• No results found

3.2 Theoretische perspectieven

3.2.2 Transactiekostentheorie

Williamson (1975) is de grondlegger van de transactiekostentheorie. De theorie tracht een verklaring te vinden voor het uitbestedingsgedrag van organisaties. Hiertoe heeft Williamson een transactietheoretisch raamwerk ontwikkeld waarin de afweging tussen het in eigen beheer (hiërarchie) of door externe partijen (markt) uitvoeren van de taak, de zogenoemde ‘make or buy’ beslissing, centraal staat. Het raamwerk is gebaseerd op individuele en omgevingskenmerken. De individuele kenmerken betreffen begrensde rationaliteit en opportunisme. Begrensde rationaliteit betekent dat mensen rationeel willen handelen, maar hiertoe beperkt worden. Opportunisme speelt in op het manipuleren van de situatie zodat er voor degene die manipuleert voordeel ontstaat. De omgevingskenmerken betreffen een onzekere/complexe situatie en het aantal relevante actoren in de markt (small number condition). Wanneer begrensde rationaliteit en onzekerheid/complexiteit gelijktijdig optreden, dient een organisatie de taak in eigen beheer te houden om opportunistisch gedrag te voorkomen. Ook als opportunistisch gedrag en een klein aantal relevante actoren in de markt gelijktijdig aanwezig zijn, moet de organisatie de taak in eigen beheer houden, zodat de betrokken actoren niet manipuleren (Williamson, in Veldink, 2006, p.39-41). Volgens Domberger (1998, p.62) is de problematiek van opportunistisch gedrag overdreven. Opportunistisch gedrag vindt slechts eenmaal plaats, omdat dit direct de reputatie van de opdrachtnemer aantast.

Vanwege de kanttekening die Domberger (1998) plaatst bij het opportunistisch gedrag en omdat de gemeente democratisch besluiten neemt, maakt dit het minder relevant om de individuele kenmerken te onderzoeken. Daarnaast is het onderzoeken van individuele kenmerken gericht op de persoon in kwestie, terwijl dit onderzoek zich richt op de gemeente als overheidsorgaan. In dit onderzoek zijn daarom alleen de omgevingskenmerken meegenomen. Aan de hand van de omgevingskenmerken uit

30 de transactiekostentheorie is de verwachting opgesteld dat gemeenten wellicht de intentie hebben om het operationeel verkeersmanagement uit te gaan besteden wanneer er geen onzekere/complexe situatie is en er veel relevante actoren in de markt aanwezig zijn.

Naast de individuele en omgevingskenmerken gaat Williamson (1975) in op informatieasymmetrie. Dit betekent dat betrokkenen niet over volledige noch over dezelfde informatie beschikken ten aanzien van de doelen, belangen en gedragingen van elkaar. Informatieasymmetrie kan zowel bij het onderhandelen (ex ante) als gedurende het verdere proces (ex post) voorkomen. Informatieasymmetrie hoeft uitbesteden niet te benadelen als betrokken partijen rationeel kunnen handelen, de markt veel aanbieders heeft en partijen niet opportunistisch zijn. Is er sprake van begrensde rationaliteit en opportunisme en zijn er weinig aanbieders in de markt, dan dient de organisatie de transactie in eigen beheer uit te voeren (Williamson, in Veldink, 2006, p. 41-42, 46). Op basis van de informatieasymmetrie, als element uit de transactiekostentheorie, is het te verwachten dat gemeenten eerder de intentie hebben om het operationeel verkeersmanagement uit te gaan besteden als er bij deze taak niet/nauwelijks sprake is van informatieasymmetrie.

Ook de hoogte van de transactiekosten is van belang. Bij de transactiekostentheorie is het van belang een structuur (hiërarchie, markt of hybride) te vinden met de laagste transactiekosten (Arnold, 2000, p. 25). Degene, markt of hiërarchie, met de laagste transactiekosten krijgt de voorkeur. Er zijn vier kritische dimensies die de hoogte van de transactiekosten bepalen. Dit zijn: onzekerheid van de transactie; de noodzaak tot het doen van transactie specifieke investeringen; de frequentie van de transactie; en de duur van de transactie. De transactiekostentheorie veronderstelt dat naarmate de transactie meer onzekerheden kent, gebonden transactie specifieke investeringen groter zijn en de transactie langer duurt, de risico’s van de transactie toenemen en de transactiekosten stijgen (Doree, In Veldink, 2006, p. 42-43; Williamson, in Veldink, 2006, p. 42-43). Volgens Williamson (1985, p. 52) zijn transactie specifieke investeringen het belangrijkste element van een transactie. Arnold (2000, p. 25) stelt daarnaast dat: “Goods and services with high specificity cannot be used in other transactions without huge additional costs”. De hoge extra kosten zijn eerder terug te verdienen door de frequentie van de transactie te verhogen. Een activiteit zonder specifieke goederen of diensten komt in aanmerking voor een extern uitbestedingsontwerp, omdat er weinig informatie met de transactiepartner is uit te wisselen (Arnold, 2000, p. 25).Tot slot maakt Arnold (2000, p. 25) duidelijk dat: “Goods and services with highest specificity are based on the company’s core competencies. They should be kept under the full responsibility and control of a company”. Deze goederen en diensten zorgen zodoende voor samenhang en overlap tussen de transactiekostentheorie en eerder aangehaalde kerncompetentiebenadering.

31 Bij de afbakening van dit onderzoek is aangegeven dat het onderzoek zich alleen richt op gemeenten. Dit betekent dat het niet mogelijk is een vergelijking te maken tussen gemeenten en marktpartijen over de hoogte, in concrete bedragen, van de transactiekosten van het operationeel verkeersmanagement. Dit maakt het irrelevant om de hoogte van de transactiekosten in dit onderzoek mee te nemen. Het is namelijk niet te bepalen of de markt of de hiërarchie (gemeente zelf) het operationeel verkeersmanagement tegen lagere transactiekosten uitvoert en wie op basis hiervan het operationeel verkeersmanagement uit dient te voeren.

De transactiekostentheorie is door enkele auteurs bekritiseert. Tevens geven deze critici aanvullingen op de theorie. Volgens Hennart (1993, p. 538-541) hebben markten en hiërarchische organisaties een voorkeur voor hybride organisatievormen, omdat hybride vormen gebruik maken van het beste uit twee werelden. Granovetter (1992, p. 6-9) stelt dat de transactiekostentheorie te algemeen is en dat het tekort doet aan de complexiteit van de sociale omgeving. De factor sociale gebondenheid is een welkome toevoeging aan het raamwerk van de transactiekosten, omdat de sociale gebondenheid volgens Granovetter (1992) een groot deel van de sociale omgeving mee kan nemen.

Betekenis voor uitbesteden van het operationeel verkeersmanagement

Aan de hand van de verschillende elementen uit de transactiekostentheorie zijn twee verwachtingen opgesteld. Op basis van de omgevingskenmerken is het te verwachten dat gemeenten wellicht de intentie hebben om het operationeel verkeersmanagement uit te gaan besteden wanneer er geen onzekere/complexe situatie is en er veel relevante actoren in de markt aanwezig zijn. Op basis van de informatieasymmetrie is het te verwachten dat gemeenten eerder de intentie hebben om het operationeel verkeersmanagement uit te gaan besteden als er bij deze taak niet/nauwelijks sprake is van informatieasymmetrie. Om te bepalen of deze verwachtingen al dan niet uitkomen, is het van belang om via het empirisch onderzoek te achterhalen hoe sterk de omgevingskenmerken zijn met betrekking tot het operationeel verkeersmanagement en in hoeverre er sprake is van informatieasymmetrie bij reeds uitbesteden taken.