overmachtig

schoon, te zweren wraak zoo onverbiddelijk? Afrodite, hoor: als een sterveling

gewoon, bidt Dionyzos bij de zee, uit wier schuim je oprees verblindend: wees

Ariadne en wees mij genadig! Niet anders dan als een herder, die je twee tortels

brengt in je tempel, bidt Dionyzos, zoon van Zeus, god der vreugde, verwinnaar der

wereld tot het morgenland toe: O, Afrodite, wees ons genadig! Wees onze liefde,

ons geluk genadig! O Afrodite, wees de Vreugde genadig!!

Zoo bad de blijde god Dionyzos en hoewel zijn gebed smeekte en nog niet juichte,

was hij vol vertrouwen, in Afrodite, en in Zeus, zijn vader. En hij stond aan de parelige

morgenzee, en zag naar den pareligen morgenhemel, achter wiens azuur de goden,

zijn goddelijke broeders en zusters, en onder hen Afrodite, hem zeker wel, Ariadne

in de armen, schuchter, - welgevallig glimlachend zouden gade slaan. Hij stond en

de blik vol vertrouwen, violenblauw, zocht in den hemel, die klaarde; zijn oor luisterde

als naderde op zijn bede antwoord; zijn glimlach was een jeugdig blijde

zelfbewustheid. Zijn hand streelde Ariadne's zongoudene haar, en zij, aan zijn hart,

hoorde zijn liefde. Een angst voor de Onverzoenlijke deed haar eigen hart kloppen

onstuimig. Zoû de wreede godin, schrik van Kreta, geesel harer in verdwaaldheid

bemind hebbende moeder, hooren en een teeken geven? Wat

wachtte haar goddelijke bruidegom? Zij zag op van Dionyzos' borst. Zij zag uit over

de zee. Het krokuskleurig gewaad van Eos was reeds in ijlte verbleekt en Ariadne

schrikte op, omdat aan den einder, uit de breed ontslotene poorten, in helderder

uitstraling van goud, als op goudenen heirweg, die zich langs den hemel rondde,

Helios verscheen, in de zonnevuisten de blinkende leidsels des vurigen,

schuimblanken vierspans! Nooit had zij den god, vader harer verdwaasde moeder

Pazifaë, zoo in zijn zonneglans gezien. De dag, plotseling, gloeiend van glorie,

straalde wijd, wijd uit over de aarde en over de zee: het was of de zee zich uitbreidde,

blauwer; het was of zij overal eilanden zag liggen, die zij nog niet had gezien; het

was of zich vergoddelijkte de menschelijke wereld, het geurige eiland van haar smart

en geluk. Uit de zee, hier en daar, overal, doken de Nereïden op, zingende elkaâr

toe, wuifden elkander, wezen met den vinger uit.... Wezen zij naar de glorie van

Helios, die nu mende zijn stralend vierspan den hemelheirweg op, hij staande

triomfantelijk in de zonnekar? Neen, zij wezen lager, naar de Oostelijke poort, die,

nog niet gesloten, uitvloeide een parelen lichtstroom.... En plots zàg Ariadne, en

gaf zij een kreet, en klampte zich aan Dionyzos. Want zij had herkend en in Dionyzos'

arm stierf zij bijna van angst, hijgend. Zij had herkend! Op den parelen lichtstroom,

die na Helios' goudgloed schoot uit de steeds opene poort, dobberde over de kalme

zee, nauwelijks morgenbriesgerimpeld, een heel groote schulp, en op die

parelmoêrige dobbering naderde-aan Afrodite zelve! In doodangst zag Ariadne toe.

Zij had de godin, vijandin haars geslachts, nooit gezien en zij wist niet, wat zoû gaan

gebeuren. Zij gaf een kreet, half in zwijm tegen haar bruidegom aan. Maar in een

parelen glorie, te heerlijker, daar Helios zoo straalde, dobberde nader op haar schulp

de godin, die stond; en de druk van haar teen stuurde de schulp, naar het scheen,

waar zij wilde, in de richting van Naxos, van Dionyzos. Zij was zoo schoon, dat

Ariadne ontzette. Zij was zoo schoon, dat de Nereïden staakten den zang, en

openmonds bleven staren. Zij stond in hare kalme overheersching van bovenmatige

schoonheid, en haar glimlach omdreef haar met een hellen glans, en toch was die

glimlach er een van een kind, een bedorven kind en allerlieveling. Het hoofd geneigd

ter zijde, glimlachte Afrodite. Hare schoonheid boetseerde haar in levend albasten

lijnen, die heel week en

nauwelijks wisselden. Hare schoonheid was een lieftalligheid, die kon goddelijk zijn,

een lieftalligheid eeuwig en oppermachtig. Nader aandobberend, staarde Ariadne

haar aan, en vergat, dat zij heur vijandin was. Het zuiver edele van het gelaat

versmolt al te groote strengheid in den glimlach, die glansde. Van de heel ronde

kruin golfde het haar opgeknoopt als een vloeiend goud en kruivende licht. De

rozebladronde schouders, de leliënde armen, de dubbelgeroosde boezem, liervormig

de heupen, de bloemestengelende beenen, voet, van welk éen stuurde de schulp,

schenen uit tastbaar licht geschapen, en het licht bezield met leven en

godvrouwelijkheid. En zij was zoo schoon, dat zij op dit oogenblik van overglanzing

nauwelijks verzinnelijkte tot welken zweem ook van wellust. Uit de zee waren de

tritonen gedoken, en, de godin herkennende, toeterden zij schel hun

hoornschelpfanfare. Uit de oleander-, en laurierbosschages waren aangestroomd

de faunen en saters en heel Dionyzos' leger bevolkte in dicht gedrang het strand,

maar zoo schoon was Afrodite, dat onbewegelijk saters en faunen stonden, geboeid

door hare schoonheid alleen, van welke nooit wederga was gezien. Bij haar werden

de Nereïden en nymfen lieftallige schepselen, onbeduidend, en Ariadne's zonnige

schoonheid verbleekte tot een schim. Zoo naderde Afrodite. Geheel de zee zag

haar aan, lucht zag haar aan, alle schepselen staarden haar tegen. Zij was de

heerlijkheid van hemel en aarde. Zij scheen het niet te weten. Zij glimlachte alleen

en scheen niet te weten, dat glànsde haar glimlach. Rondom haar fladderden eroten

en wierpen rozen neêr. Hare triomf was onvergelijkelijk met welken triomf ook op

aarde.... Aan de kim was de poort gesloten, Helios verijlde in het azuur; het parelige

pad verbleekte, maar om Afrodite schitterden haar eigen glans en haar glimlach.

Plotseling weêrschalde een gejuich. Aangedobberd, genaderd het strand van

Naxos, was zoo vervoerende schoon de godin, dat allen juichten, dat alles juichte,

dat de tritonen toeterden, de faunen pepen; de saters, dol, orgelden hunne schelle

gamma's. En Dionyzos riep uit, in verrukking:

- O, Afrodite, je nadert mij, op mijn gebed, over de van liefde bevende zee! O,

Afrodite, je nadert mij! Je glimlach baadt mij in een glinsterend geluk! Mijn Vreugde

straalt op in je schoonheid! O, Afrodite, Afrodite, mijn stem schiet te kort je toe te

juichen en tegen te danken! Je duldt Ariadne's geluk? Je staat

Ariadne mijn Vreugde toe! Afrodite, ik zie je glimlachen! O godin, heil der aarde en

lust van de goden, ik val je te voet en ik bid je aan! O, heerlijke almacht, wij vallen

te voet en bidden je aan!

De godin, glimlachend, had haar schulp gestuwd en strandde haar op het strand.

En Dionyzos voerde zijn bruid haar te moet, waar zij wachtte in de schulp, te midden

der fladderende eroten. Toen nam Afrodite van zeven sterren een kroon, die haar

aanboden de liefdegoodjes, en zij plaatste ze op Ariadne's hoofd. En zij zeide:

- O, blijde god Dionyzos, wees juichende god Dionyzos weêr! Wees jubelende

Dionyzos! Verover de wereld in vreugde! O, Ariadne, wees Dionyzos' bruid! Niets

kan

IK

Dionyzos weigeren: al wat hij vraagt, sta ik hem toe! Vraagt Dionyzos mij

vreugde voor Ariadne, hij, die zelve de vreugde sprenkelt, dan weiger ik mijn vreugde

Ariadne niet. Dan geef ik Ariadne mijn vreugde! Helios hoor: ik eindig mijn wraak,

omdat Dionyzos het vraagt!

Op den hemelheirweg verscheen, mennend zijn schuimblank vierspan, Helios en

hij aanhoorde het woord der godin. Zee, lucht en aarde vierden Dionyzos' hoogtijd

in overstelpend geluk.

XV.

Tot afreis was besloten, en de saters bezig met het inschepen der wilde dieren

In document Groot Nederland. Jaargang 2 · dbnl (pagina 31-34)